(Debat Delta-stichting over de vrijheid van meningsuiting,
Blandijn, Gent, 18 oktober 2014, 13u30)
De vorige
keer dat we het onderwerp “vrije meningsuiting” behandelden, op het
Delta-congres van 2001, sprong ik in voor de aangekondigde spreker Pim Fortuyn,
die zich ziek gemeld had. Achteraf leverde het ongecorrigeerde bericht dat hij
in Antwerpen ging spreken, hem nog een commentaar op in Vrij Nederland: alsof hij in de jaren ’30 in Berlijn ging spreken!
Ja, Antwerpen had wereldwijd een zeer aangebrande reputatie. Gelukkig zijn we
deze keer in Gent.
Het boek
dat toen uit onze lezingen gebrouwd is, heeft het Gouden Lampje gewonnen, de
prijs van de Leuvense Werkgroep
Literatuur. Maar de ideologisch gemotiveerde moord op Pim Fortuyn in 2002,
en dan in 2004 die op filmmaker Theo Van Gogh, doen vermoeden dat onze oproep
tot vrijheid van meningsuiting niet door
iedereen even positief onthaald is.
De
informele of formele bestraffing van meningsuitingen is een element binnen de
bredere machtsverhoudingen in het opinielandschap. Daarom zullen we hier
regelmatig over de grenzen van de formele censuurproblematiek gaan en de
bredere ideologische machtsstrijd behandelen. De overzijde past soms censuur
toe om zijn macht te laten voelen, maar uiteindelijk is censuur slechts een
middel naast andere om de openbare sfeer te domineren.
Media
Veel is er
niet veranderd sedert 2001. De media zijn nog steeds stevig in handen van de
overzijde. Zij gaat verder dan ooit in het culpabiliseren van het “abjecte
Westen” (Bert Croughs) en zijn inboorlingen. Aldus trekt zij enkele lijnen
verder die in 2001 al zichtbaar waren. Geen omwenteling dus, maar we zullen wel
enkele signalen aanstippen van de voortschrijdende stille evolutie.
Er zijn
dankzij het internet echter nieuwe media bijgekomen. Destijds was men nog de
mogelijkheden van het internet aan het aftasten, en was dit nog een medium voor
bevoorrechten, vandaag bereikt het nagenoeg de hele wereld en is er een hele
waaier van onafhankelijke en doorgaans spotgoedkope internetmedia voorradig. De
prijs die men hiervoor betaalt is het verlies aan privacy, en dat kan wel eens
tegen je gebruikt worden, zoals N-VA-minister Theo Francken pas ondervonden
heeft, toen van hem verontschuldigingen geëist en verkregen werden voor een
oude facebook-status.
Toch hebben
de nieuwe media niet echt de machtsverhoudingen gewijzigd. Zij worden door het
Bestel gebruikt als kanaal voor “repressieve tolerantie”. Nu kan de gewone man
eindelijk eens lekker zijn gedacht zeggen, zonder bang te moeten afwachten of zijn
lezersbrief door de poortwachters van de opiniebladzijde ongewijzigd aanvaard
is. Maar het maakt voor het uiteindelijke beleid nog steeds geen verschil. Een populair communicatiekanaal is het echter wel geworden, en dat is een groot
verschil met een kwarteeuw geleden.
De elitaire
en antidemocratische mediacraten houden alles bijeen niet zo van deze nieuwe
media en de alternatieve kanalen voor burgerjournalistiek. Zij zetten hen weg
als amateuristisch en onbetrouwbaar. Dat is vaak terecht, en zij beklemtonen
liefst de voorbeelden van slechte internetjournalistiek om juist de goede
nieuwsverspreiding en meningvorming op het internet door associatie zwart te
maken. Deze negatieve beeldvorming moet bv. rechtvaardigen dat deskundige
websites gewijd aan de islam (Middle East
Forum, Jihadwatch, Secularislam, Faithfreedom) doodgezwegen worden, ook en vooral wanneer zij de
duiding van de gewone media in het vizier nemen. Het lag de despotische aard
van het multiculturalisme beter toen mediawerk nog louter eenrichtingsverkeer
was, van een gezalfde oppermachtige groep mediacraten naar een onmondige massa
mediaverbruikers. Binnen die media van het oude type weten zij alvast hun
bijna-monopolie te handhaven.
Koketteren met de
underdogpositie
Toch doen de
letterknechten van het Bestel zich graag als underdogs voor, en doen zij
kritiek op de islam, op immigratie, op multicultuur, op positieve
discriminatie, op de EU, op het dogma van klimaatwijziging door menselijk
gedrag, en op andere heilige huisjes, af als de “nieuwe politieke correctheid”.
Het Franse weekblad Marianne is zelfs
gespecialiseerd in het wekken van een rebels gevoel bij lezers die geestelijk
in feite de gebaande paden volgen. De
Morgen presenteert zich tegenwoordig zelfs als “tegendraads”, als “zalm die
tegen de stroom opzwemt” (ontleend zonder bronvermelding aan een oude
verkiezingsleuze van meeloperpartij Agalev: “Alleen dode vissen zwemmen met de
stroom mee”).
DM-hoofdredacteur
Yves Desmet beweert al zeker tien jaar dat “de politieke correctheid snel van
links naar rechts evolueert”. Maar het volstaat om te zien waar de geldstromen
en de benoemingen naartoe gaan, naar voor- of tegenstanders van deze heilige
huisjes, en omgekeerd wie er door ontslagen en disinvitaties getroffen wordt, om
vast te stellen dat dit gewentel in de slachtofferrol volkomen leugenachtig is.
