Luc Pauwels en Europa
Het verdrag van
Maastricht (7-2-1992, in werking op 1-11-1993) legde de grondslag voor de
Europese Unie, een politieke waar tot dan toe alleen een economische unie
bestaan had. Te dien tijde was er een door de Europese instellingen gepromote
hoera-sfeer, best belichaamd in het eurosongliedje van Toto Cutugno: 1992: Ensieme (“samen”). In natiebewuste
kringen daarentegen bestond veel tegentand tegen deze vernieuwing. Ook in
rechtse kringen, waar men erg aan de soevereine natiestaat gehecht was, wees
men de gedachte van een Europese Unie af. De Franse staatsnationalist
Jean-Marie Le Pen noemde de aanhangers van soevereiniteitsoverdracht van de
lidstaten naar het Europese niveau “fédérastes”,
en bracht in herinnering dat Frankrijk al eeuwen vóór de Revolutie de
natiestaat en de tegenstand tegen de Europese eenwording in een “rijk”
belichaamd had. Waarop het standpunt van de Nouvelle
Droite door Alain de Benoist aldus werd samengevat: “Je suis un de ces fédérastes.” Deze denkschool was namelijk maar “nouvelle” doordat ze het aftandse
nationalisme rond de natiestaat afwees. Die is te groot voor de kleine
problemen, die beter op plaatselijk niveau aangepakt worden, en te klein voor
de grote, waarvoor een supranationale federatie meer geëigend is. Maastricht
werd aldus aanleiding voor een bezinning op de Europese Rijksgedachte.
Het was net in die
tijd dat ikzelf de redactie van Teksten,
Kommentaren en Studies vervoegde, met als eerste artikel “Europa en de dreiging
van de islam”. Luc Pauwels had mij kennelijk bij de redactie gehaald als
tegenwicht voor de verschillende islamofiele redactieleden. Hun islamvoorliefde
volgde uit ofwel een discreet antisemitisme, of en vooral uit het
traditionalisme van de Franse islambekeerling René Guénon. Deze mensen behoren
al lang niet meer tot de redactie, maar toen was hun invloed groot en typisch
voor een bepaalde rechtse traditie, waartoe onder meer de islamofiel Heinrich
Himmler behoord had. Pauwels zelf was niet zo geestdriftig over de islam,
waartegen twee belichamingen van de Europese Rijksgedachte, de Karolingers
(Poitiers 731) en de Habsburgers (Wenen 1523, Lepanto 1571, en Wenen 1689),
zich hadden moeten verdedigen.
Pro Europese eenwording
Het TeKoS-nummer dat mijn eerste artikel
bevatte, was hoofdzakelijk gewijd aan “Europa, de Rijkstraditie”. Het
richtinggevende stuk van Luc Pauwels droeg als titel: “Maastricht: ja, toch.
Over de lange weg van de liberale EEG naar de Europese rijksgedachte” (TeKoS 68, p.55-74). Aanleiding was de
aanzienlijke weerstand tegen deze mijlpaal in de Europese integratie. Toen
zoals nu fixeerden talloze figuren in het Vlaamsgezinde of het vaagweg rechtse
kamp zich op bepaalde thema’s of doelstellingen maar ze verloren daarbij het
grotere geheel uit het oog. Op staatkundig vlak streefden zij naar een Vlaamse
staat maar ze weigerden de nood aan Europese éénwording daarin te betrekken.
Die gehechtheid aan het nationale niveau gold voor mensen in Frankrijk of
Nederland met een sterk natiegevoel (vandaag bv. de Nederlander Thierry
Baudet), maar ook voor Vlamingen zonder “vaderland om te beminnen”. Pauwels
zette hun horloge op 1992 en wees op de noodzaak tot gestructureerde
samenwerking op continentaal niveau. Tevens herinnerde hij eraan dat dit geen
nieuw ideaal was maar een moderne belichaming van de aloude Rijksgedachte.
De Gouden Bul, een
soort grondwet van het Heilige Roomse Rijk, uitgevaardigd door keizer Karel IV
vlak na zijn kroning in 1355, stelde: “Het Heilige Roomse Rijk bestaat uit
verscheidene naties, met hun zeden en leefgewoonten en hun verschillende talen
en wetten.” Typisch voor het Rijk, en contrasterend met de jacobijnse
natiestaat, is de eerbied voor verschil en eigenheid. Daarbij stipte Pauwels
aan: “De Rijksgedachte is in essentie federaal en nooit imperialistisch.”
