Wit en zwart: taalkundige achtergrond
Wit en zwart: taalkundige achtergrond
(’t Pallieterke, 22 september 2020)
De woorden ‘wit’ en ‘zwart’ (hier genoemd in alfabetische
volgorde) en hun synoniemen hebben een lange voorgeschiedenis vooraleer zij
inzet van ideologische betwisting geworden zijn. Als kind van het
dekoloniserende België leerde ik in de post-Kongo-tijd meteen dat blanke
meerderwaardigheidsgevoelens een kwalijke rol gespeeld hadden, maar dat dat nu
allemaal voorbij was. Ik heb nooit anders geweten dan dat de juiste weg
kleurenblind was, en daar ben ik nog meer van overtuigd geraakt nu ik de
waanzin van Black Lives Matter en haar blanke zoollikkers moet horen.
Als filoloog wil ik degenen die tot deelname aan dit achterhaalde
huidskleurdebat gedwongen zijn, eenmalig een taalkundige ontleding van onze
kleurwoorden ‘wit’ en ‘zwart’ verschaffen.
Wit
De Indo-Europese taalfamilie, die op een voormoedertaal van
zo’n 6000 jaar geleden teruggaat, kent de volgende relevante woorden. Uitleg
vooraf: de H is een verzamelsymbool voor enkele verdwenen keelklanken, die in
het Arabisch bewaard zijn maar in het Indo-Europees ofwel weggevallen ofwel tot
een klinker geëvolueerd zijn; de asterisk* beduidt dat een letter of woord
gereconstrueerd is vanuit bestaande dochterwoorden maar in geen enkele
bestaande of schriftelijk betuigde taal in die vorm vermeld is.
*Hṛg-, Sanskrit arjuna, ‘bleek’,
Latijn argentum, ‘wit metaal, zilver’.
*Helb- geeft Latijn albus, waarvan het naar de
witte krijtrotsen genoemde Albion, en ons leenwoord albino; in
verwante talen betekent het onder meer ‘zwaan’ en ‘wolk’; een echt Germaans
evoluut uit deze stam maar met verbijzonderde betekenis is alp, ‘besneeuwde
berg’.
*bhelH- geeft Latijn flavus, ‘wit’, Slavisch bel-
als in Belarus, ‘Wit-Rusland’. Een
afgeleide stam is *bhleg-, ‘stralen, branden’, wat in het Germaans *blankaz
geeft, waarvan bleek, blank, blinken. Het Latijn ontleende hieraan blancus,
waarvan Frans blanc. De betekenis ‘branden’ leidt tot Latijn flamma,
en tot Nederlands blakeren en Engels black, ‘zwartgeblakerd’.
Jawel, blank en black hebben dezelfde oorsprong. Ook in het
Chinees toont het karakter voor ‘zwart’, 黑 hei, ‘op het vuur gezet, zwartgeblakerd’
(en ‘wit’, 白 bai, toont een zon met een streepje bovenop,
dus de opgaande zon).
*kweit- geeft
Sankrit śveta, ‘wit’, Slavisch svet- (als in de
meisjesnaam Svetlana), Germaans *hwit-, waaruit Engels white,
Nederlands wit; benevens wheat, (boek-)weit, ‘het bleke
(graan)’.
*bherHg, ‘stralen’, geeft Engels bright,
Nederlands brecht (als in Albrecht, Gijsbrecht) en
uiteindelijk ook berk, ‘de witte boom’.
*kand-, ‘schijnen’, geeft Latijn candidatus
‘de witgeklede (kandidaat)’; Sanskrit candra, ‘maan’.
*leuk-, geeft Latijn Lucia, Grieks Leukippos,
‘(bezitter van een) wit paard’.
*gwen-, *vind-, in het Keltisch ‘helder’,
‘wit’; genasaliseerd uit *weid-, ‘zien’ (als in Latijn video,
Nederlands weten), vanwaar Gwenved, ‘witte wereld, paradijs’
(toen wijlen de Vlaamse diep-ecoloog Guy De Maertelaere een blad met die naam
begon, werd hij door dom-links heel vernieuwend van ‘racisme’ beschuldigd) en
de meisjesnamen Guinevere/Jennifer en Gwendolyn.
*bhrodhn-, ‘bleek’, geeft Slavisch bronu-,
‘wit’, waarvan de meisjesnaam Bronislava. Meisjesnamen gaan typisch over
rijkdom (bv. Kimberley, naar de diamantmijn, of Arabisch Hind,
naar het toen gereputeerd rijke India), en de talrijke verwijzingen naar ‘wit’
passen in dezelfde positieve beeldentaal.