Een illustratie van Desmets these zou zijn, dat linkse politici zich plots als
rechts beginnen te profileren omdat dat profijtiger zou zijn. Totdat hij daar
een voorbeeld van kan geven (en zelfs totdat dat een brede trend geworden is),
heeft hij gewoon ongelijk.
Nog steeds
zien we opportunistische politici hun huik naar de progressieve en multiculturele
wind hangen, zelfs nadat Angela Merkel, David Cameron en zelfs Yves Leterme
lippendienst aan de opdringerige werkelijkheid bewezen hebben door het
multiculturele experiment “mislukt” te verklaren. Dat is slechts een schaamlap
gebleken om des te beter het oude beleid te kunnen voortzetten: De instemming
van de bevolking is hun duidelijk minder waard dan de goedkeuring van de
opiniemakers: de dominante media hebben eventjes gedaan alsof zij allang van
die mislukking nota genomen hadden, eveneens om des te feller dezelfde lijn als
voorheen aan te houden. De hegemonische ideologie van 2001 is nog steeds aan de
macht en geniet nog steeds de volle steun van het Bestel.
Waarom dat
valse gekoketteer met de underdogpositie? Ten eerste behoort het tot de normale
beroepseer van de duider, non-conformistisch te zijn en tegen de heersende
meningen in te gaan: “speaking truth to
power”. Je wil geen louter luidspreker van de gevestigde machten zijn, dus
wie dat wél is, probeert dat te verdonkeremanen of anders voor te stellen. En
vandaag, althans in ons land, heeft dat zelfs een kern van geloofwaardigheid:
met de N-VA aan de macht (of althans aan het bewind, want macht betekent het
vermogen om de zaken naar eigen inzicht herin te richten, terwijl de N-VA zich
juist naar het status-quo plooit), kunnen haar tegenstanders lekker de rebel
uithangen.
Ten tweede
hebben wij hier nu juist met de ‘68-generatie te maken, die de media beheerst
of die op de heersende cultuur zodanig haar stempel gedrukt heeft, dat ook
volgende generaties zich aan hun normen aanpassen. Voor die generatie, die nog
echt een revolte heeft meegemaakt, en voor wie links zijn ooit inderdaad
tegendraads was, is het een mentale gewoonte geworden, zichzelf als contrair en
opstandig te zien.
Dat heeft
bovendien het voordeel, de machtige motor van links, het geheim van zijn macht,
draaiende te houden: zijn grenzeloze haat.
De ervaring leert dat haat veel motiverender werkt dan eender welke positieve
overtuiging. Welnu, het is moeilijk om een underdog te haten, zeker als je
jezelf ook nog eens rebels wil voelen. Daarom is het beter voor je geweten als
je jezelf inprent dat je vijand de te kloppen man is, de frontman van de
gevestigde macht. Een machtige mag je ongebreideld haten, zoiets kan je
verkocht krijgen.
[Naschrift,
12 maart 2015: een uitstekend voorbeeld vinden we in The Economist van 10 januari 2015. Over de
anti-islamiseringsbetogingen van de Pegida-beweging in Duitsland titelt het
blad: The uprising of de decent, “de
opstand van de fatsoenlijken”. Daarmee worden echter niet de geweldloze
fatsoenlijke betogers bedoeld, die op eigen initiatief en met eigen middelen
tegen het islamfaciliterend beleid van de overheid betogen, wel juist de
onfatsoenlijk gewelddadige tegenbetogers, die de volle steun van het Bestel
genieten. Zoals het blad zelf op 20 december 2014 gemeld had, waren de betogingen
echt geweldloos, maar hebben kanselier Merkel en justitieminister Heiko Maas
hen “een schande voor Duitsland” genoemd. De tegenbetogers fungeren als de
herdershonden van de machthebbers om de schaapjes af te schrikken en onder
controle te houden.-- KE]
Maar soms ook
spreidt de progressiviteit onbeschaamd haar hegemonie ten toon. Bijvoorbeeld,
omdat zij in de faculteiten voor menswetenschappen een totale controle
uitoefent, nu ook in de ooit “rechtse” katholieke zuil, kunnen alleen
ideologisch welgevallige figuren daar carrière maken (hoogstens kunnen
ideologisch ongeprofileerde figuren binnen geraken die zich op een later
tijdstip tot “reactionairen” ontpoppen), dus wordt daar volop de factor
academische status uitgespeeld: een dissident die geen positie binnen het
Bestel heeft, noemt men smalend een “buitenstaander”, een “amateur”, een “part-time scholar”. Ook de
geafficheerde minachting van beroepsjournalisten jegens de financieel
goedkopere (maar inhoudelijk soms betere) internetmedia volgt dit patroon. Wie
om democratische redenen protesteert tegen de eenzijdigheid en soms zuivere
valsheid van de officiële versie, heet een “Calimero”, een gefrustreerde
minkukel. Alsof het binnen geraken in de bevoorrechte posities een kwestie van
kwaliteit zou zijn en niet van ideologische conformiteit.
Een merkwaardig
verschijnsel van die orde is nog dat media die in hun duiding alles doen om de
islam zo onschuldig mogelijk voor te stellen, tegelijk fulmineren tegen de
andere media omdat die “vooroordelen” en “misvattingen” over de islam zouden
verspreiden, hoewel die aan de nieuwsberichten over de islam precies dezelfde
witwassende draai geven. De reden is ten eerste weer diezelfde waardering voor
het originele en gedurfde, zodat media er in elk geval aanspraak op moeten
maken, “anders dan de anderen” te zijn. Dus zelfs met een volstrekt banaal
standpunt als het afschermen van de islam tegen kritiek beweert men alleen te
staan en iets stoutmoedigs te doen.