De Europeanen, of
althans de minderheid die een volwassen politiek bewustzijn heeft, beseft de
noodzaak om aan één zeel te trekken tegen enkele vijanden, zoals het communisme
destijds en de islam vandaag. Maar deze negatieve reden tot samenhorigheid zal
niet veel effect hebben zonder de positieve redenen. Pauwels ziet vooral de
geopolitieke mogelijkheden die ontstaan in geval van een bestuurlijke eenheid,
en de herwaardering van de geestelijke dimensie van Europa als “een in de
geschiedenis verworteld concept van evenwicht en stabiliteit, van
soevereiniteit in eigen kring, van federaal gelaagde machtsdeling, van imperium
zonder imperialisme”.
Decentralisering
Pauwels stond niet
alleen met de opvatting van gelaagde soevereiniteit, met supranationale
(“imperiale”), nationale en plaatselijke niveau’s. In 1990 bracht Aleksandr
Solzjenitsyn zijn boek Rebuilding Russia
uit (verschoning voor de Engelse titel, mijn Russisch is wat roestig). Daarin
bekritiseert hij de toenmalige hervormingen door Michaïl Gorbatsjov (glasnost/openheid en perestroika/herstructurering) als
weliswaar juist maar te lauw, en ontplooit hij een ambitieuze visie voor zijn
vaderland. Profetisch daarin was bijvoorbeeld zijn pleidooi voor een
particulier bedrijfsleven maar met wettelijke beperkingen op de concentratie
van kapitaal, dar waar in het volgende decennium juist de fabelachtige rijkdom
van de “oligarchen” ofte “roofbaronnen” een bron van sociaal onrecht en
verarming door ontwaarding van lonen en uitkeringen zou worden. Ook zijn tirade
tegen de vulgaire genotzuchtige cultuur die uit (of liever: via) het Westen
ingevoerd werd, zal in Westerse
conservatieve kringen op goedkeuring onthaald worden. Alleszins, in staatkundig
opzicht spreekt hij zich uit voor
een gedecentraliseerde samenleving geclusterd rond 40 steden met plaatselijk
zelfbestuur en “gebouwd van beneden naar boven”. Voor de minderheden wil hij
cultureel en, afhankelijk van hun grootte, diverse graden van politiek zelfbestuur.
Zijn sleutelwoord is “decentralisering”, echter onder de koepel van één Rijk.
Pauwels wijst de
jacobijnse invulling van de beoogde Europese staat af: naast de anti-Europese
staatsnationalisten waren er immers ook pan-Europese staatsnationalisten zoals
de als “extreemrechts” geboekstaafde Jean Thiriart, die opkwam voor een Europa
opgevat als “één natie, één staat”. Dat begrip van Europa zou tot dezelfde
kwalen geleid hebben als het jacobinisme op nationaal niveau. Wij merken op dat
deze geforceerde eenmaking hier en daar binnen de Europese instellingen wel
degelijk opgang maakt, vooral in de gerechtelijke sfeer. Denk bv. aan het
annuleren van een Vlaams taalbeleid in de Rand omdat de Franstalige
“minderheid” op Europees niveau over “mensenrechtenschendingen” ging klagen.
Tegenover dat feitelijke jacobinisme stelt hij het federalisme van, als eerste,
de Duits-Friese humanist Johan Althaus ofte Althusius (Politica, 1603). Deze verdeling van soevereiniteit tussen de
verschillende bestuursniveau’s is bij uitstek “het organisatiesysteem om de
maatschappelijke realiteiten van een ingewikkelde samenleving recht te laten
wedervaren in al hun aspecten”.
Maar ook het “Europa
der volkeren” van de regionalisten kan niet op zijn onverdeelde geestdrift
rekenen: “Sommige historisch gegroeide naties, met een intern regionaal
evenwicht, moeten zeker niet uit elkaar worden gerukt, alleen omdat ze niet in
het schema passen van een regionalistisch Europa met regio’s die allemaal 5 à 6
miljoen inwoners tellen.” Inderdaad, zelfs België had zulke geslaagde
meervolkerenstaat kunnen geworden zijn, maar het is anders gelopen. Typisch
voor Luc Pauwels is alleszins dat hij niet uitging van een ideëel schema, maar
van de werkelijkheid. Daarin zijn situaties van verschillende volkeren nu
eenmaal verschillend, zodat ze een verschillende staatkundige regeling
verdienen: “Tussen geen twee Europese volkeren is de relatie dezelfde.”
