Wegwijzer Ulrich Libbrecht
Op 10 juli 2008, toen Ulrich Libbrecht, mijn vereerde
promotor in Sinologie, zijn 80ste verjaardag te vieren had, wijdde de gemeente
Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen daar een groot feest aan. De wandeling die
hij elke dag rond zijn huis in het gehucht Zulzeke maakte, werd gepromoveerd
(het woord is hier wel gepast) tot de “Ulrich-Libbrechtwandeling”, compleet met
enkele rustpunten voorzien van een bord met één van zijn wijsheden. Aldus: “De
weg is wijzer dan de wegwijzer.”
Bij die gelegenheid stelde hij een boek voor: Met dank aan het leven. Mijn moeder,
even oud, vond het een prachtige afscheidstekst. Hij had het ook als zijn
laatste boek bedoeld. Het daaraan voorafgaande decennium had hij het ene boek
na het andere uitgebracht, te beginnen met zijn magnum opus, het vierdelige standaardwerk Inleiding tot de Comparatieve Filosofie. De titel geeft meteen zijn
belangrijkste werkterrein na zijn pensioen aan (in Antwerpen richtte hij de School voor Comparatieve Filosofie op,
met de Utrechtse tegenhanger Oost-West).
Enkele Jaren later werd de schrijversjeuk hem echter opnieuw te machtig, en
leverde hij nog enkele boeken af.
Nog meer boeken
Inhoudelijk erg belangrijk in het weer oplevende debat over
zin en onzin van religie is zijn boek Adieu
à Dieu: Naar een religieus atheïsme (Garant, 2014). Het gaat vooral over
het boeddhisme, en hoe dat enerzijds allerlei kenmerken van een religieuze
praktijk heft, maar anderzijds toch niet in een Opperwezen gelooft. Op volks
niveau zijn er volop die tot de Boeddha of tot één van zijn gedaanten om
verlossing bidden: Namo Amituo Fu,
“Gegroet, Boeddha van het Onmetelijke Licht”; maar boeddhisten die ernstig hun
zaak kennen, doen het zonder. (In 2005 moesten boeddhisten in Cambodia beletten
dat snode christelijke missionarissen de geest van de nieuwe generatie zouden
vergiftigen door in de schoolboeken de bewering binnen te smokkelen dat religie
de verering van een Opperwezen betreft, een zekere “God”.) In het jezuïetenblad
Streven las ik laatst dat het
modieuze idee van een “religiositeit zonder God” in de praktijk nooit ver zal
komen; maar in dit boek toont Libbrecht aan dat het al 25 eeuwen bestaat en de
laatste eeuw ook in het Westen is gaan floreren. En vooral, dat het heel
samenhangend en intellectueel bevredigend is, en dat het zijn beoefenaars alles
geeft dat mensen in religie zoeken.
Ik laat zelden een boek signeren, maar van dit ene koester
ik wel de opdracht: “Aan KE, oud-leerling en geestesgenoot”, met daarbij de
sleutelzin van het daoïsme: ziran dao ye,
“de natuur is de Weg”. Met “natuur” vertaalt hij hier het Chinese begrip zi ran, “vanzelf zo”. Voor hem had dat
begrip echter niet alleen een metafysische betekenis: hij was een pionierend
natuurliefhebber, een tijd voorzitter van de Wielewaal, en verwoed tuinder.
In zijn volgende boek wijdde hij uit over de natuur, zowel
op aarde als in de sterrenhemel; maar ook over Griekse, Duitse, Indiase,
Chinese en andere wijsbegeerte, eigenlijk over alles wat hem geïnspireerd had.
