(
TeKoS, juni 2020)
Veel
sneller dan in het millenniumjaar gedacht, vergast de 21ste eeuw ons
op een verschuiving van het zwaartepunt van het Westen naar Azië. De
indrukwekkende economische opgang van China en de omliggende landen is ruim
becommentarieerd en heeft de politieke beslissingen van vele staten beïnvloed. De
gelijktijdige politieke en institutionele veranderingen hebben veel minder
aandacht gekregen: ofwel afgedaan in achterhaalde Koude-Oorlogstermen
(Washington), ofwel gewoon genegeerd uit mentale traagheid en
bewustzijnsvernauwing (Brussel). De geopolitieke landkaart zal niet op de slome
westerlingen wachten om aan hoog tempo en in meerdere opzichten te wijzigen.
Meritocratie
Toen习近平 Xi Jinping aan de macht kwam, en
de westerse media die stiekeme paleisbevordering contrasteerden met de vrije en
openbare Amerikaanse presidentsverkiezing, beschreef de leidinggevende Chinese
denker prof. 張維為 Zhang Weiwei deze tegenstelling echter
als “een competitie tussen twee politieke modellen, één ervan gegrond op meritocratisch
leiderschap en het andere op verkiezing door het volk. En het Chinese model zou
kunnen winnen.” (“China Changes Leaders. Meritocracy Versus Democracy”, New
York Times, 12 nov. 2012)
Hij legt de recente politieke
hervormingen uit, die maken dat aloude verwijten van “communistische dictatuur”
nu minder van toepassing zijn: “Zonder veel fanfare heeft Beijing betekenisvolle
hervormingen aangebracht in zijn bestuur en een uitgebreid stelsel op poten
gezet van wat genoemd mag worden ‘keuring plus verkiezing’. Kort gezegd,
bekwame leiders worden geselecteerd op grond van verdienste en steun bij het
volk door een levendig proces van doorlichting, opinieonderzoek, interne beoordelingen
en kleinschalige verkiezingen. De Communistische Partij van China is argumenteerbaar
één van de meest meritocratische instellingen ter wereld.”
Daarmee is China in belangrijke mate
teruggekeerd naar zijn eigen traditie. De meritocratie heeft altijd centraal
gestaan in het confuciaanse keizerrijk, het sterkst belichaamd in het stelsel
van staatsexamens (科舉考試
keju
kaoshi) om
de ambtenarij te rekruteren. Dit in 1905 afgeschaft stelsel is in de 20ste
eeuw vaak beschimpt geweest als waarborg voor de vereeuwiging van de toewijding
aan de “reactionaire” confuciaanse klassieken (behalve onder bestuurder 王安石 Wang
Anshi, die in de 11de eeuw kennis van wiskunde en toegepaste
wetenschap ging testen; met de herroeping van diens hervorming heeft China zijn
kans gemist om Europa vóór te zijn met de wetenschappelijke revolutie). Maar al
was de focus op letterkundige en levensbeschouwelijke kennis, wat in het nog
onbestaande wetenschappelijke wereldbeeld als onnuttig gold, het selecteerde
nog steeds op intelligentie.
IQ-onderzoekers zeggen zelfs dat het deels gezorgd heeft voor de hoge
intelligentie van China en van de landen die het overgenomen hebben (Japan,
Korea, Vietnam): slimme jongens klommen op tot de elite, konden daardoor
meerdere huwelijken en een talrijk nageslacht bekostigen, en dat elke generatie
opnieuw, zodat de slimsten de natie naar hun eigen kwaliteitsstandaard konden
herscheppen.
Dat
soort meritocratie doordesemt de huidige benoemingspraktijk in China. Daarbij
beschouwt men, aldus Zhang, van een kandidaat “zijn palmares inzake
armoedebestrijding, banenschepping, plaatselijke economische en
maatschappelijke ontwikkeling, en in toenemende mate, een properder
leefomgeving. China’s dramatische opgang gedurende de jongste decennia kan niet
los gezien worden van dit meritocratische stelsel.”
Een
criterium dat hij ongenoemd laat, is een zekere klassenmenging. De partij let
erop dat alle maatschappelijke groepen in de volksvertegenwoordiging en andere
bestuursinstellingen vertegenwoordigd zijn. Anders dan in ons land zitten er in
China ook handarbeiders in het parlement, ooit de oorspronkelijke begunstigden
van ons algemeen enkelvoudig stemrecht, maar die nu door onze linkse partijen
op hun onmondige plaats gehouden worden.