Zwart
De Grieken noemden een neger een aithi-ops, ‘verbrand
gezicht’, vanwaar Ethiopië. Mogelijk is dat een volksetymologie voor een
woord van onbekende oorsprong.
neger, van Latijn niger, ‘zwart’: geen
Indo-Europese etymologie bekend, tenzij mogelijk verwant met *nekw-t,
‘nacht’. De riviernaam Niger is een onder invloed van dit Latijnse woord
vervormde weergave van een plaatselijk woord voor ‘rivier’.
*dhwenH, Sanskrit dhvānta,
‘bedekt, donker, nacht’, Grieks thnèsko, ‘sterven’, thanatos, ‘(de)
dood’.
*mel-n, ‘zwart’: Grieks melas, ‘zwart’,
waarvan het zwartmakende huidpigment melanine; Sanskrit malina ‘zwart, vuil’, Hindi maila,
‘vuil’; ik kan het ook niet helpen dat kleren bij vervuiling eerder donkere dan
witte plekken krijgen. Dezelfde wortel geeft in het Litouws ‘donkerblauw’; Wels
‘geel’; Latijn ‘roodachtig’, een diversiteit die op een basisbetekenis ‘gekleurd,
niet-wit’ wijst.
*swer-: Engels swarthy, Nederlands zwart,
Latijn sordes, ‘vuil’ (> Engels leenwoord sordid, ‘smerig’).
*merhgw: ‘donker’, Engels murky,
‘duister’, ‘wat het daglicht schuwt’, hetzelfde soort negatieve bijbetekenis
als in sinister uit het onschuldige Latijnse woord voor ‘links’. Deze
negatieve bijbetekenissen van zeker al drie wortels voor ‘zwart’ maken
duidelijk dat het niet aan de woordkeuze ligt. Elk woord met die basisbetekenis
kan connotaties van aardsheid, onzuiverheid of vijandschap krijgen, of van
nacht en bewusteloosheid; en dat in de meeste, zelfs in Afrikaanse talen. In
een Skepp-artikel over ‘Bijgeloof in Zuid-Afrika’ lezen we: Wanneer een
traditionele genezer zijn geneeskracht ‘voor goede doeleinden gebruikt, spreekt
men van witte muthi of muthi omhlope’, maar ‘bij minder legitieme
doeleinden’ wordt het ‘zwarte muthi of muthi omnyama’. Precies
zoals onze ‘witte’ en ‘zwarte magie’.
*maur-: ‘zwart’, Latijn maurus, waarvan Moor,
maar ook de naam Maurits (onder jongensnamen is ‘zwart’ beter
vertegenwoordigd).
*kṛsno-, Sanskrit ‘zwart’, als in de
naam Kṛṣṇa, Slavisch črn-, als in Černobyl
(Tsjernobyl), Črnagora,
‘zwarte berg, Monte Negro’.
donk-, nog in het Nederlands ‘donker water’, waarvan
vele plaatsnamen, en vanwaar donker: volgens sommigen een Germaans leenwoord
uit het Oeralisch, onbekend in andere Indo-Europese taalgroepen; maar het lijkt
ons een normaal Germaans evoluut uit Indo-Europees *teng-, ‘onderdompelen’
(waarvan uit het Latijn: tinctuur). In de Asdonk (met daarin ase,
‘godheid’) bij Diest bracht men aan de goden mensenoffers door onderdompeling
in een poel.
tamas-, ‘donker, zwart’, tevens ‘inert, zwaar’; aldus
in het Sanskrit, maar ook in het Engels Thames en in het Nederlands Demer,
allebei ‘de donkere rivier’.
kāla, Sanskrit ‘zwart’, waarschijnlijk
ontleend aan het Dravidisch. Door een gelukkig toeval homoniem met kāla,
‘opeenvolging, tijd’ (van een werkwoordstam kal-, ‘ritmisch voortbewegen’),
vanwaar ‘tijdstip’ en specifiek ‘doodsuur’, verpersoonlijkt als de inktzwarte
godin Kālī, ‘mevrouw doodsuur’, echter ook te lezen als ‘de zwarte’.
