18 augustus 2019

Gulliver vrij! Lessen uit de ontgrendeling van Kasjmir


('t Pallieterke, 15 aug. 2019; eerst aangeboden aan VRT-NWS, maar onbeantwoord)



In Jonathan Swift’s satirische roman Gullivers Reizen wordt de grote forse held op zeker ogenblik door de kleine mensjes van het eiland Lilliput aan de grond vastgebonden. Wat kan hij nu nog doen met al zijn kracht? Hij moet het maar machteloos ondergaan als de Lilliputters besluiten om zijn ogen uit te steken. Alleen de hulp van een vriend stelt hem in staat om zich tijdig te bevrijden.

Zo zien we in de wereld ook machtige actoren die met fijne draadjes in hun bewegingssvrijheid beperkt worden: dat zijn de wetten en verdragen. Zoals de draad zijn zij op zich goede uitvindingen: zij beletten bijvoorbeeld dat grote en machtige staten de kleintjes verslinden. Maar zij kunnen eveneens misbruikt worden, bijvoorbeeld om hen aan de grond te houden en te beletten hun vleugels uit te slaan.



Kasjmir

India had zichzelf laten vastbinden aan een regeling voor zijn deelstaat Kasjmir die een soevereine staat onwaardig is. Zijn eerste premier, Jawaharlal Nehru, had in de grondwet van 1950 een voorziening laten opnemen (die zich weliswaar “voorlopig” noemt en altijd door de president zou mogen herroepen worden) als zouden, behalve inzake buitenlands beleid en fiscaliteit, de Indiase wetten niet automatisch in Kasjmir gelden: artikel 370. Een zeer tastbare implicatie, uitdrukkelijk vastgelegd in een door de president ingevoegd grondwetsartikel 35A, was dat het deelstaatparlemnt kon bepalen wie Kasjmiri is, en aan alle anderen in de deelstaat de toegang tot het openbaar ambt, tot studiebeurzen, tot de aankoop van onroerend goed en tot permanente bewoning mocht ontzeggen.

We gaan het hier niet hebben over het communautaire aspect, behalve om even te vermelden wat iedereen weet, namelijk dat Kasjmir de enige Indiase deelstaat met een meerderheid aan moslims is (wat verklaart waarom geen enkele regering aan die voorrechten durfde raken); en wat de meesten niet weten omdat de media het verzwegen hebben, namelijk dat die meerderheid de minderheid (nagenoeg een half miljoen hindoes) in januari 1990 gewelddadig uit het kerngebied van Kasjmir verdreven heeft. Sindsdien klinkt de roep om het bijzondere statuut van Kasjmir te beïndigen des te luider.

Op 5 augustus 2019 is het er dan eindelijk van gekomen: binnenlandminister Amit Shah maakte een verordening van president Ram Nath Kovind bekend, die artikel 370 (in toepassing van het artikel zelf!) en artikel 35A buiten werking stelde. De maatregel werd in het hogerhuis door ruim twee derden goedgekeurd, 125 tegen 61, en in het lagerhuis door een nog grotere meerderheid van 370 tegen 70 – een buitengewoon sterk democratisch mandaat.

De internationale reacties waren echter niet altijd positief. De meeste media geven sowieso een negatieve draai aan alles wat de regering van premier Narendra Modi verwezenlijkt; De Standaard blokletterde op 5 juli 2019 zelfs over een “fascistisch” India (de term komt van oppositielid Mahua Moitra, die echter uitbundig bejubeld wordt). Bij deze gelegenheid was het vermakelijk om zien hoe allerlei kampioenen van de Open Grenzen nu opeens de pas afgeschafte gesloten grens van Kasjmir tot toetssteen van democratie en mensenrechten uitriepen.



Een rolmodel

In zijn vorige ambtstermijn verraste Modi zijn bevolking door plots alle geldbriefjes te ontwaarden en te vervangen, zodat al het zwart geld boven water kwam en het geldverkeer naar de banken afgeleid werd: een omstreden maatregel, maar alleszins gedurfd. De Kasjmir-maatregel is voor de meeste Indiërs helemaal niet omstreden, maar wel even verrassend. Maar eens deze hindernis genomen, vraagt iedereen zich af: waarom nu pas? Wat hield ons tegen? De maatregel maakt een eind aan een uitzonderingssituatie, hij herstelt de normale bevoegdheid van een regering over heel haar grondgebied. 

Zo zijn er vele rechtskundige spitsvondigheden die een normale werking van de instellingen bemoeilijken, overal ter wereld maar vooral bij regimes geleid door zwakkelingen zoals het onze. Bijvoorbeeld: België heeft zich er ooit toe verbonden, nooit een einde te zullen maken aan het recht op “gezinshereniging” voor Turken en Marokkanen. Ik laat het aan rechtsgeleerden over om uit te maken of dat verdrag al geen overtreding van de grondwet was, want controle over de toegang tot het grondgebied is toch een wezenlijk attribuut van soevereiniteit, en ook democratisch verkozen politici hebben niet het recht om die soevereiniteit weg te ondertekenen. De bevolking wil een immigratiestop, maar de regering kan daar niet aan wegens een al te gevoelerig ontzag voor dat twijfelachtig verdrag, dat elke regering met zelfrespect in de huiige omstandigheden gewoon zou opzeggen. Dat laatste dan onder de onverwachte toejuichingen van de opengrenzenlobby, die inzake Kasjmir juist de weldadigheid van een (zelfs binnenlandse) immigratiestop ontdekt heeft.

                ”Politiek is het onvermijdelijke mogelijk maken.” Sta niet te taffelen en redenen te verzinnen waarom het vanzelfsprekende en door een grote meerderheid gewenste onmogelijk zou zijn. Neem een voorbeeld aan Modi, herstel de normaliteit, en laat gebeurlijke rechtskundige betwistingen daarna plaatsvinden. Daar is niets meer voor nodig dan vijf minuten politieke moed..