Hij richtte zich daarmee tot de nieuwste generatie, de vermaledijde dummies die
geen behoorlijke scholing meer schijnen te krijgen en hun beperkte kennis
vlug-vlug uit de Wikipedia halen: De
bricoleur en de dummies. Een boek voor jonge denkers en dromers (Garant,
2015). De “bricoleur” is Libbrecht zelf, die door vakfilosofen vaak als een
amateur werd afgedaan. Iedereen heeft wat aan het boek, maar het ideale
doelpubliek is de jongere die zich afvraagt wat met zijn leven te doen, en wat
er in die grote wereld het leven de moeite waard maakt.
Testament
Toen de professor zijn magnum
opus schreef, was hij de zeventig al voorbij, en schreef ik in mijn
bespreking dat dat wel zijn intellectueel testament zou zijn. Gezien het
tiental boeken dat nog gevolgd is, zat ik er ver naast. Maar wat echt als zijn
testament zal fungeren, is zijn laatste werk, dat kort voor zijn dood
verschenen is: Filosofie zonder grenzen.
Eén van de tien hoofdstukken, over Afrikaanse wijsbegeerte,
is gescheven door zijn college Heinz Kimmerle, inmiddels ook overleden; en in
de redactie van het werk is de oude meester ook bijgestaan door zijn jongere collega
Els Janssens, een oud-studente van hem. De hoofdstukken 5 tot 9, over
“etnofilosofie” (namelijk Indiaanse en Afrikaanse) en over “theontische
filosofie” (joodse, christelijke en islamitische) kunnen als nieuw beschouwd
worden, gegroeid uit zijn werk in de School voor Comparatieve Filosofie. Dat
wou echt universeel zijn en geen enkele wijsgerige traditie onbesproken laten.
De hoofdstukken over oosterse wijsbegeerte (1-4) en het slothoofdstuk (10) dat
dan echt vergelijkend wil zijn, kan men daarentegen zien als een hapklaarder
maar ook rijpere samenvatting van zijn hoofdwerk.
De echte vergelijking met Benedict de Spinoza, Immanuel Kant
en andere klassieke Westerse denkers wordt wel tot een aantal voorbeelden
beperkt. Libbrechts forte is echter
de onderlinge vergelijking tussen de verschillende Indiase en Chinese
zienswijzen, wat bijdraagt tot een veel beter begrip van elk van hen, en
daarover krijgt men hier de speerpunt van de vooruitschrijdende kennis.
Wat men destijds al tegen zijn vergelijkingsmodel
tegenwierp, kan vandaag herhaald worden: Libbrecht gebruikt een natuurkundig
model om verschillende wereldbeelden op een gemeenschappelijke noemer te
brengen. Hij was vóór zijn studies regent wiskunde, zijn doctoraatsverhandeling
ging over de Chinese wiskunde op haar hoogtepunt (rond +1200), voerde het vak
Chinese Wetenschapsgeschiedenis in, en bleef de wijsbegeerte door een
natuurwetenschappelijke bril beschouwen. Hier ontbreekt de ruimte om het
allemaal uit te leggen, leest u vooral het boek zelf, maar het gaat over
energie versus informatie, gebonden versus vrije energie, over bewustzijn en
natuur, en het vormt een objectief raamwerk. Vakfilosofen vinden die tastbaarheid
maar zwak, het tegendeel van het relativistische “postmodernisme”, want zij
willen zich in een oeverloos landschap met onbeperkte duidingsmogelijkheden
vermeien.
Opmerkelijk is het hoofdstuk over joodse wijsbegeerte, dat
van veel empathie en een verrassend gedetailleerde kennis van de basis- en
commentaarteksten getuigt. Verrassend althans voor wie zich heeft laten
inpakken door de tirade van Benno Barnard, die ooit van De Standaard de ruimte kreeg om Libbrecht van antisemitisme te
beschuldigen. Er bestaan inderdaad dwepers met de natuur die de “godsdienst van
het boek”, of de “woestijngodsdienst”, maar levenloos vinden, en dan in
anti-joodse retoriek vervallen. Libbrecht is daar echter niet bij en heeft tot
zulke verdenking nooit enige aanleiding gegeven. Alhoewel hij niet in de God
van de Bijbel gelooft, toont hij wel aan dat zelfs een strikt genomen begoocheld
wereldbeeld tot dezelfde denkhoogstandjes aanleiding geeft. Er is leven zelfs na de Openbaring.