Zhang
erkent het internationaal bekende probleem van de corruptie, maar stelt dat de
Chinese overheid daar nu doortastend tegen optreedt: “Op het institutionele
front heeft de Partij een strikte verplichte pensioenleeftijd ingesteld en termijnlimieten
op alle niveau’s. De secretaris-generaal, de president en de eerste minister dienen
nu een maximum van twee ambtstermijnen, ofte 10 jaar.” Noteer wel dat die
beperking recent opgeheven is in het geval van Xi. Maar terzake: het
overheidsoptreden tegen corruptie is globaal minstens zo efficiënt als de
kritische werking van de vrije pers in het vergelijkbare India.
“Collectief
leiderschap wordt beoefend in het Politburo, deels om het soort van persoonlijkheidscultus
te voorkomen waarvan we getuige waren tijdens de Culturele Revolutie.” Eén van
de slachtoffers van de Culturele Revolutie was Xi’s vader, die naar een
buitengewest verbannen werd, zodat Xi als tiener een tijd in een grot moest
wonen. Hij heeft, naast politiek verstand, ook zijn persoonlijke beweegredenen
om niet naar het maoïsme terug te verlangen.
Voorhoedepartij
Maar
vandaag wordt juist Xi’s bestuursstijl vergeleken met die van de toenmalige
Grote Roerganger, 毛澤東Mao Zedong. Men noemt zijn
politieke zienswijze dan ook het 习近平思想 Xi Jinping sixiang, “Xi Jinping-denken”, naar het
model van het 毛澤東思想 Mao Zedong sixiang, “Mao Zedong-denken”, maoïsme
(andere –ismen krijgen normaal een ander achtervoegsel, -zhuyi: 馬克思主義
makesizhuyi, “marxisme”).
De wereld is echter
veranderd.
Voor de bevolking is er zichtbaar een groot verschil: meer vrijheid tot
ondernemen, veel grotere welvaart, en slechts beperkte repressie. Xi heeft een
heel andere, minder verlammende economische zienswijze dan de Grote Roerganger.
Maar toch is China’s huidig politiek systeem deels ook een erfenis van
voorzitter Mao.
Ondanks zijn
rampzalige beleidsdaden bleek Mao als revolutiemaker wel zeldzaam
succesvol. In 1934 was zijn jonge共產黨 Gongchandang (Communistische Partij), met
centrum in het zuidoosten van China dichtbij de hoofdstad 南京 Nanjing,
het mikpunt van een genadeloze repressie vanwege de regerende國民黨 Guomindang (Nationaal-Democratische
Partij). Hij besloot om aan haar macht te ontsnappen om in een noordwestelijk
buitengebied te hergroeperen, namelijk via een grillige tocht van uiteindelijk
10.000 kilometer: de Lange Mars. Door goedkope compromissen af te wijzen en met
bloed en zweet zelf iets op te bouwen, kwam de CCP in een positie om zelf van
nieuwe kansen te profiteren. Die deden zich voor: de Japanse invasie die de
regering tot een verbond met de CCP noopte, en het Amerikaanse verraad tijdens
hun burgeroorlog, namelijk door “onpartijdig” de regering evengoed als de (uit
de Sovjet-Unie bevoorrade) CCP met een wapenembargo te treffen. Mao mikte
éénpuntig op machtsverwerving en gebruikte elke kans om morzels grond te
veroveren. Amper vijftien jaar na de Lange Mars was het zover: de destijds
voortvluchtige communisten kwamen aan de macht in het volkrijkste land ter
wereld.
Het geheim van zijn succes heb
ik nog op mijn 16 geleerd uit de mond van Ludo Martens, voorzitter van de
maoïstische partij Alle Macht Aan De Arbeiders (Amada; vandaag PVDA), destijds
ook bekend als de Kleine Roerganger: ‘Geen revolutie zonder voorhoedepartij’.
Dat was een variatie op voorzitter Mao’s goede raad op pagina 1 van het Rode
Boekje. Je hebt een voorhoede nodig die het doel goed kent en beseft, die
alle opkomende kansen en uitdagingen in het teken van dat doel weet te
plaatsen, én die voldoende vertrouwen bij de massa opgebouwd heeft om haar te
kunnen doen werken en vechten voor dat doel. Je bereikt niets zonder zulke
doelbewuste en doortastende voorhoede, zie bv. hoe de spontane Arabische Lente
ondanks mooie idealen alleen tot heilloze burgeroorlogen geleid heeft.