*Libu, waarvan Libya, Griekse verklanking van
de naam van een Berbervolk dat in een hiëroglyfische inscriptie rbw
genoemd wordt. Veel eerder dan ‘Afrika’ gebruikten de Romeinen deze naam voor
Libië ook voor heel het Afrikaanse werelddeel.
*Afer, ‘inwoner van de streek rond Carthago’,
mogelijk van Fenicisch ‘afar, ‘stof’, met de connotatie van ‘landelijk,
primitief’, verwijzend niet naar de Carthaagse kolonisten maar naar de inheemse
Berberbevolking; het kan echter ook gewoon de eigen naam van een Berberstam
zijn, later door de Arabieren de Banu Ifran genoemd, van het Berberse
woord ifri, ‘grot’. Het afgeleide Latijnse woord Africa beduidt
die streek, of bij uitbreiding ‘Noord-Afrika ten westen van de Nijl’, net als
later het Arabische Magreb (dat nog later verbijzonderd is tot de
landsnaam ‘Marokko’). Deze naam verwijst dus strikt genomen niet naar de
negers, net zo min als Libya; de Berbers namen integendeel aan de handel in
zwarte slaven deel.
asikn-, ‘zwart’, bekend uit de Slag van de Tien
Koningen, een militaire episode van de Ṛg-Veda, met name van de uitdrukking asiknī
viśa
(RV 7:5:3) die de vijand beschrijft, en vertaald wordt als ‘het zwarte volk’;
aldus zelfs nog tot in de jongste vertaling uit 2014 (al zou de toevoeging van
een vrouwelijk bijvoeglijk bij een mannelijk zelfstandig naamwoord ons al
moeten alarmeren); bovendien wordt van enkele Vedische protagonisten gemeld dat
ze śvitnya,
‘witgekleed’ zijn, wat ook weer als ‘wit van huidskleur’ vertaald wordt. De 19de-eeuwse
vertaling van deze passus was dé hoeksteen van het hele racistische
wereldbeeld: het beschreef hoe de blanke Arische invallers van India de donkere
inboorlingen versloegen en onderwierpen, en hoe dat de natuurlijke orde is, die
juist toen herhaald werd in de Europese kolonisatie. In werkelijkheid is Asiknī
de naam van een rivier, ‘de zwarte rivier’, zijnde de huidige Cenāb
in Pakistan; de uitdrukking betekent dus ‘het volk van de Cenāb’.
De tegenstanders waren blijkens de context Iraniërs, die, als ze al in
huidskleur verschilden, eerder lichter dan donkerder waren in vergelijking met
de Vedische Bhārata-stam die zijn relaas nagelaten heeft. Zelden
heeft een vertaalfout zulke invloed op de wereldgeschiedenis gehad.
Wel wordt in de Veda’s soms ‘zwart’ voor ‘vijandig’
gebruikt. Dat heeft echter niets met huidskleur te maken, wel met een
universele symboliek. Je moet het niet ver gaan zoeken: in WO2 golden
collaborateurs met de bezetter in ons land als ‘zwarten’, weerstanders als ‘witten’.
En dat was geen Belgische eigenaardigheid: Britse militaire rapporten over de Indiase
vrijheidsstrijder Subhas Chandra Bose, die met de Japanners collaboreerde,
noemen hem stelselmatig ‘a black’. Zwart heeft nu eenmaal een negatieve
connotatie: 陽 yang/zonbeschenen/positief, 陰 yin/verduisterd/negatief.
Ook voor zwarthuidige medemensen connoteert zwart de nacht en al wat het
daglicht schuwt. Zij zijn namelijk niet, zoals de rotverwende Amerikaanse
neoracisten, voortdurend met zichzelf en hun huidskleur bezig.
Besluit
Nuchtere mensen kunnen het onderscheid maken tussen de zwarte nacht
en iets zo onschuldigs, ingeboren, levenslang en door het klimaat bepaald als
huidskleur. Maar de BLM-fanatici zullen er alleen een wereldomspannende samenzwering
in zien, zo vernuftig dat ze in zoiets intiems als de moedertaal geïnfiltreerd
is. Als we de taal moeten hervormen om er alle seksisme uit te wieden (‘mevrouw
is directeur’), dan ook weg met alle uitdrukkingen waarin ‘zwart’ een metafoor
voor iets negatiefs is. Wij stellen voor om die waan van de dag te laten
overwaaien. Zij die eraan meegedaan hebben, zullen zich er achteraf voor
schamen, maar wij zullen hem snel vergeten.