Normalisering in Ayodhya
(’t
Pallieterke, 13 november 2019)
Op 9
november 2019 besloot het Indiase Hooggerechtshof met zijn vonnis in de
Ayodhya-zaak een procesgang die 69 jaar tevoren begonnen was. Deze betrof de
voor buitenstaanders wat vreemde eis vanwege twee hindoe-partijen om op één van
hun bedevaartplaatsen, de Geboortegrond (Janmabhumi) van de vergoddelijkte held
Rama, een tempel te bouwen. Een hindoe tempel op een hindoe heilige plaats, wat
is daar nu proceswaardig aan?
Probleem
was dat er nog moskee-architectuur op stond, de Babri Masjid ofte “Moskee van
de Mogol-keizer Babar”. De oorspronkelijke tempel was in 1030 door Salar Masud
Ghaznavi verwoest, dan heropgebouwd, dan in 1193 door Shah Zuran Ghori
verwoest, en dan was er een moskee op gebouwd, die in de jaren 1520 weer in
handen van de hindoes geraakt was, tot Babar hem in 1526 weer voor lang in
moslimhanden bracht. Die Babar-moskee was op last van de Britten sinds 1936
niet meer als moskee gebruikt, en diende sinds 1949 als de facto tempel, toen
hindoes er godenbeelden in geplaatst hadden. Eerst mocht alleen een priester er
eens per jaar binnen om de rituelen uit te voeren, maar in 1986 verordende de
rechtbank, allicht in coördinatie met de regering onder Rajiv Gandhi, dat
hindoes er onbeperkt toegang toe kregen. Nu alleen nog de architectuur
vervangen.
Premier
Gandhi werkte, met de koehandelstrategie typisch voor zijn Congrespartij, naar
de bouw van een tempel toe, met anderzijds wat gunsten voor de moslimleiding om
de tegenstand uit die hoek te neutraliseren. Zo’n snoepje voor de moslimleiding
was het door hen verlangde verbod op de roman De Duivelsverzen van
Salman Rushdie in oktober 1988. Daarmee was de aandacht van de wereld op dat
boek gevestigd, met kort daarop het Iraanse doodvonnis tegen Rushdie en de
moorden op enkele buitenlandse vertalers.
Die
strategie was niet heel beginselvast, maar ze had tot een onbloedige oplossing
kunnen leiden. Ze stokte echter toen een groep communistische geschiedkundigen
in 1989 een verklaring publiceerden als zou er daar nooit een tempel gestaan
hebben en het verhaal over een islamitische beeldenstorm slechts een verzinsel
was. Let wel, de premier had zijn keuze voor de heropbouw van de tempel laten
afhangen van de geschiedkundige bewijzen, en ook in de jaren 1980 was er al
voldoende documentair en archeologisch bewijsmateriaal voor de eensgezinde (dus
ook door moslims als welbekend aaangenomen) opvatting dat de moskee met geweld
in de plaats van een tempel gekomen was. Maar dat was niet opgewassen tegen de
fatwa van de “Eminent Historians”, die de Babar-moskee tot het laatste bastion
van de beschaving uitriepen. Het brede spectrum van anti-hindoe krachten werd
gemobiliseerd rond de verdediging van de Babar-bakstenen.
Vanaf toen
werd Ayodhya de inzet van een soort burgeroorlog. Het gebeurt maar zelden dat
intellectuelen rechtstreeks een rol spelen in de harde politiek, maar de
Eminente Geschiedkundigen hebben veel bloed aan de handen. Inbegrepen de
gewelddaden die concreet het werk waren van hindoes of moslims, want hun
mobilisatie was nooit gebeurd als premier Gandhi zijn koehandel ongestoord had
kunnen afwerken.
Het
pleidooi voor de hindoe eis werd toen aan de Congrespartij ontworsteld door de
Indiase Volkspartij (BJP), die de tempelbouw prominent in haar programma opnam.
Nog einde 1989 werd zij daarvoor ruim beloond bij de verkiezingen: van 2 naar
86 parlementszetels. Dat was het begin van een gestadige groei die de partij in
1996 eventjes in en 1998 voor lange tijd aan de macht zou brengen.
De
volgende, socialistische regering, die gedoogsteun van de BJP kreeg, kwam na
een jaar ten val, precies door de Ayodhya-betwisting. De volgende kortstondige
socialistische regering, kreeg gedoogsteun van de Congrespartij en werd uit die
hoek genoopt tot het organiseren van een geleerdendebat over het
bewijsmateriaal. De Engelstalige en de internationale media hebben het
resultaat strikt in de doofpot gehouden, want het was een totale afgang voor de
Eminenties.
Bij Indiase
geleerden en politici zou je nog begrip kunnen opbrengen voor een minder dan
waarheidsgetrouwe omgang met deze zaak onder invloed van plaatselijke belangen
en machtsverhoudingen, maar dat geldt niet voor de buitenlandse academici en
journalisten. Praktisch allemaal namen zij nochtans de nieuwe partijlijn over,
namelijk de leugen dat daar geen tempel gestaan had; volgzaam als ratten die
zich rond de rattenvanger schaarden. Zij hadden voor zichzelf uitgemaakt dat de
BJP de slechten waren, en dat de tegenpartij bijgevolg alle steun verdiende.