Labels: , , ,

Read more...

12 augustus 2019

Kasjmir ontgrendeld

(Doorbraak, 7 augustus 2019) 

In India geldt 5 augustus 2019 voortaan als een historische dag. Dan schrapte Narendra Modi’s binnenlandminister Amit Shah (formeel eigenlijk de president, Ram Nath Kovind) twee grondwetsartikelen die aan de deelstaat Kasjmir een aparte status verlenen. Deze stap werd in het hogerhuis goedgekeurd met 125 stemmen tegen 61, dus een twee derde meerderheid, in het lagerhuis zelfs met 370 stemmen tegen 70. Dat wil dus zeggen dat ook een aantal oppositiepartijen de maatregel goedgekeurd hebben. 


Oorsprong van het Kasjmir-probleem
Sinds ongeveer het jaar 1000 is Kasjmir geteisterd door invallen van de moslims, die na enkele eeuwen uitmondden in en permanent moslimbestuur. Dit leidde tot zowel gedwongen als opportunistische bekeringen, zodat moslims er al enkele eeuwen de meerderheid vormen. In het begin van de 19de eeuw werd het hele noordwesten (Panjab, Himachal, Haryana, Kasjmir, tot in Afghanistan) onder het bewind van de sikh Ranjit Singh, tot het door de Britten werd overgenomen. Althans de facto, want in theorie bleef Kasjmir een onafhankelijke staat onder Britse suzereiniteit (paramountcy). Het werd (opvallend goed) bestuurd door de hindoe Dogra-dynastie, in 1947 door Maharaja Hari Singh.
De Britse onderkoning Lord Louis Mountbatten beheerde toen de machtsoverdracht naar de inboorlingen van India, en tegelijk de Splitsing van het subcontinent. Op aandringen van de Moslim-Liga en van 85% van het moslim-kiezerskorps werd een nieuwe staat Pakistan (“land van de zuiveren”) uit India uitgekerfd. De prinselijke staten kregen de keuze uit toetreding tot ofwel India ofwel Pakistan. Tegen de geplande onafhankelijkheidsdag, 14 of 15 augustus voor Pakistan respectievelijk India, had Hari Singh echter nog geen keuze bekendgemaakt; het was alsof hij stilzwijgend op onafhankelijkheid aanstuurde. Pakistan zond daarop irreguliere troepen Kasjmir in, Pathaanse tribalen, die echter ruggensteun van het Pakistaanse (vaak nog door Britse officieren geleide) geregelde leger kregen. Zij waren gezwind de hele staat aan het veroveren.
In oktober 1947 vroeg Hari Singh India om militaire hulp, maar kreeg die alleen op voorwaarde dat hij het Instrument van Toetreding zou tekenen. Inmiddels wisten burgervrijwilligers gemobiliseerd door de hindoe-nationalistische beweging RSS (“Nationaal Vrijwilligerskorps”, waaruit later de huidige regeringspartij zou voortkomen) het vliegveld van de hoofdstad Srinagar net lang genoeg in handen te houden om een landing van het Indiase leger toe te laten. Dat begon aan de herovering en kreeg spoedig twee derden van de staat in handen. Maar dan…
India’s eerste premier, Jawaharlal Nehru, gaf bevel om de voortgang te stoppen. Hij richtte zich tot de pas opgerichte Verenigde Naties om te bemiddelen, dit vlak voor de eindmeet van het herstel van de wettig bekrachtigde beginsituatie, namelijk toetreding van heel Kasjmir tot India, door het leger. Daarmee overrulede hij binnenlandminister Sardar Vallabhbhai Patel, die belast was met de (volledig geslaagde) integratie van de prinselijke staten. De bestandslijn tussen de twee legers werd in feite de internationale grens.
Nehru was berucht om zijn ijdelheid en hoopte om door zijn internationalisme de Nobelprijs voor de Vrede te krijgen, dat dan ter oplossing van een probleem dat vanzelf al naar een stabiele oplossing aan het afwinden was: de volledige en definitieve toetreding tot India. Als hij dat niet gedaan had, zou de volledige herovering wellicht nog enkele levens gekost hebben, en dan was het gedaan geweest. Nu werd een onstabiele situatie vereeuwigd waarin reeds 44.000 levens verloren gegaan zijn, biljoenen rupies verspild, drie tevergeefse Pakistaans invasies, talloze schermutselingen op vijfduizend meter hoogte, eindeloze terreuraanvallen, en een etnische zuivering van de minderheid door de meerderheid. Zulk palmares was niet van aard om om Nehru de vredesprijs te bezorgen.