Verder kan
men er, als kern van waarheid, op wijzen dat het publiek na nagenoeg elk
nieuwsfeit aangaande de islam weer een beetje negatiever tegenover deze religie
blijkt te staan. Natuurlijk, alleen blozende chiro-meisjes zijn voldoende
goedgelovig om bij alle berichtgeving over ontvoeringen, slaafnemingen en onthoofdingen
toch nog het vertrouwen in de islam te bewaren. Hoezeer de media zich ook
uitputten in verfraaiende inkleding van de wapenfeiten van de islam, de meeste
mensen trekken toch nog het voor de hand liggende besluit uit het rauwe nieuws,
dat de media noodgedwongen moeten bekend maken vooral ze het met hun
duidingsmachine te lijf kunnen gaan. Met enige “islamofobie” op de redacties
heeft dat niets te maken. Wel met het hoopgevende feit dat desinformatie,
hoewel invloedrijk, toch niet oppermachtig is.
Muilkorfwetten
De
muilkorfwetten, die (in strijd met de Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens) het opiniedelict invoeren, zijn nog altijd in voege. Zij zijn
principieel onverenigbaar met de democratie, want zij scheppen twee ongelijke
klassen binnen de samenleving: degene die alle meningen kent, en degene die
haar eigen oordeel moet vormen zonder alle meningen of alle beschikbare
informatie te kennen. Democratische meningvorming veronderstelt een volledige
toegang tot alle informatie en standpunten. Een muilkorfwet verdedigen of
toepassen is per definitie antidemocratisch.
Een petitie
van talloze Franse historici in 2006 tegen de vier wetten die van staatswege
een bepaalde versie van de geschiedenis verplicht stellen (niet alleen over de
Holocaust, maar ook de slavernij, de Armeense genocide en de kolonisatie) heeft
de wetgeving niet kunnen beïnvloeden. In de landen waar de holocaustontkenning
en vermeende uitingen van of oproepen tot racisme verboden waren, zijn zij dat
nog steeds. De liberale politici die in vraaggesprekken gezegd hebben dat de
Belgische negationismewet van 1995 moet opgeheven worden (onder meer de goede
vrienden Jean-Marie Dedecker en Karel De Gucht), hebben daar in het parlement
geen initiatief toe genomen.
Die wet is
vooral in het nieuws gekomen door het proces van het Centrum voor Gelijke
Kansen en Racismebestrijding tegen de Vlaamse holocaustbetwijfelaar Siegfried
Verbeke, die uiteindelijk een jaar celstraf kreeg. Na het vonnis, in 2008,
verklaarde Centrum-advocaat Paul Quirijnen dat het eigenlijk de boodschap
meegaf: “Liegen mag niet.” Zo, dat zullen de kleuters wel begrepen hebben: kindertjes mogen niet jokken. Alleen:
liegen mag wél, onze politici doen het heel de tijd. Een gedrag mag dan
strijdig zijn met de algemene moraal of met levensbeschouwelijke codes, maar
dat maakt het nog niet onwettig of strafbaar.
Bovendien
is er geen aanwijzing dat negationisten “liegen”. Zich als negationist uiten is
onder moslims de gewoonste zaak, maar elders maak je jezelf daarmee volstrekt persona non grata. Zich via een
schokkend leugentje even interessant maken en daar levenslang een dermate hoge
prijs voor betalen, dat doen maar zeer weinigen. De anderen belijden het
negationisme omdat ze er nu eenmaal in geloven. Al vertellen zij onwaarheid,
zij liegen niet, want zij geloven oprecht wat zij zeggen.
Maar het
Centrum denkt niet in termen van waarheid: meningen worden om andere redenen
veroordeeld. “Het minimaliseren van de Holocaust wordt niet langer geduld uit
respect voor de talloze slachtoffers van deze zwarte bladzijde uit de
wereldgeschiedenis”, argumenteert Paul Quirynen. Zo, dus het respect voor
slachtoffers laat zich afmeten aan het instellen en afdwingen van een
muilkorfwet? Wel, dan heeft Quirijnen
geen respect voor de slachtoffers van de Armeense genocide, noch voor die van
de Rwandese genocide, want hij noch zijn opdrachtgever vraagt om een wet tegen
de minimalisering daarvan. Is uw familie in de Goelag omgekomen? Quirijnen spuwt op u. Hebt u nipt de Cambodjaanse knekelvelden
overleefd? Centrumvoorzitter Jozef De Witte veegt zijn voeten aan u!
Misschien
zal één van die vuige CGKR-negationisten voor deze consequentie terugschrikken
en beweren dat hij heus wel respect heeft voor slachtoffers van andere
genocides. In dat geval heeft hij zelf
gezegd dat het mogelijk is om slachtoffers van massamoorden te respecteren
zonder te hunnen gerieve een muilkorfwet in te stellen. Wat dan metterdaad zal
moeten bewezen worden door de wet van 1995 af te schaffen.
Een
verschil in omstandigheden is er wel: de wetten tegen holocaustontkenning zijn
nagenoeg zonder voorwerp geworden door het afsterven van de ontkenners of door
hun bekering. Inderdaad, de generatie die de Tweede Wereldoorlog nog zelf heeft
meegemaakt, daardoor belang stelde in zijn geschiedschrijving en daar zelfs
offers voor wou brengen, is nagenoeg uitgestorven. En hoewel nog steeds
verketterd, zijn enkele belangrijke zogenaamde revisionisten van gedacht
veranderd, m.n. de Deense oriëntalist Christian Lindtner en vooral de Britse
historicus David Irving. Hoewel de linkerzijde hem wel een “holocaustontkenner”
zal blijven noemen, levert hij nu het sterkst mogelijke dossier tegen de
holocaustontkenning.