In
het maoïstische wereldbeeld speelt de revolutionaire theorie gehanteerd door de
voorhoedepartij een cruciale rol. De geschiedenis is vol van boerenopstanden
die tot niets kwamen. Meestal waren hun leiders militair onervaren en ondanks
een numeriek overwicht niet in staat om de staatsbehoudende troepen te
verslaan. En als zij toch op het slagveld de overwinning behaalden, leidde dat
alleen tot hun individuele toetreding tot de heersende klasse, terwijl de
uitbuiting van de werkende bevolking gewoon doorging. Het was pas wanneer de revolutionairen
hun situatie doorheen een wetenschappelijke lens konden ontleden, namelijk het
marxisme-leninisme, dat zij werkelijk een revolutie konden bewerken.
Die
welbepaalde “wetenschappelijke” theorie is als economisch model inmiddels
gewogen en te licht bevonden. Ze is via voortschrijdend inzicht door een
gemengde economie en een minder repressief bestuursmodel vervangen. Haar idee
van “democratisch centralisme”, met vrije inspraak tijdens de feedback- en
besluitvormingsfase maar gedisciplineerde eenheid zodra de partijlijn
vastgelegd is, geldt echter nog steeds, en wel een stuk eerlijker dan destijds
(toen het louter een masker was voor een autoritair centralisme). Ook het
begrip “voorhoedepartij” geldt onverminderd.
Het
is in feite een moderne versie van孔子Kongzi/Confucius’ feodaal elitisme. Bovenaan
heb je de mensen die het weten, en verder heb je mensen die gehoorzamen: de
vrouw aan haar man, de jongere aan de oudere, het volk aan de vorst. Waarom?
Omdat de hogergeplaatste het beter weet. Maar hij is het dan ook aan de
samenleving en aan zichzelf verplicht, zich veelzijdig te bekwamen, zodat hij
het inderdaad beter weet. En zijn kunde en deugd vormen een voorbeeld, wat
maakt dat de mindere zich graag en vanzelf op hen richt.
Het moet dan ook niet verbazen dat de CCP de
erfenis van de conservatieve denkmeester Confucius ingepalmd heeft en zich
wereldwijd laat vertegenwoordigen door Confucius-instituten. Nu de maoïstische
ideologische haat tegen de feodale, overtuigd paternalistische en despotische
traditie plaats gemaakt heeft voor fierheid op het nationale (of liever:
beschavings-) erfgoed, is de Meester helemaal terug, niet louter als mascotte
maar met echte invloed op het politiek bewustzijn.
Despotisme
Zhang komt tot zijn besluit, en dat is
wel belangrijk om de geopolitieke situatie te begrijpen: “China’s meritocratie vormt
een uitdaging de stereotiepe dichotomie van democratie vs. autocratie. Vanuit Beijing’s
gezichtspunt moet de aard van een staat, inbegrepen zijn legitimiteit, gedefinieerd
worden door zijn substantie: goed bestuur, deskundig leiderschap en welslagen
in het tevreden stellen van de burgers. Ondanks zijn vele gebreken heeft de
Chinese regering ‘s werelds snelste economische groei en een geweldig
verbeterde levensstandaard voor de meeste mensen verwezenlijkt. Volgens het Pew
Research Center, voelde 82 % van de gepeilde Chinezen zich in 2012 optimistisch
over hun toekomst, meer dan in alle andere onderzochte landen.”
Dat
steekt gunstig af tegen de onstabiele VS en het stagnerende Europa. Het
democratische ideaal is al niet alleenzaligmakend, en de democratieën maken het
bovendien niet waar. De manier waarop de EU en haar lidstaten omgaan met
volksraadplegingen; hoe de Britse goedmensen het Brexit-referendumresultaat
trachtten te overrulen; hoe de Nederlandse partij Democraten ’66 zich tegen
haar eigen bestaansreden (directe democratie) keerde zodra het volk een “ongewenste”
voorkeur uitsprak; hoe verkozen Catalaanse parlementsleden met EU-goedkeuring
opgesloten worden wegens hun pleidooi voor ocharme een hertekening van de
EU-binnengrenzen; of de manier waarop de door Donald Trump in 2016 verslagen
Democraten jarenlang het politieke leven saboteerden om op Trump wraak te nemen:
dat boezemt de Chinezen bepaald geen ontzag voor de democratie in. Of
preciezer: ze lachen zich in 北京
Beijing (en in Moskou, en elders) een aap met onze “democraten”. Betogende
studenten in Beijing die, zoals in 1989, een Amerikaans vrijheidsbeeld namaken,
dat is vandaag niet voor herhaling vatbaar.