Draagvlak
De VN opteerde voor een democratische oplossing: laat het Kasjmiri volk in een referendum tussen India en Pakistan kiezen (onafhankelijkheid als een aparte staat werd niet overwogen). Van verre gezien zou het kunnen lijken alsof dat een gemakkelijke overwinning voor de islamitische staat Pakistan zou worden, aangezien de meerderheid van de bevolking moslim was. In werkelijkheid had  India alle vertrouwen in de electorale zege, dank zij de populaire volksleider Sheikh Abdullah. Op persoonlijk vlak had die een slechte verstandhouding met het Pakistaanse staatshoofd Mohammed Ali Jinnah en zag hij voor zichzelf geen toekomst binnen Pakistan. Ook voor zijn staat was India de beste optie: dat zou zijn enige deelstaat met moslimmeerderheid pamperen (wat het daadwerkelijk gedaan heeft, bv. met gesubsidieerde voedselprijzen); en veel gedecentraliseerder wordende, zou het Kasjmir meer zelfbestuur gunnen.
Het volk zou het stemadvies van zijn voorman volgen en voor toetreding tot India stemmen. Dat zou meteen ook een grote ideologische overwinning voor het multiculturele, “onzuivere” India zijn, aangezien de voor Pakistan grondleggende “twee-naties-theorie” (hindoes en moslims als aparte naties) weerlegd zou zijn door het kennelijke draagvlak bij de moslims voor toetreding tot een multiculturele eerder dan tot een islamitische staat.
Maar helaas, dat referendum heeft nooit plaatsgevonden. Het werd gedwarsboomd door Pakistans weigering om te voldoen aan de VN-voorwaarden: het grondgebied dat het nog bezet hield, ontruimen. Toch kreeg de toetreding tot India democratische legitimiteit, namelijk doordat het deelstaatparlement ervóór stemde.
Nehru, zelf van Kasjmiri oorsprong, verzekerde Abdullah dat de identiteit van Kasjmir gewaarborgd zou worden door een bijzondere voorziening in de grondwet. Dat werd dan artikel 370. Het bepaalt dat de centrale regering inzake Kasjmir beperkt wordt in zijn bevoegdheden tot landsverdediging, buitenlandse zaken en de fiscus, en dat het deelstaatparlement vetorecht heeft tegen alle andere in India afgekondigde wetten. Kasjmir heeft een eigen grondwet, vlag en eerste minister (Vazir-e-Azam of Prime Minister, andere deelstaten hebben geen premier maar een “hoofdminister”, Mukhya Mantri of Chief Minister, vgl. het VK dat een Prime Minister heeft maar de Schotse deelstaat een First Minister). Aangezien dit een bevoorrechting van Kasjmiri's tegenover andere Indiërs vormde, was het strijdig met het gelijkheidsbeginsel in de grondwet en een aantasting van India’s soevereiniteit over het eigen grondgebied. Daarom werd het ten strengste verworpen door dr. Bhimrao Ambedkar, socialist, justitieminister en de vader van de grondwet. Maar Nehru overrulede hem en liet het artikel in de grondwet opnemen, weliswaar als een lijst van “temporary provisions” (tijdelijke maatregelen).
Echter, elk morrelen aan of afschaffing van het artikel, een recht voorbehouden aan de president van India, werd onderworpen aan de goedkeuring door het deelstaatparlement, behalve als dat niet functioneert. Dat was bedoeld om het “tijdelijk” artikel in feite te vereeuwigen, maar op dit ogenblik functioneert het deelstaatparlement door een partijpolitieke impasse inderdaad niet, en ligt de macht dus formeel bij de president, in feite bij de centrale regering. Van die grondwettelijke voorziening heeft de regering-Modi nu gebruik gemaakt om het artikel buiten werking te stellen en het aparte statuut van Kasjmir teniet te doen. Let wel, strikt genomen is het artikel niet afgeschaft, maar is een clausule uit het artikel gebruikt om het buiten werking te stellen.
Om het aparte statuut van Kasjmir nog te verstevigen, kondigde de president in 1954 ook artikel 35A af. Dat geeft het deelstaatparlement het recht om de klassen van “permanente bewoners” te definiëren en hen “bijzondere rechten en voorrechten” te verlenen; en om aan de niet-bewoners het recht te ontzeggen op werk voor de overheid, een studiebeurs, de aankoop van onroerend goed, of het zich vestigen in de deelstaat. Dat artikel kon gewoon op presidentieel initiatief opnieuw buiten werking gesteld worden, en dat is nu gebeurd.
Toen het afgekondigd werd, formaliseerde artikel 35A een reeds bestaande praktijk van gesloten grenzen rond Kasjmir. Om tegen die ongelijkheid te protesteren, stak de prominente politicus Shyam Prasad Mookerjee in 1953 de grens met Kasjmir over. Hij werd aangehouden en opgesloten, en stierf door een niet opgehelderde oorzaak in de gevangenis. Hij had in 1951 de hindoe-nationalistische partij BJS (“Indiase Volksunie”) gesticht, in 1980 hersticht als de BJP (“Indiase Volkspartij”), de huidige regeringspartij, die altijd al de afschaffing van artikel 370 in haar programma gehad heeft. Modi stond al een tijd onder druk van zijn achterban om zijn ereschuld in te lossen. Mookerjee’s beeltenis wordt dezer dagen volop bovengehaald.


Uniegebied
Een extra stap, die goed van de vorige onderscheiden dient te worden, is dat Kasjmir nu een “uniegebied” wordt in plaats van een “deelstaat”. Uniegebieden kunnen ook zelfbesturend zijn, met een eigen parlement, maar met door de centrale regering opgelegde beperkingen. Zo is de hoofdstad Delhi wel zelfbesturend, maar is de ordehandhaving er een bevoegdheid van de centrale regering – zoals nu dus ook in Kasjmir het geval zal zijn.
Tot Kasjmir behoort ook het veel vrediger Ladakh, een overwegend Tibetaans berggebied. Het werd door Srinagar altijd stiefmoederlijk behandeld, en al zeven decennia eisen de Ladakhi's er zelfbestuur. Dat gebied wordt nu uit Kasjmir losgemaakt om een apart uniegebied te vormen. Die plotse bevrijding werd in de hoofdstad Leh met een spontaan volksfeest verwelkomd.