Binnen het Europese
Rijk ziet hij dan ook volop plaats voor differentiatie en asymmetrie, voor een
eigensoortige status voor de diverse geledingen van het grote geheel, die
bovendien inwendig een verschillende bestuursvorm kunnen hebben. Hij stelt
hierbij het Britse Rijk tot voorbeeld, waarin Noord-Ierland, Schotland, Wales,
het eiland Man en de Kanaaleilanden (en verderaf bv. Canada) elk een andere
status hebben, verder van of dichterbij de Britse Kroon. Dat contrasteert met
de symmetrie en eenvormigheid tussen de Franse departementen of de staten van
de VS. Het Rijk is een organisch geheel, waar niemand rechtstreeks burger van
is, maar wel via intermediaire structuren zoals gewesten en gemeenten.
De lezer doet er goed
aan, het hele artikel te herlezen. Het is één van Pauwels meest doordachte, en
mogelijk zelfs het belangrijkste. Het is tekenend voor zijn zeer evenwichtige,
breed geïnformeerde en uitzonderlijk geïnspireerde benadering van een voor ons
cruciaal onderwerp, namelijk de staatkundige toekomst van ons werelddeel.
Eenheidsmunt
Vanuit zijn warm hart
voor Europa is hij het proces van eenwording blijven begeleiden. In de recente
financieel-economische crisis hebben velen voor een opzeggen van de
eenheidsmunt en de terugkeer naar de nationale munten gepleit. Op informele
fora ging Pauwels daar fel tegenin. Althans voor Vlaamsgezinden zou dit
argument van hem veel gewicht in de schaal moeten werpen: als de Belgische
frank nog had bestaan, zou hij zeker in deze financieel woelige tijden als
veilige haven gefungeerd hebben, en als chantagemiddel tegen het “avonturisme”
van de flaminganten die de Belgische eenheid willen opblazen. De euro
daarentegen neutraliseert het zeer belangrijke financiële aspect van de
Belgische boedelscheiding, want alle brokstukken van het koninkrijk (of zij nu
naar Frankrijk, Luxemburg, Duitsland of Nederland gaan, of onafhankelijk
worden) gebruiken voor en na in ieder geval de eenheidsmunt. Aldus gaat een
verantwoordelijke zorg voor de Europese eenwording hand in hand met de
bekommernis om het regionale en volksnationale niveau.
Zo wist Luc Pauwels de
Vlaams-nationale agenda in een veel bredere visie te integreren. Dezelfde
Rijksgedachte toegepast op de Vlaamse situatie leidde tot heel wat originele
ideeën die de flamingantische hoofdstroom niet zou lusten, hoewel ze volmaakt
verdedigbaar zijn. Om maar wat te noemen: terwijl onze politieke partijen de “afschaffing
van de provincies” aankondigen, heeft Pauwels gepleit voor de herwaardering van
de provincie. Hoofdargument was dat het behoren tot een provincie een reëel
aangevoelde identiteit is, een ander dat aan het provinciale niveau bij ons ook
een gelijkwaardig bestuursniveau in Nederland beantwoordt, wat nuttig is bij het
weder samengroeien van wat in 1830 uiteengereten werd. Vooral de levende
provinciale identiteit is het soort maatschappelijke werkelijkheid waar de
Rijksgedachte rekening mee wil houden. In de loop van haar geschiedenis heeft
het Vlaams-nationalisme wat jacobijnse vooroordelen en reflexen overgenomen.
Een fundamentele bezinning op de beginselen van een bestuurlijke gelaagdheid en
van de organische groei van bestuursvormen dringt zich dan ook op.
Weinigen hebben zich
ermee bezig gehouden, maar gelukkig was er Luc Pauwels. Ondergetekende is één
van de degenen die aan hem een omdenken van de grote politieke vraagstukken te
danken hebben.
Labels: Europa, Pauwels | Luc, Rijksgedachte, TeKoS
2 Comments:
Kortom: het gezond verstand zelve. Van Europa een soort eenheidsworst maken is natuurlijk onzin. De verschillende naties en gewesten horen gerespecteerd te worden. Ik vind dat Pauwels' pleidooi voor de provincies zeer realistisch is. Want als Westvlaming voel ik met toch " anders" dan de andere Vlamingen en de Walen, al zijn we sedert negen eeuwen al aan elkaar bestuurlijk verbonden. Philippe Schepens.
Het is een zeer interessante gedachtegang maar naar mijn mening totaal onrealiseerbaar in het huidige E.U. klimaat.
De wensen van de E.U. potentaten stevenen recht naar een administratieve feodale dictatuur, met de media als zoethouders.
Het is vooral het dictatoriale Franstalig Brussel in de Belgische context en in de E.U. context die de Vlaamse nationalisten hebben overtuigd om enkel voor complete onafhankelijkheid te gaan.
Ik houd van de gedachte betreffende de provincies, maar alleen in een onafhankelijk Vlaanderen, eventueel met een Nederlandse, beperkte, binding.
Een reactie posten
<< Home