Openheid
van zaken: het is op dat punt dat ikzelf in de hele betwisting een opvallende
taak toebedeeld kreeg. In 1990 bracht ik een boek uit over de hele zaak en met
name het bewijsmateriaal. Mijn dissident standpunt trok de aandacht omdat het
de indruk verbrak dat het vermeend nuchtere en onpartijdige Westen als één man de
Eminente Geschiedkundigen steunde. Tijdens een persconferentie stak de
BJP-leider het boek in de lucht, en de foto van dat gebaar kwam op de
voorpagina van de meeste Indiase kranten.
Ik heb er wel een prijs voor betaald,
in de vorm van uitsluiting, broodroof, en een eindeloze diarree van laster.
Daarom ben ik dus erg tevreden met dit vonnis, dat de ratten definitief in het ongelijk
gesteld heeft. Het voelt wat aan als Copernicus, die tegen de geocentrische 99%
in toch zijn heliocentrische gelijk kon halen. Er zijn echter twee verschillen:
hij was origineel, ik heb slechts een consensus herbevestigd; en hij kreeg pas
gelijk na zijn dood, terwijl ik het nog bij leven heb mogen meemaken.
Het zou
echter nog een vijftien jaar duren dat de Eminenties met medewerking van de
media de openbare mening in hun ban hielden. Toen werden zij door de rechtbank
gesommeerd om in de getuigenbank hun verhaal te komen doen. Eén voor één vielen
zij door de mand: “Jamaar, ik ben eigenlijk geen archeoloog”, “ik ben nooit in
Ayodhya geweest”, “ik heb die verklaring maar getekend omdat mijn collega’s het
deden”. Uiteraard heeft dat nooit de media gehaald, maar het is gedocumenteerd
door prof. Meenakshi Jain, wier naam met de Ayodhya-overwinning en het herstel
van het geschiedkundige gezond verstand zal verbonden blijven.
Na de
stembuszege van de BJP in 1991 nam zij afstand van de Ayodhya-eis, terwijl het
Hooggerechtshof in 1992 haar belofte voor een spoedig vonnis niet nakwam (het
zou nog 27 jaar duren), dat tot ontevredenheid van de hindoe-nationalistische
basis. Bij een bijeenkomst in Ayodhya op 6 december 1992 nam zij daarom het
initiatief en brak het moskeegebouw af. Alle BJP-deelstaatregeringen werden voor
straf ontbonden, en op straat (ook in Bangladesj en het VK) namen de moslims
wraak, met als hoogtepunt de aanslagen in Mumbai van 12 maart 1993. Die vormden
een nieuw model van terrorisme, dat nadien van Delhi tot Londen, Parijs,
Brussel en opnieuw Mumbai navolging gekregen heeft: gelijktijdige bomaanslagen
tegen een aantal doelwitten binnen één stad.
Premier
Narasimha Rao (Congres) had de afbraak militair kunnen tegenhouden, maar hij
weigerde troepen te sturen. Partijpolitiek zou de afbraak immers de BJP in het
defensief dringen, maar vooral: de bouw van de tempel vergde nu eenmaal de
afbraak van het moskeegebouw, en dat was een zure appel die hij liever aan de
agitatoren overliet. Het was op korte termijn de oorzaak van geweld, maar in
groter perspectief heeft hij zeker levens gered, want het loutere bestaan van
het moskeegebouw en de kans om het in zijn functie van moskee te herstellen zou
tot steeds nieuwe rellen geprikkeld hebben.
Vanaf 1993
werd het stil rond Ayodhya, met één uitzondering. In 2002 in Godhra staken
moslims een treinwagon met terugkerende hindoe pelgrims in brand, met 59 doden
tot gevolg. Maar de gerechtelijke procedures kwamen eindelijk goed op gang, en
de rechtbank verordende in 2003 de volledige opgraving van het betwiste
terrein. Natuurlijk kwamen vele tempeloverblijfselen en de volledige
funderingen aan het licht. Over de grond van de zaak was nu geen betwisting
meer, en een maand geleden gaf zelfs de advocaat voor de moslimzijde in het
proces dat op de valreep toe. Zo veel ruzie was voor niets geweest. De
rechtskundige finesses hebben nog enige jaren gevergd, maar eindelijk is het nu
tot een duidelijk vonnis gekomen.
Dit is een
historisch gebeuren. Zoals uit het bovenstaande relaas bleek, heeft de zaak
zware politieke gevolgen in India gehad, met belangrijke tentakels naar het
buitenland. Het roept tevens een symbolische halt toe aan het islamitisch
expansionisme. Maar anderzijds is het eigenlijk een banaal fait-divers. Het
herstelt gewoon de normaliteit. Geen moslim hechtte ooit enig religieus belang
aan het moskeegebouw, dat daar alleen neergeplant was om het heidendom te
kwellen en te vernederen. Hindoes daarentegen bleven er eeuwenlang, zelfs in
zeer vijandige omstandigheden, op bedevaart komen. Het is gewoon de normaalste
zaak dat zij die plaats opnieuw onder hun hoede krijgen.
Labels: Ayodhya, Babar-moskee, Rama
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home