Reacties 
Een aantal politieke partijen, waaronder de overblijvende Communisten en de Congrespartij, die zowat een kwart van de bevolking vertegenwoordigen, protesteerde heel voorspelbaar: dictatoriaal, geen rekening gehouden met de Kasjmiri’s zelf (die uiteraard aan hun voorrechten zouden vastgehouden hebben), anti-moslim. Wel hebben enkele prominente leden van de Congrespartij zich tegen hun eigen partij gekeerd omdat die duidelijk niet de vinger aan de pols van de bevolking heeft: iedereen is gewoon blij met deze reuzenstap naar nationale integratie. Zelfs bij de niet-Kasjmiri moslims, die doorgaans hetzelfde automatische anti-Modi oordeel klaar hebben dat we uit de internationale media kennen (variant op Donald Trump, Jair Bolsonaro, Boris Johnson), is de reactie niet noodzakelijk negatief: zij hebben Kasjmir altijd gezien als beste bewijs dat moslims ook in India kunnen thuishoren en niet als crypto-Pakistani’s moeten weggezet worden. De verdere integratie van Kasjmir bevestigt dat verhaal alleen maar.
De Kasjmiri moslims zullen de komende tijd zeker van zich laten horen; er wordt dan ook met een opflakkering van de rellen en het terrorisme rekening gehouden, en de belangrijkste politici kregen er enkele dagen huisarrest om opruiing te voorkomen. Hun eerste reacties zijn alvast voorspelbaar: geklaag omdat zij hun voorrechten verliezen, en veel tempeest over “democratie” en “mensenrechten”.
Kasjmiri moslims die over mensenrechten beginnen: laat me niet lachen. In januari 1990 werd de hindoe minderheid van zowat een half miljoen mensen via pamfletten en luidsprekers opgeroepen om “zich te bekeren, te vluchten, of te sterven”. Cynisch voegden de moslimmilitanten eraan toe: maar je vrouwen mag je hier laten. Via de methode “er één doden om er honderd te verjagen” werd heel die bevolking voorgoed verjaagd. De tientallen getroffen vluchtelingen die ik gesproken heb, hadden allemaal een gelijkaardig verhaal: het waren hun buren, met wie ze altijd samengewerkt en thee gedronken hadden, die zich nu tegen hen keerden. De weldenkenden maken doorgaans een scherp onderscheid tussen militanten en gewone moslims, maar hier werd Tayyib Recep Erdoğan in het gelijk gesteld: er is niet een gematigde en een radicale islam, er is alleen de islam.
Dat bengt ons dan bij de internationale reacties. Die zijn zeer positief bij een Benjamin Netanjahoe of een Geert Wilders, maar natuurlijk niet overal. Het is echt aandoenlijk om zien hoe de progressieve politici en de toonaangevende media, die altijd voor open grenzen zijn en elke beperking daarop criminaliseren, nu hun beste lijkbiddersgezicht opzetten om de opheffing van zo’n kunstmatige grens aan te klagen. Hoe zij die nu afgeschafte uitsluiting van mensen uit (niet eens andere landen, maar) andere provincies tot mensenrecht en toetssteen van de democratie uitroepen.
Bij het verslag in Mo* van 6 augustus viel mij terloops op hoe de leugenpers omgaat met het moeilijk te verkopen feit van de “religieuze zuivering” van januari 1990. Die heeft de hele Indiase houding tegenover het Kasjmirprobleem gekleurd en uiteindelijk de politieke wil gemobiliseerd om deze knoop door te hakken, zodat zij niet helemaal genegeerd kan worden. Welnu, in een overigens degelijke beschrijving van de bevolkingssamenstelling in Kasjmir luidt het ietwat raadselachtig dat er ook een hindoegemeenschap “was”. Waar die naartoe is, en hoe dat komt, dat wordt natuurlijk in het ongewisse gelaten. Maar voor het geval dat er toch een lezer op de hoogte zou zijn, wordt meteen een rechtvaardiging voor die niet-genoemde verjaging van de Ander ingelast. Die hindoes bekleedden de voorbije eeuwen namelijk allerlei hoge posten. Aha, zegt de linkse lezer in een opstoot van afgunst: dat zijn dus de slechten. Als hen iets overkomen is, dan hebben ze het zelf verdiend. De religieuze zuivering was in feite maar een sociale herstelbetaling!
Nee, ten eerste was bij sommigen hun geërfde rijkdom te verklaren doordat zij kortstondig de vertrouwelingen waren van de hindoe/sikh vorsten die dit geïslamiseerde gebied overnamen; maar ten tweede en vooral: tijdens de eeuwen van moslimbewind waren de beter gesitueerden de enigen die de middelen hadden om de bekeringsdruk te weerstaan. Hetzelfde zien we bij de Libanese maronieten of de Egyptische kopten: zij werden en worden gediscrimineerd, maar toch zijn zij gemiddeld rijker dan de moslims, omdat alleen de rijken als niet-moslims overbleven.  


De toekomst
Tegenstanders van de opheffing van grondwetsartikels 370 en 35A zullen nu allerlei rechtskundige spitsvondigheden in stelling brengen om deze maatregel terug te draaien. Mogelijk leidt dit tot wat correcties, maar waarschijnlijk is de hoofdlijn wel definitief. De hamvraag is of dat de demografische samenstelling van de bevolking zal wijzigen.
Voorzover de veiligheid kan verzekerd worden (en de Indiase veiligheidsdiensten zijn wel veel doeltreffender geworden in terreurbestrijding), kan verwacht worden dat ondernemers en projectontwikkelaars met hun begoede, vaak gepensioneerde klanten uit de rest van het hete en verder opwarmende India (“klimaatvluchtelingen”) zich in het koele Kasjmir zullen komen vestigen. De verdreven Kasjmiri hindoes zijn na een verblijf in vluchtelingenkampen over de hele werled uitgezwermd, en hebben overigens een zeer laag geboortecijfer, zodat hun terugkeer numeriek niet zo veel al voorstellen.
De moslimmeerderheid zal niet zo snel in het gedrang komen. Hun aantal kan door hoge geboortecijfers wel min of meer gelijke tred houden met de influx, waaronder trouwens ook moslims zullen zijn. Voor wie het islamprobleem in demografische termen ziet, zal deze maatregel weinig verschil maken. Wel is het een overwinning op het niveau van de beginselen: iedereen gelijk voor de wet. Wie kan, althans zonder huichelarij, daartegen zijn?
In ieder geval, de situatie in Kasjmir is op wettelijk niveau in grote mate genormaliseerd. Om dat nu ook op het terrein waar te maken, zal de komende jaren de grote uitdaging vormen.