Anderzijds
is er aan Joodse zijde een gewijzigde prioriteit: het toenmalige animo tegen
het rechts-nationalisme is naar de achtergrond verschoven door de toegenomen
bezorgdheid over de islam. Ook is er bij hen een gewijzigde houding tegenover
de wenselijkheid van een negationismewet: toen Tony Blair zulke wet in het
Verenigd Koninkrijk wilde invoeren, was het juist de Joodse gemeenschap die hem
zulke illiberale maatregel uit het hoofd praatte (zij nam genoegen met een
jaarlijkse Holocaust Remembrance Day). Eigenlijk had dat als rechtvaardiging
kunnen dienen om de negationismewet in eigen land op te heffen, maar zoals al
vastgesteld: niemand heeft daartoe het initiatief genomen.
Integendeel,
het begrip “negationisme” is sindsdien ook op andere betwiste onderwerpen
toegepast geworden. Wie twijfelt aan de hypothese dat de mens de opwarming van
de aarde veroorzaakt heeft en dat menselijke maatregelen die klok kunnen
terugdraaien, heet een “klimaatnegationist”. De implicatie is niet meteen dat
er op die twijfel een wettelijk verbod moet ingevoerd worden, maar toch dat
zo’n klimaatnegationist van het debat moet uitgesloten worden, want ofwel
boosaardig ofwel gek. Het openbare debat over allerlei belangrijke onderwerpen
is vergiftigd door de aanname dat er verboden meningen bestaan.
Racismewet
Komt de
negationismewet maar zeer uitzonderlijk in het nieuws (en nooit tegen de echte,
onbeschroomde holocaustontkenners, want die zitten in het bevoorrechte
moslimmilieu), de racismewet is regelmatig de aanleiding tot processen.
De
Nederlandse ziener (of luchtfietser) Jozef Rulof, gestorven in 1952, is
bijvoorbeeld het voorwerp geweest van een hilarisch antiracismeproces. Het CGKR
beschuldigde zijn uitgever er namelijk van, racistisch gedachtengoed te
verspreiden. Net als Rudolf Steiner, wiens scholen in Nederland wegens
“racisme” in opspraak gebracht waren, meende Rulof dat rassen een zeker belang
hebben, bv. dat de tropische rassen een lager stadium in de
mensheidsontwikkeling zijn dan het Europese ras. Die opvatting was helemaal in
de tijdsgeest, en de meeste denkers uit de twee eeuwen vóór 1945 kunnen op
dergelijke “racistische” opvattingen betrapt worden. Aldus bv. Charles Darwin,
wiens baanbrekende werk uit 1859 de titel droeg: On The Origin of Species by Means of Natural
Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life ("Over de oorsprong van soorten door
middel van natuurlijke selectie, of: het behoud van begunstigde rassen in de
strijd om het bestaan").
Zulke
meesterdenkers hadden en hebben ontzaglijk veel meer invloed dan de marginale
occultist Rulof, dus had het CGKR na gunstig vonnis zeker ook hun boeken moeten
doen verbieden. De boekverbranding door de nazi’s in 1933 viel in het niet bij
wat het georganiseerde antiracisme ons (met overheidsmiddelen) bereidde.
Gelukkig voor onze overheid, die zich onsterfelijk belachelijk dreigde te
maken, verloor zij het Rulof-proces. Na een uitgesproken boekenverbod in eerste
aanleg in 2003, werden het werk en de uitgever van de ziener in 2007 in beroep
vrijgesproken. Dat benam het CGKR de lust om, in navolging van de creationisten,
het werk van Darwin voor de rechter te slepen.
Zelfs een
verbod op een politieke partij is, na op maat gemaakte veranderingen in de
wetgeving en zelfs de grondwet, door deze muilkorfwet mogelijk gemaakt, nl. op het
VB, dat zichzelf onder een minder gunstig gesternte moest herstichten. Dat deed
zelfs N-VA-bestuurslid prof. Matthias Storme opmerken dat het nu een morele
plicht geworden was, voor het VB te stemmen. Zo geschiedde: bij de volgende
stembusgang verhief 24% van de Vlaamse kiezers zijn stem tegen de muilkorf. Een
sterk gebaar, maar het Bestel was niet onder de indruk: noch aan het beleid
noch aan het bestaan van vrijheidsberovende wetten (die hier ook het Recht op
Vereniging bleken te treffen) veranderde iets.
Een zilver
lijntje in de donkere wolk van de zogenaamd antiracistische muilkorfwet is dat
het nu bij implicatie ook verboden is, iemand racist te noemen, althans zolang
hij niet wegens racisme veroordeeld is. Racisme is nu namelijk “geen mening
maar een misdaad”. Het is uiteraard wél een mening, en deze leuze liegt, maar
wettelijk is het wel degelijk een misdaad. Anderzijds, iemand zonder grond
(d.i. zonder vonnis door een volwaardige rechtbank) van een misdrijf
beschuldigen, is zelf eveneens een misdrijf. Dus als een linkse debater je uit
gewoonte “racist” noemt, zoals men in die kringen inderdaad pleegt te doen
wanneer men zichtbaar zonder argumenten zit, dan kan je hem wegens laster en
eerroof aanklagen. Alleen zal dat niet gauw gebeuren, ten eerste omdat
vrijdenkers tegen de kosten en zorgen van een proces opzien (en zo heeft de
juridisering van de meningvorming door het instellen van een racismewet wel
degelijk een afschrikeffect), en ten tweede omdat zij racisme en dus ook de
beschuldiging daarvan nog steeds als een mening opvatten, en dus als vrij,
ondanks de bestaande muilkorfwet.