Volgens
Zhang is “China’s model van ‘selectie plus verkiezing’ in staat tot wedijver met
het VS-model van verkiezingsdemocratie”. Die heeft historisch een negatieve beweegreden:
zich de dreiging van een autocratisch bewind van het lijf houden, een procedure
opzetten om een slechte heerser weg te krijgen. Het is alleen maar de minst
slechte oplossing, zoals haar voorvechter Winston Churchill toegaf. Maar “in
China’s confuciaanse traditie van meritocratie moet een staat altijd streven
naar ‘het beste van het beste’ door leiders van het hoogste kaliber te kiezen. (…)
China’s politieke en institutionele vernieuwingen hebben tot nu toe een systeem
voortgebracht dat op allerlei manieren de beste optie, de selectie van
beproefde leiders, combineert met de minst slechte optie, het verzekeren van de
uitstroom van slechte leiders.”
Het
is opvallend, en ik heb het zelf tijdens mijn jongste verblijf in Beijing
(2018) bij vele intellectuelen kunnen vaststellen, dat “democratie” als
toverwoord zijn kracht verloren is. Toen ik eind jaren 1970 in Leuven de eerste
Chinese studenten en taalleerkrachten zag toekomen, waren zij daarover nog erg
defensief. Belegerd door Koude-Oorlogsstemmen die China het gebrek aan
democratie verweten, verzekerden zij dat zij ook wel voor democratie waren,
maar dat volkswelvaart eerst kwam en zelfs de armste Chinezen tenminste
geen honger meer moesten lijden. (Een
vergelijking die men toen veel kon horen, was met het door extreme armoede
geplaagde doch democratische India: “Wat hebben ze aan hun vrijheid als ze zelfs
geen eten hebben?” In feite werden de Indiërs niet door de democratie in
armoede gehouden, wel door hun vrijwillig omarmd economisch socialisme. Het is
juist door dat verlammende beleid achter zich te laten, ongeacht het
verschillend politiek systeem, dat beide landen zo spectaculair zijn gaan
groeien.)
Vandaag
zeggen zij onbeschroomd dat zij de democratie afwijzen: het is een systeem dat
niet goed werkt. Het doet de leidersklasse louter op korte termijn denken, kan
geen krachtig beleid voeren (denk aan het getreuzel over de
Oosterweelverbinding, of de vierkant draaiende staatshervormingen), verliest
zich in ruzie, en stelt geen doelen op lange termijn. De Chinezen menen iets
beters in huis te hebben.
Geopolitiek
Zhang
had deze zienswijze kort tevoren breder bepleit in zijn boek 中国震撼 Zhongguo zhenhan
(“De China-schok”, 2012). Het karakter 震 Zhen beduidt in het oud-Chinese maar nog steeds
door Mao en de hedendaaagse Chinezen geraadpleegde Boek der Veranderingen (易經 Yijing, -11de eeuw) het element Donder , plotse
ingrijpende ontwikkelingen, wat in de dagkringloop de dageraad vertegenwoordigt,
de plotse radicale verandering van donker naar licht. Het boek gaat dus over
China’s ophefmakende betreding van het wereldtoneel.
Het is vertaald als The China
Wave, Rise of a Civilizational State, want het behandelt de opkomst van
China als "beschavingsstaat", een duurzamer alternatief voor de
natiestaat. Het is een sleuteltekst voor wie de huidige wereld wil begrijpen, inzonderheid
wat er nieuw en belangrijk is aan de opkomst van China.
Een andere staat die zich als
beschavingsstaat presenteert, is India. Het was vroeger nooit volledig een
eengemaakte staat, maar het was één beschaving, die zich in de huidige
voorwaarden, waarin overheden veel dieper in het leven van hun burgers ingrijpen,
best als één staat manifesteert. Ook Europa, eveneens een
"subcontinent" van de Euraziatische landmassa, zou zulke
beschavingsstaat kunnen vormen, en in de huidige geopolitieke verhoudingen is
dat zelfs een noodzaak. Helaas houden onze bijziende en hoogmoedige EU-
politici zich niet met Europese belangenbehartiging maar met beuzelachtig
deugvertoon bezig.
Dat
soort kruiperig gedrag is China na eeuwen van neergang en zelfkwelling net
ontgroeid. Nu beginnen we de volheid te zien van Mao’s prille overwinningskreet
in 1949: “Nooit zal men ons nog verknechten, want wij zijn opgestaan!” Dat moet
ons niet zozeer als voorbeeld dienen, wel als herinneraar aan de vindingrijke zelfachting
die ook in moeilijke tijden onverminderd in volkeren sluimert.