Labels: , , , ,

Read more...

3 augustus 2019

Aangenaam

Aangenaam, de komst van het christendom?

(Doorbraak, 23 maart 2019)

De protestantse predikant Jan Peter Schouten is wat betreft de missie- en zendingsgeschiedenis (om zowel de katholieke als de calvinistische term te gebruiken) in India niet aan zijn proefstuk. Het onderwerp speelt op de achtergrond van zijn werk over ondermeer de hindoesekte van de Vīraśaiva’s (Revolution of the  Mystics, 1995) en over het positieve Jezusbeeld dat de hindoes met vele New-Age-postchristenen delen (Jezus als Goeroe, 2007). In het onderhavige boek wordt die geschiedenis het centrale onderwerp: Aangenaam kennis te maken. De ontmoeting van Europeanen met het hindoeïsme in India.

Peper en zielen
Voor de meeste lezers zal er niets negatiefs aan te merken vallen op dit boek. Het is vlot geschreven, onderhoudend, met uitgebreid bronnenmateriaal, zonder in het oog springende stijl- of redactiefouten, en vol nieuwe informatie over een kleurrijk onderwerp. Qua feitenrijkdom is dit boek engetwijfeld zeer goed. Het bevat talloze nieuw gepresenteerde weetjes, of zet bekende feiten eindelijk in hun context, die soms verrast.
Zo had ik altijd de klassieke formulering geleerd van Vasco da Gama’s antwoord toen een Indiër vroeg wat hij ginds kwam zoeken: “Peper en zielen.” Dat blijkt eigenlijk geweest te zijn: “Specerijen en christenen”, en het verschil is betekenisvol. Het sloeg niet op nog te kerstenen heidenen, dus een bekeringsproject (“zielen”), maar wel op al bestaande christenen die volgens de geruchtenmolen ergens in Azië zouden bestaan. Willem van Rubroeck had ze in het 13de-eeuwse Mongolië niet gevonden, maar da Gama was in 1498 precies bij die Aziatische christenen aan land gegaan, namelijk de Syrische volgelingen van de apostel Thomas in Kerala. (Om preciezer te zijn: Kozhikode/Calicut, waarvan kalkoen, Frans dinde, d.w.z. d’Inde.)
Een geschiedenis van de christelijk-islamitische ontmoetingen moet naast de indrukken van christelijke bezoekers (of anderszinse getuigen, goedschikse of kwaadschikse) over de islamwereld ook het omgekeerde relaas doen, van Arabieren en Turken die naar de christelijke wereld kwamen. Bij de hindoes geldt dat niet: vóór de moderne tijd schreef geen enkele hindoe een verslag over de christelijke wereld, en Schouten vermeldt er dan ook geen. Zelfs bij de christenen in hun midden toonden zij geen merkbare belangstelling voor de inhoud van dier godsdienst.
Hoewel, uit christelijke bronnen hebben wij omgekeerd wel weet van een vroege hindoe aanwezigheid in een toenemend christelijk milieu. Tot 304 stonden er, luidens Zenobius, in Syrië aan de Eufraat al minstens sinds de -2de eeuw twee hindoe tempels ten gerieve van de talrijke handelaars uit India. De eerste tastbare kennismaking van hindoes met christenen was de verwoesting van hun Mesopotamische tempels. Zo “aangenaam” was die kennismaking dus niet.

Bloedlaster
Meer geluk hadden de eerste christenen in hindoe-milieu. Voor zover geschiedkundig betuigd was dat een groep vluchtelingen uit 4de-eeuws Iran, waar de opmars van het christendom bij de Romeinse erfvijand tot verdenkingen leidde. Hun leider was ene Thomas van Kana. In de gemeenschap van Thomas-volgelingen was Thomas een favoriete naam (zoals Mohammed bij moslims en Maria in Spaanstalige landen), vandaar. Zij werden gastvrij ontvangen, net als eerder de joodse en later de zoroastrische asielzoekers, en als hoge kaste in de hindoe samenleving geïntegreerd.
De naam Thomas zou later foutief geduid worden als die van de apostel zelf. De enige historische bron die daarvoor kan aangehaald worden, de apocriefe Handelingen van Thomas, zeggen bij onbevangen lezing nochtans iets anders. Thomas ging inderdaad naar “India”, wat echter heel Azië beduidde. (Toen Columbus op een Caraïbisch eiland landde dat hij voor Zipangoe/Japan aanzag, noemde hij de inwoners Indios/Indianen, wat “Aziaten” betekende.) De beschrijving van de mensen en landschappen die hij daar aantrof, wijzen allerminst op het Dravidisch-sprekende kokospalmrijke tropische Kerala, wel op Iran-Afghanistan: woestijnachtig, Perzische namen, en leeuwen in plaats van tijgers. Bij mijn professor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen, de jezuïet Frank Degraeve, leerde ik al dat het geloof in Sint-Thomas-in-Kerala onhoudbaar is. Ook kardinaal Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, zei met zoveel woorden dat Thomas in het westen van India (en dan nog ruim genomen) terechtkwam, “vanwaaruit het christendom het zuiden van India bereikte”. Zuid-Indiase christenen reageerden furieus en bekwamen dat het Vaticaan de tekstweergave op zijn webstek bijwerkte: “vanwaaruit hij het zuiden van India bereikte”.
Deze geschiedvervalsing wijst op iets anders dan vriendschappelijke betrekkingen. Zij vormt de sokkel voor de kernmythe van het post-Vasco Indiase christendom: dat Thomas er door brahmanen doodgemarteld werd. Dat verhaal vindt steun in een verkrampte lezing van de Syrisch-Aramese grondtekst van de Handelingen, waar staat dat Thomas be ruhme gedood werd, “met een speer”, maar in dat medeklinkerschrift kan men van b-r-h-m ook brahma maken. De context geeft echter uitsluitsel: hij werd op last van de Perzische koning gedood, namelijk met een speer, en na afwijzing van de minnelijke schikking om dan maar op te krassen, omdat hij zich, ondanks genoten gastvrijheid, aan herhaalde misdaden had schuldig gemaakt. Wel het soort misdaad waarvoor je een heilige moet zijn, onder meer via een mirakel een te trage wijnschenker doen sterven.
Desondanks wordt deze bloedlaster tegen de brahmanen, die vereeuwigd is in een martelaarskerk buiten Chennai, nog altijd volgehouden door de Indiase Kerken. Die zijn dan ook de motor achter het antibrahmanisme, een belangrijke beweging die in vele bijzonderheden de Indiase tegenhanger is van het antisemitisme.
Ziezo, dat had even niets met het boek te maken, ook niet met zijn titel, maar wel alles met zijn onderwerp en ondertitel: de ontmoeting...