Nieuwspraak
De
cultuurmarxistische beheersing van de openbare mening, te vergelijken met het
gebas waarmee herdershonden de schaapjes in het gelid houden, strekt zich sinds
decennia ook uit tot het taalgebruik. Daarin gaat hun lange mars verder. Zo
rukt in het Engelse taalgebied het voornaamwoord “she” op, ter vervanging van
“he”, wanneer een algemeen onderwerp van onbepaald geslacht vermeld wordt:
“Every child has a right to know her
father.” Terwijl het feminisme enorme kaakslagen te incasseren krijgt door de
toename van sluierdwang, verkrachtingen en seksuele uitbuiting door
moslimbendes, het als “hoer” naroepen van Westers geklede vrouwen, en
vrouwenbesnijdenis, kijkt het met zulk tijdverdrijf stoer de andere kant op.
Een
welbeschouwd veelzeggende ontwikkeling is het in zwang gekomen gebruik van de
term “wit” waar ooit “blank” gezegd werd. Het Engels heeft deze keuze niet, maar
het Nederlands maakt het onderscheid tussen “blank” en “wit”. Blanken zijn
namelijk niet wit. Toch dringen de media dit sociologenjargon op, deels
ontleend aan de letterlijke vertaling van Amerikaanse bronnen (er schuilt veel
Amerikaans imperialisme achter allerlei revendicatiebewegingen), deels als
bewuste keuze voor de lijfelijker, meer biologische term “wit”, die het debat
op strikt biologisch niveau brengt.
De keuze
van de multiculturalisten om de discussie zoveel mogelijk in termen van
biologisch racisme te voeren, is strategisch. Zij willen van het aureool van
Martin Luther King, Nelson Mandela en andere strijders tegen biologisch racisme
profiteren. Ook willen zij vanuit het eigen Hitlercentrisme (hun geest is niet
alleen bekrompen maar ook vunzig) voor eeuwig de verhoudingen van rond 1940
oprakelen, toen biologisch racisme nog volop leefde en de inzet van politieke
strijd was. Inzake de islam is dit het duidelijkst: die discussie heeft
volstrekt niets met ras te maken, en bouwt slechts voort op een islamkritiek
die al begon met Mohammeds eigen stamgenoten en die nu talloze kleurlingen
(onder wie vooral islamafvalligen, ervaringsdeskundigen dus) telt. Toch
promoten de media termen als "anti-islamitisch racisme" en
"witten en moslims".
In dat
licht moet men ook de kunstmatige rel rond Zwarte Piet begrijpen. Deze figuur
stamt van lang voor de biologische rassenverhoudingen waarnaar het debat
verwijst: zowel de negerslavernij van de laatste eeuwen als de Moorse
slavenhalers (die je in de zak meenemen en van de roe geven) kwamen te laat om
de reeds bestaande folklore rond Zwarte Piet geschapen te hebben, ook al hebben
ze die tijdelijk wat gekleurd. Het begon bij Wodan en het Wilde Heir en is dan
gekerstend door de figuur van de Byzantijnse 4de-eeuwse bisschop
Nicolaas; en Piet is zwart, of althans donker, omdat hij oorspronkelijk het
duistere geestenrijk belichaamt en later ingevuld is als schoorsteenspeleoloog.
Maar antiracisten zijn zeer kortzichtig en duiden alles doorheen de lens van
hun geliefde speeltje, het veel recentere rasbegrip.
Haat
Vele
westerse landen hebben het begrip “haat” in hun wetgeving ingevoerd. Men zou
geredelijk zeggen dat haat een emotie is en geen voorwerp van een wettelijk
verbod kan zijn. Zo zal een normaal mens aan een slachtoffer van verkrachting
wel niet het recht ontzeggen, de dader te haten.
Maar het verplichte eenheidsdenken verwijdert zich steeds verder van de
normaliteit.
Het is dus,
via de wet, via de statuten van verenigingen of de reglementen van
organisaties, op steeds meer plaatsen verboden, “haat te verspreiden” jegens
een gemeenschap van mensen. In beginsel zijn deze voorschiften geldig erga omnes, gelijk voor blanken, bruinen
en zwarten, of gelijk voor christenen, vrijzinnigen en moslims, maar in de
praktijk bevoordelen zij bepaalde uitverkoren “kansengroepen”.
Het
feitelijke voorbeeld voor al deze nieuwe maatregelen tegen “haat” is India.
Daar bestaat al van in 1927 een wet (Penal
Code art. 295A, geconcretiseerd door Criminal
Procedure Code art. 153C) die het opwekken van haat jegens een groep
verbiedt. Deze wet is door de Britse kolonisator ingesteld nadat een hindoe
schrijver de islam gehekeld had en door een moslim vermoord was. De dader werd
goed en wel veroordeeld (de Britten lustten geen heibel in hun mooie kolonie),
maar het slachtoffer werd met terugwerkende kracht eveneens veroordeeld: zijn
soort publicatie werd buiten de wet gesteld. Hoewel de wet bedoeld was om de
islam tegen kritiek af te schermen, werd hij zo geformuleerd dat hij alle
religies tegen “belediging” beschermde.