(Doorbraak, 18 mei 2017)
Wereldburger
Ik wens dit boek een talrijk lezerspubliek toe. Het is voor
iedereen een uitstekende inleiding tot het denken van de beschavingen der
mensheid, en tot de vergelijking tussen de verschillende zienswijzen. En het
laat iets voelen van Libbrechts sympathie voor zijn onderwerp, die aanstekelijk
op de lezer zal inwerken.
Voor vakfilosofen is het bij uitstek nuttig: het breekt hun
overgespecialiseerd en jargonesk wereldbeeld open. Als houder van een diploma
Wijsbegeerte, die zoals de meesten in dat geval andere dingen is gaan doen, kan
ik getuigen dat dat vakgebied vandaag nog weinig anders is dan het inkleden van
banaal-conformistische standpunten in hoogdravend jargon; juist Libbrechts
benadering zou het wat nieuw leven kunnen inblazen.
Toen ik mijn thesis schreef, was de prof eens weg naar een
wereldcongres over Vergelijkende Wijsbegeerte, jawel, in Hawaii. Hij vertelde achteraf
dat lezingen door Aziatische wijsgeren veelal als een soort koffiepauze
behandeld werden, en dat Amerikaans topwijsgeer Richard Rorty de Aziatische denkscholen
als misschien wel ideeënrijke wijsheid, maar geen stelselmatige wijsbegeerte
afdeed (precies wat wij in onze cursus Fundamentele Wijsbegeerte hadden moeten
leren). Ik heb het zelf vaak ondervonden, bv. op een Gentse conferentie over
Arthur Schopenhauer bleek niemand iets af te weten van de Oepanisjaden of het
boeddhisme, die juist zijn belangrijkste inspiratie gevormd hadden. Op een
Nederlands filosofie-evenement over “verandering” stelde ik een kennismaking met
het denken achter het confuciaanse Boek
der Veranderingen voor, maar daar deden de vakfilosofen alleen maar
meewarig over. En dat ondanks alle
geleuter, zeker ook in de departementen Wijsbegeerte, over multicultuur.
Ulrich Libbrecht, van huis uit cultuurflamingant en aan die
erfenis nooit ontrouw geworden, was tegelijk op denkniveau een wereldburger. Ego Mundi Civis, “ik ben een
wereldburger”, is het motto van de door hem gestichte School. Het volledige
citaat van Erasmus wordt in de aanhef van zijn slotwerk aangehaald: Ego mundi civis esse cupio, “ik wil een
burger van de wereld zijn”. Dat klinkt wat bescheidener, net zoals een filosoof
zich geen “wijze” noemt, maar iemand die “wijsheid begeert”.
Slotwoord
Op 15 mei 2017 is Ulrich Libbrecht uiteindelijk dan toch in
de kosmos opgelost. 88 was hij, zoveel als er sterrenbeelden zijn. Dit waren
zijn afscheidswoorden:
“Moeder, waarom sterven wij?
“Omdat de Stroom mijn leven nodig heeft om Stroom te worden:
de Stroom is de som van de oneindig vele druppels, waarvan ik er één ben. Het
leven heeft mijn dood nodig.
“Daarom sterf ik gelaten, omdat ik weet dat ik voor altijd
verder leef, niet als schamele waterdruppel die even het licht van de zon als
een kleine regenboog mocht weerkaatsen, maar als onvervreemdbaar eeuwig deeltje
van de zee van dit bestaan.”
Filosofie zonder
grenzen, Garant, Antwerpen 2016, ISBN 978-90-441-3397-4, 287pp., € 31,90.
Labels: Boeddha, Dao, Libbrecht | Ulrich, vergelijkende wijsbegeerte
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home