De missie
De katholieke missie bij de heidenen begon nog vóór de koloniale periode, met een eerste verkenning door Marco Polo en vervolgens al formeler met het verblijf van pater Odorik van Podenone op de zuidwestkust van India in 1316-18. Dat prekoloniale perspectief kan men zich maar best eigen maken, nu de postkoloniale kritiek (niet dus de benadering van Schouten) die hele geschiedenis tot een dimensie van het koloniseringsproject probeert te herleiden. De kerkelijke collaboratie met de koloniale machten was slechts een fase, en wel in dienst van het eigenlijke streven van de Kerk, ook onder andere omstandigheden, namelijk de geloofsverbreiding. Die was de eerste eeuwen ook van de minderheidskerk in het machtige Romeinse rijk uitgegaan, en nog steeds in het postkoloniale India. De Kerk heeft haar eigen agenda.
Die agenda stond vijandig tegenover andere religies: zowel de islam (die Sint-Franciscus met predikingen in de moslimwereld geweldloos wilde te lijf gaan) als het heidendom: “Voor de eerste bezoekers uit de 13-14de eeuw was het duidelijk: ‘Dit volk vereert afgoden’, is het kenmerkende refrein van Odorik en zijn franciscaanse medebroeders.” (p.186)
Vandaar dat de Portugezen praktisch van bij aankomst een offensief openden tegen het heidendom: tempels werden verwoest, brahmanen gedood. De centrale figuur hier is de nauwelijks vermelde jezuïet van de eerste generatie, Franciscus Xaverius, een geestdriftig bestrijder van het heidendom in India alsook in Japan. Naar hem zijn in India veel meer hedendaagse katholieke instellingen genoemd dan naar eender wie die in dit boek wel besproken wordt. Toen de Portugezen de beperkingen van hun slagkracht inzagen en verdragen met naburige vorsten sloten, lieten die een clausule opnemen dat er geen brahmanen meer gedood mochten worden, wat niet blijkbaar een bestaande praktijk was. Schouten vermeldt dat belangrijke en eeuwen durende verschijnsel van strijd tegen het heidendom slechts heel terloops.
Wel is er volop aandacht voor de uitzonderingen op die regel. Er waren onder katholieken al spoedig ook breeddenkender duidingen van de vreemde hindoe denkwereld: “Wel heel opmerkelijk is dat al spoedig de gedachte opkwam dat achter die veelheid van goddelijke gestalten één God schuilging.” Niet toevallig was het een leek die in die ontwikkeling vooropging: “Het is de Venetiaanse koopman Nicolò de Conti die speculeert over een monotheïstische basis als hij een ochtendgebed weergeeft van een Oost-Indiaas volk, dat nadrukkelijk een ‘drieënige god’ aanroept.” (p. 186-187; hier wordt kennelijk het godendrietal Brahma-Sjiva-Visjnoe met de Drievuldigheid gelijkgesteld.)
De meeste ruimte wordt besteed aan een gelijkaardige maar veel verfijndere opstelling bij de missionaris van Italiaanse adel, Roberto de Nobili (+1656). De man was ongetwijfeld formidabel: zonder handboeken maakte hij zich grondig Tamil, Telugu en Sanskrit eigen, hij kleedde en gedroeg zich als een traditionele brahmaan, werd door hen aanvaard, en meer dan zijn orthodoxere tijdgenoten maakte hij vele bekeerlingen. Maar hij was wel een bedrieger, die de Bijbel als een herontdekte verloren Veda voorstelde, en het is dan ook wrang maar tegelijk ook terecht dat de hedendaagse, nog steeds naar bekeringen begerige Kerk tal van instellingen voor interreligieuze dialoog naar hem genoemd heeft.
Niet iedereen liet zich door hem overtuigen, maar volgens Schouten waren het slechts "kwaadwillige tongen" die de Nobili een "Parangi" noemden. Dat is de Tamil-uitspraak van Farangi, het tijdens de Kruistochten ontstane moslimwoord voor "Europeaan", komend van Frank, Fransman. De Nobili wás natuurlijk een Parangi, er is niets kwaadwillig aan om hem waarheidsgetrouw zo te noemen. Zelfs Schoutens poging om het woordbereik tot "Portugees" te versmallen (op dat ogenblik ongeveer de enige Europeanen in die streek), zodat een Italiaan daar buiten zou vallen, snijdt weinig hout (wat Schouten uiteindelijk wel toegeeft), want de Italiaan was daar als agent van de koning van Portugal.
Spijts zijn bekeringsdrang had de Nobili toch wel enige sympathie voor het hindoeïsme, of minstens een zekere herkenning. Dat blijkt nauwelijks uit zijn rapporten aan zijn oversten, die immers ijverig door de waakzame Inquisitie meegelezen werden. Wel uit zijn beleidsdaden, te beginnen met zijn vertaling van christelijke termen door bestaande hindoe termen, zoals Veda voor Bijbel, kovil (Tamil: tempel) voor kerkgebouw, of aanvankelijk Śiva voor God. Dat laatste vond hij (of zijn oversten) dan weer te ver gaan in de inculturatie, dus uiteindelijk werd het in het Tamil Carvēcuran, uit Sanskrit Sarveśvara, “heer van alles”. Maar Īśvara, “heer”, met al zijn samenstellingen (Yogeśvara, Maheśvara, āneśvara, en zeker ook Sarveśvara), wordt door alle hindoes sowieso erkend als hét epitheton van Śiva, dus eigenlijk bleef hij bij zijn keuze.
In 1623 bekwam hij van de paus de vrijheid om kaste-onderscheid binnen zijn kerk toe te passen. Zijn brahmaanse doelgroep was daar erg aan gehecht, ook uit bezorgdheid om hun standing bij niet-bekeerlingen, en lagere kasten hielden evenmin van vermenging. Sindsdien geldt er dus kerkelijke goedkeuring voor het verschijnsel dat vele kerken aparte ingangen voor gelovigen van hoge en lange kaste hebben, of een gordijn tussen de verschillende kastegroepen.
De laatste decennia wordt de Nobili daarvoor echter fel bekritiseerd door de Dalit-beweging (Dalit: “gebroken”, ex-onaanraakbare), de mouvance voor emancipatie van de laagste kasten. Deze hebben bij het pausbezoek in 1999 geprotesteerd tegen de blijvend kastediscriminatie in de Kerk. Zoals mijn katholiek geworden Dalit-buurman in Varanasi het zei: “Ik voel me als een kikker die uit een modderpoel gesprongen is en in een andere poel terecht gekomen is, die even modderig blijkt.”  
Schouten besteedt enig aandacht aan de ontdekking van de taalverwantschap tussen de meeste Europese en de meeste Noord-Indiase talen binnen de Indo-Europese taalfamilie. Als officieel geboortejaar wordt meestal 1786 genoemd, toen rechter William Jones deze ontdekking geestdriftig aankondigde in een rede voor de Asiatic Society of Bengal te Kolkata. Jones baseerde zich echter vooral op het werk van een Franse jezuïet en missionaris, Gaston-Laurent Coeurdoux (+1779). Een andere invloedrijke Franse missionaris, de hier uitvoerig besproken Abbé Jean-Antoine Dubois (1848), plagieerde diens werk echter en ging voor lang met de eer lopen. Zoals de Nobili leefde Dubois helemaal als een hindoe wereldverzaker, maar anders dan zijn rolmodel had hij er op het vlak van bekeringen geen succes mee.
Wie hier door de Hollandse focus niet aan bod komen, zijn de Vlaamse missionarissen, vooral de belangrijke jezuïetenmissie in Chotanagpur, de heuvelstreek bewesten Kolkata. Die werd gesticht door Constant Lievens (+1893; op zijn graf staat zijn West-Vlaamse leuze: “Vier moet branden”), die zich bij de tribale bevolkingsgroepen nuttig en geliefd maakte door rechtsbijstand tegen de grondonteigeningen gebaseerd op nieuw ingevoerd Brits eigendomsrecht. Dienstverlening in de scholings- en medische sectoren behoorden altijd al tot het missionaire lokaas; Lievens behoorde tot een nieuwe strekking die ook de sociale strijd voerde.
Tot de in India ruim bekende Vlaamse jezuïeten behoren de martelaar Herman Rasschaert (+1964, hier al besproken) en Kamiel Bulcke (+1982), die een gezaghebbende studie over de verspreiding van het Rāmāyaṇa-epos schreef. Dat christenen het tot leermeesters van de hindoes over dier eigen religie (of toch religieuze literatuur) gebracht hebben, zullen we ook bij de protestanten als trend terugvinden. Ik noem hier nog de Vlaamse ex-jezuïet Winand Callewaert, wiens definitieve uitgave en vertaling van de geschriften van religieuze leiders als Ravidās (+1522), Nānak (+1539, goeroe van de sikhs) en Dādu (+1603) hem beroemd gemaakt heeft bij hun volgelingen. Vlaanderen zendt zijn zonen uit!  