Dat was dan
het verschil met de islamwereld, waar blasfemiewetten alleen de islam
beschermen. Toch had de bij uitstek partijdige Organization of Islamic Cooperation, die alle moslimstaten
overkoepelt, in 2005 de euvele moed om het begrip islamofobie te lanceren, als middel om vrij denken over de islam ook
buiten de islamwereld te verbieden. De term behoort tot het psychiatrische
jargon en beduidt een irrationele vrees, zoals agorafobie of arachnofobie. Een
mening wordt dus buiten het debat gesloten zonder ze te hoeven aanhoren, want
ze is “geen mening maar het symptoom van een stoornis”. Bovendien wordt
islamofobie in onze media vertaald of “geduid” als moslimhaat; niet vrees maar
haat. Allerlei media en politici, ook bv. vrijheidsheld Karel Degucht, hebben
de term inmiddels overgenomen en gepopulariseerd. Van straatagitatoren tot
EU-mogols, een breed front tracht nu via de term islamofobie de wetenschappelijke islamkritiek te criminaliseren.
Eigen ervaring
Tijdens de
Rushdie-zaak en nadien werd ik door een aantal politieke verenigingen als
spreker gevraagd. Dat begon in de lente van 1989 met verschillende afdelingen
van het kommunistische Masereelfonds (want links was toen nog kritisch
tegenover elke religie, dus ook tegenover de islam), dan afdelingen van wijlen
de Volkunie, geledigen van de christelijke zuil, en de studentenafdelingen van
de VLD en Agalev. Dat verliep allemaal rimpelloos, zelfs in het Agalevdebat met
twee moslims (onder wie de UCL-prof en bekeerling Jean/Yahya Michot) en een
aula vol moslims in Leuven. Er ontstond echter enige commotie toen ik inging op
de uitnodiging van enkele VB-prominenten in juni 1992.
Zij
vertegenwoordigden toen nog niet de dominante partijlijn, want die zou pas echt
de islam tot doelwit nemen rond 1997. Integendeel, zoals de feedback vanuit het
publiek mij leerde, werd de partij toen nog gedomineerd door de nostalgici van damals, die de joden als de hoofdvijand
en de moslims als bondgenoten zagen. De weinigen die commentaar gegeven hebben
op mijn standpunten daar, van links (Lucas Catherine, Patrick Stouthuysen) zowel
als van rechts (Marc Joris), hadden de tegenstelling gemerkt tussen het
toenmalige VB-partijstandpunt, dat nog om terugkeerbeleid draaide, en mijn
zienswijze, die op assimilatie gericht was.
Inhoudelijk
had ik het vooral over de haatdoctrine in de Koran, maar of ik nu dat behandeld
had danwel uit het telefoonboek voorgelezen, dat was voor de media precies
hetzelfde. Voor hen telde enkel dat ik de boycot van het VB verbroken had.
Daarom noemde De Morgen mij
"VB-ideoloog", maar vooral het daarop volgende braaksel en haatproza
vanwege allerlei linkse intellectuelen was akelig. De levensbelangrijke
islamproblematiek werd genegeerd vanuit een kleingeestige partijpolitieke
bekommernis, blijkbaar het hoogste waartoe progressieve geesten in staat zijn.
Vanaf dat
ogenblik heb ik van een aantal vrienden en kennissen niets meer gehoord.
Behalve een vrouw die me zei: "Ik vind het vreselijk wat je gedaan
hebt", en me vervolgens voorgoed de rug toekeerde, verkozen zij om mij
gewoon te vermijden en uit hun leven te verwijderen. Disinvitaties als spreker
werden regelmatig mijn deel, ook vanwege mensen of instellingen die mij anders
gunstig gezind waren: "U hebt gelijk, maar u begrijpt dat wij de goede
naam van deze instelling niet omwille van u kunnen riskeren." De
conformistische en bange burgerij is een noodzakelijk verlengstuk van de
haatcampagnes van links. De burgerman is werkelijk de schuld, want zonder zijn
medeplichtigheid hadden de linkse haatpropagandisten vruchteloos aan de kant
staan roepen.
Jobsollicitaties
werden hopeloos, en zelfs op relationeel gebied had het zijn impact: de
geschetste marginalisering werd op termijn een factor in mijn echtscheiding.
Maar laat ons die episode van de goede kant zien: er kwamen tenminste geen
ernstige doodsbedreigingen. Salonsocialisten en kaviaarlinksen hebben, huns
ondanks, iets gemeen met de Vlaamse Leeuw, over wie Guy Spitaels zei: "Il rugit, mais il n'a pas de
dents."
Ik heb er
ook iets mee geleerd over het verschil tussen arbeiders en intellectuelen. Voor
zogenaamd laaggeschoolden ben en blijf ik gewoon degene die zij zelf ervaren
hebben. Verhaaltjes in de krant, als ze die al lezen, maken daarin geen
verschil. Voor intellectuelen daarentegen is het geschreven woord heilig. En
als de krantenversie niet met hun ervaringswerkelijkheid overeenkomt, dan kan
dat alleen betekenen dat ik mij anders voorgedaan heb dan ik wérkelijk ben. Het
is de krant die de ware toedracht over mij onthuld heeft, en ik die hen, gewoon
door mezelf te zijn, bedrogen heb.
Een
verdienste van de krant is dat zij haar verhaal toch niet al te ver van de
werkelijkheid wil laten afwijken. In 2011 gaf ik een interview aan Russian TV, en het bericht daarover in De Morgen situeerde mij niet bij het VB
(wat het bij de minste schijn van juistheid daarvan zeker zou gedaan hebben),
maar noemde mij een “nieuwe-rechtse” denker. Nou goed. Terwijl dus sommige
medialui verstandig genoeg zijn om in hun verdraaiingen toch wat met de tijd
mee te gaan, zijn hun kijkers of lezers in de ooit opgelepelde misvattingen
bevroren. Meer dan twintig jaar later krijg ik het mediaverhaal van destijds
nog regelmatig voorgeworpen, vooral vanwege schaapjes uit de christelijke zuil.