De zending
Aan protestantse zijde krijgen vooral een aantal zendelingen onder de vleugels van de Oost-Indische Compagnie aandacht. Onder hen François Valentijn (+1727), Jacobus Canter Visscher (+1735 “aldergrofste Heidenen die de alderschrikkelijkste monsters voor hun Goden eren”, p.87) , Philippus Baldaeus (+1671, “Nauwkeurige en waarachtige ontdekking en wederlegginge van de Afgoderij der Oost-Indische Heydenen”, p.85). De scherpe tegenstellingen tussen christenen en heidenen werd toen nog niet omzwachteld.
Daarentegen beschrijft Jan Huygen van Linschoten (+1611) al hoe de hindoes bij al hun verering van “afgoden” toch “geloofden dat er tenslotte één God was die alles geschapen had”. (p.187) Idem voor VOC-predikant Abraham Rogerius (+1649), wiens Open Deure tot het Verborgen Hedendom al een neutralere titel en inhoud had en lang als hét standaardwerk voor het hindoeïsme gold. Hij deed er een vertaling van de wijze spreuken van de 8ste-eeuwse dichter en filoloog Bharthari bij (ietwat te vergelijken met het Bijbelboek Spreuken of Prediker), wat ook al ongewoon ruimdenkend was. Hij pikt er hier wel enkele verlichte geesten uit, die hij omstandig beschrijft.
Ook de piëtistische lutheraan Bartholomäus Ziegenbalg (+ 1719) erkende een monotheïsme achter de veelheid. Hij “sprak wel over de verblindheid van deze heidenen” maar “had tevens oog voor het goede dat onder hen gevonden werd” (p.190). Eigenlijk was hij een voorttrekker van een trend die recenter het hele westerse (maar niet het Indiase) christendom zou aansteken, evenals miljoenen modernistische hindoes: “Voor moderne hindoes is het monotheïsme als diepste waarheid, al dan niet achter een veelheid aan goddelijke gestalten, vanzelfsprekend.” (p.188)
Ik signaleer er dan wel bij dat de meeste hindoes het begrip “monotheïsme” verkeerd verstaan: het betekent niet alleen de éénheid maar ook de enigheid van God, niet met insluiting maar met uitsluiting van alle anderen. Moderne hindoes beroepen zich graag op het vedische vers: “Ze noemen het Agni, Indra, Garutman enz.: de wijzen noemen het ene ware met vele namen.” Maar als dat de betekenis van monotheïsme was, dan zou Jahweh niet Zichzelf “een jaloerse God” genoemd hebben, maar wel gezegd hebben: “Vereren jullie maar lustig Baäl, Marduk, Osiris, Zeus, Mij om het even, want Zij en Ik zijn toch allemaal één.”  Dan was er nooit een inspanning tot bekering van de heidenen gekomen, want achter de vele gedaanten van het goddelijke vereren we nu toch al allemaal Dezelfde.
Georg Ferdinand Kittel (+1903) wordt hier nog vermeld als ook een belangrijke pionier van de inculturatie. Hij was een belangrijk pionier van de dravidologie, die enkele klassiekers uit het Kannada vertaalde maar ook zelf boeken en talloze gedichten in het Kannada schreef. (Nooit van de taal Kannada gehoord? Vier keer groter dan het Nederlands, en de voertaal in de groeipool Bengaluru.) De Zuid-Indiase of Dravidische talen zijn vooral in kaart gebracht door weer andere protestantse/anglicaanse clerici, bisschop Robert Caldwell (+1891) en eerwaarde GU Pope (+1908).
De laatste paragraaf, “Beginnende dialoog” (p.190), onthult het hele opzet van het boek. Bij Portugese en Franse missionarissen vindt men veel kritiek, maar gering succes in het bekeringswerk, tot en met soms de wanhoop dat men deze heidenen gewoon niet kan bekeren. De iets positievere houding van een de Nobili of een Ziegenbalg was veel succesvoller, en daarom hebben alle niet-fundamentalistische Kerken inmiddels de weg van de inculturatie gekozen. Dit boek kan gelezen worden als een herschrijving van de geschiedenis zodat het gaat lijken alsof dat altijd al de dominante trend in de Kerken was.
Anderzijds, al was die trend meestal niet dominant, en vaak juist als ketters gewantrouwd, echt onorthodox was hij ook weer niet. Hij gaat namelijk terug op Paulus’s prediking bij het Atheense beeld “aan een onbekende god” en aan de inculturatiebeweging tegenover de Griekse wijsbegeerte. Die werd als Gods voorbereiding op het christendom gezien, en de Helleense intellectuele cultuur zou dan ook een vormende invloed hebben op de christelijke theologie. Dat is wat de Indiase Kerken nu ook met de hindoe cultuur en wijsbegeerte proberen te doen.

Afscheidsschot
Veel van de weetjes in dit boek, allicht volledig nieuw voor de gemiddelde lezer, waren mij al bekend, namelijk uit het standaardwerk History of Hindu-Christian Encounters (Voice of India, Delhi 1986) van de Indiase historicus Sita Ram Goel (+2003). Dat boek wordt uitgebreid besproken in het tot nu toe enige Nederlandstalige boek over hetzelfde onderwerp, namelijk mijn eigen boek Heidendom in India. Hindoes en Christenen: Dialoog onder Vreemden (Stichting Mens & Cultuur, Gent 2014). Echter, beide auteurs en beide boeken worden hier niet vermeld, zelfs niet in de index noch in de bibiografie. Het is extreem onwaarschijnlijk dat Schouten in zijn gedetailleerde zoektocht niet op deze titels gestoten is, dus vermoedelijk gaat het om een bewuste keuze. Alles is toegelaten in de oorlog en de liefde, maar het is toch maar beter om te weten dat het hier om oorlog gaat. De houding van het hedendaagse christendom tegenover het hindoeïsme is veel vijandiger dan die tegenover de islam, en is gewoon niet van aard om “aangenaam” gevonden te worden.
De auteur is dan ook onbeschroomd partijdig, namelijk pro-zending. Niet dat hij zich op leugens laat betrappen, helemaal niet, maar hij geeft een eenzijdige kijk door de pijnpunten buiten beeld te houden. Dat is niet erg, zolang je maar in gedachten houdt dat dit zeer informatieve boek geen neutrale weergave is.

Schouten, Jan Peter: Aangenaam kennis te maken. De ontmoeting van Europeanen met het hindoeïsme in India, Damon, Eindhoven 2018, ISBN 978 94 6340 141 8, 232 pp., 19,90 €.

Labels: , , , , ,

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>