Daar heeft men de aloude zuilgewoonte van het heilige conformisme wat aan de
tijdsgeest aangepast: vroeger geloofde men gedwee de Kerk, nu hengelt men vroom
naar schouderklopjes van de progressieve media.
Dit relaas
vereist dat ik even zeg wat ik dan wel van het VB denk. Wie met ideeën bezig
is, laat zich bezwaarlijk in simplistische partij-etiketten vangen; alleen al
daarom zou ik de omschrijving “VB-ideoloog” als een belediging moeten opvatten.
Maar goed, er viel destijds genoeg op het VB aan te merken om me er zeker niet
bij aan te sluiten. Desalniettemin heeft de partij de verdienste, als eerste
het islamprobleem centraal te gesteld te hebben. De manier waarop, daar valt dan
weer wat op aan te merken, maar in het grotere verband gezien zijn dat details.
Ook de fouten van destijds zullen vergeten worden in de schaduw van een veel
belangrijker feit: terwijl de andere partijen het islamprobleem zijn blijven
ontkennen, heeft het VB het onder ogen durven zien.
Wie vindt
dat het VB de zaken verkeerd aanpakt – en dat is natuurlijk een legitiem
standpunt – heeft een uitstekend alternatief: zelf een betere oplossing
voorstellen. Laat de centrumpartijen gerust zelf een islambeleid bedenken,
tegen dat van het VB in; maar laat ze tenminste het probleem openlijk
onderkennen. Willen overleven, onze beschaving aan onze kinderen willen
doorgeven, daar is niets “extreemrechts” aan, dat is een zaak die iedereen ter
harte mag nemen.
Besluit
Ondanks
enkele symbolische overwinningen kunnen we niet veel vooruitgang melden. Het
gezond verstand heeft gezegevierd in enkele marginale zaken als het
Rulof-proces, en leidende politici erkennen met woorden dat het multiculturele
experiment mislukt is en dat muilkorfwetten fout zijn. Alternatieve media
hebben iets meer ruimte voor dissidentie en onwelgevallige meningsuitingen
geschapen. Maar het beleid blijft ongewijzigd en een veralgemeende retour à l’évidence valt nergens aan de
horizon te bespeuren. Tenzij dan dat de wolken samenpakken voor een storm,
namelijk een burgeroorlog die het soort ruige omstandigheden levert waarin het
niet langer aangewezen is, de schijn op te houden.
Het oordeel
over al de politici en medialui die het parler
vrai over de zich ontspinnende islamproblematiek verboden of genegeerd
hebben, zal hard zijn. Gelukkig voor hen of hun nagedachtenis zullen we dan
dringender zorgen aan ons hoofd hebben.
Ik hoop dat
ik ongelijk krijg en dat zulke confrontatie vermeden kan worden, maar wie ben
ik? Als de ellende waar onze mediacraten en politici met open ogen op
aansturen, zich materialiseert, dan zal tenminste één gunstig neveneffect te
vieren vallen. Dan zal, wettig of niet, trendy of niet, de waarheid wel gezegd
worden. Overigens ook nogal wat slordige uitspraken en regelrechte onwaarheden,
net als nu, maar men zal er niet beschroomd om zijn, en de werkelijkheid zal de
leugenaars meteen tot de orde roepen. Dat is dan een bescheiden rechtzetting,
maar ik hoop nog altijd op het alternatief: dat men tijdig tot zijn zinnen komt
en deze confrontatie door een herstel van de eerbied voor de waarheid kan
afwenden.
Naschrift, vrijdag
13 maart 2015
Inmiddels
zijn Mohammed-cartoonisten in Frankrijk en Denemarken weer dramatisch in het
vizier genomen door djihaadstrijders, met de aanslag in Parijs op Charlie Hebdo en die op een Kopenhaags
debat over uitgerekend de vrije meningsuiting. Beide aanslagen gingen gepaard
met een nevenaanslag op een joods doelwit, en er vielen in totaal negentien
doden. Te veel om met de mantel der liefde te bedekken, dus werd er juist zeer
opzichtig en op grote schaal gereageerd. Allerlei politici en medialui stapten
op in een postume solidariteitsbetoging te Parijs, of beweerden via een badge: “Je suis Charlie!”
Het werd
een intens lachwekkend feest van de huichelarij; de gedode cartoonisten zouden
zich volop hebben kunnen uitleven. De VRT-journalisten poseerden voor een
groepsfoto featuring Björn Soenens,
allemaal heel conform met de Charlie-kokarde.
Net als Yves Desmet van De Morgen en
ongeveer heel hun beroepsgilde beweerden zij evenzeer tot de geviseerde groep
te behoren: perslui, voorvechters van de vrije meningsuiting. Tiens, waarom liepen zij dan geen gevaar
en de Mohammed-cartoonisten wel?
De
cartoonisten zijn nooit verontrust omdat zij in de media bedrijvig zijn of
omdat zij cartoons tekenden. Zelfs in de
moslimwereld bestaan er tegenwoordig cartoonisten, en die konden tijdens al de
heisa gewoon op post blijven: zij wisten dat zij niet tot de geviseerde groep
behoorden. Nee, onze eigen cartoonisten werden bedreigd, aangevallen en een
aantal van het gedood omdat zij de Profeet beledigd hadden.
Natuurlijk
hebben rechtzinnige moslims het niet erg op de vrije meningsuiting begrepen,
maar laten we hen nu niet onnodig demoniseren (zoals onze journalisten
impliciet wel doen): niet elke soort mening is hun een moord waard. De klokkenluiders van Wikileaks of van de
NSA-afluistercampagne (“yes we scan”)
hebben wel wat moeilijkheden met de VS-overheid gekregen, maar op de radar van
de djihaadstrijders kwamen zij niet voor. De ontdekking dat de communicatie op
Angela Merkels mobieltje door de Amerikaanse inlichtingendiensten gevolgd
wordt, mag dan de voorpagina’s gehaald hebben, maar voor de islam is het van
geen belang. De cartoonisten werden geviseerd omwille van één heel specifieke
mening, namelijk iets wat neerkwam op de “belediging van de Profeet”. Daaraan
zullen Soenens of Desmet zich niet schuldig maken.
Integendeel,
al jaren zetten zij zich in voor de belastering en criminalisering van
islamkritiek, zie bv. Desmets fatwa’s tegen wijlen de liberale politicus Achille
Moerman en tegen islamoloog Urbain Vermeulen. De echte slachtoffergroep,
degenen die echt hetzelfde misdrijf begaan als de getroffen cartoonisten, zijn
nochtans de islamcritici. Zij zijn in de mediaberoering volgend op de
cartoonaanslagen volstrekt niet aan bod gekomen. Integendeel, de schijnwerpers
werden juist gericht op de dadergroep, de moslims, die als beklagenswaardige
slachtoffers van de meningvorming na de aanslagen voorgesteld werd.
Nee, wij
doen niet aan "schuld door associatie" (daar hebben we de linkerzijde
voor), en moslims zijn niet medeplichtig louter omdat zij "toevallig"
dezelfde categorie Arabische namen hebben als de terroristen. Zij zijn wel
medeplichtig omdat zij de eerbied voor Mohammed doorgeven, degene die nu de djihaadstrijders
tot hun terreurdaden inspireert. Voor alle duidelijkheid: ook onze politici die
de inplanting van en het onderricht in de islam organiseren en financieren,
zijn om dezelfde reden medeplichtig. Zij allen geven een gesloten doos met
vergif door, de islam, en spelen dan de verraste onschuld wanneer een stoute
zoon die doos durft openen en de islam ernstig begint te nemen, ook in zijn
leer over de djihaad.
Een nieuwe
ontwikkeling is dat de moslims zelf, of althans een mediatiek bekwamere
voorhoede, steeds beter inspelen op de kuiperijen van de islamapologeten in ons
opiniewezen. Zo vormden een twintigtal Noorse moslims een ketting rond een
synagoge in Oslo, nadat hun geloofsgenoten pas een aanslag met een dodelijk
slachtoffer gepleegd hadden tegen een synagoge in Kopenhagen. Dit was zogezegd
om de joden te beschermen (nl. tegen moslims!), maar naar eigen zeggen vooral
als gebaar tegen “vooroordelen jegens joden en moslims”. Vele kijkers vonden zo
veel vertoon van huichelarij weerzinwekkend, zelf vind ik het vooral slim
bedacht.
Want kijk
eens aan, dit manoeuvre combineerde verschillende winstpunten voor de islamlobby:
Zij leveren hun mediavrienden eindelijk een tastbaar voorbeeld van hoe
aanslagen op joodse doelwitten “niet alle moslims” betreffen en zelfs “niets
met de islam te maken hebben”.
Zij bemachtigen aldus een mediabreed platform om propaganda te voeren,
zich te dedouaneren en de schijn te wekken dat zij afstand nemen van
onmiskenbaar islamitische aanslagen, zowel door islamitische daders als uit
islamitische beweegredenen gepleegd. (Let wel, sommigen van hen menen het met
dat afstand-nemen: deze “verdraagzamen” vinden dat de terreur slechts slapende
honden wekt en dat de islam Europa vlotter en zonder gedoe langs demografische
weg kan veroveren, waarop “de nieuwe meerderheid” de democratische
procedures kan gebruiken om de
democratie af te schaffen. Maar over het doel van de verovering zijn zij het
met de radicalen volledig eens.)
Zij zetten zichzelf in dezelfde hoek als de joden en onderbouwen
daarmee hun propaganda als zouden “moslims steeds meer als de joden in de jaren
1930 behandeld worden”. Zijzelf zouden dat vertoog trouwens nooit bedacht
hebben: in het islamitisch milieu geldt Adolf Hitler als een held en de joden
als de boemannen. Maar hun progressieve bondgenoten zijn gepokt en gemazeld in
het vereenzelvigen van hun vijanden met Adolf Hitler, en hoewel zij doorgaans
antizionistisch zijn en in hun anti-Israël-vertoog regelmatig de grenzen van de
jodenhaat overschrijden, gebruiken zij in die specifieke context de joden graag
als vergelijkingspunt met hun moslimbondgenoten. De moslimvoorhoede ziet het
beschuldiging effect van de antisemitismekreet op hun vijanden, en neemt die
daarom over, althans in de gewenste context.
Door joden en moslims als gezamenlijke slachtoffers van vooroordelen
te bestempelen, vooroordelen waarvan per definitie noch joden noch moslims de
schuldigen kunnen zijn, leggen zij de schuld impliciet bij de anderen. Die anderen,
dat zijn de autochtone christenen en vrijzinnigen: zij hebben weliswaar niets
met deze islamitische aanslagen tegen joden te maken, behalve dat deze op hun
grondgebied plaatsvinden en hun eigen maatschappij ontwrichten, maar met zulke léger de main krijgen zij toch de Zwarte
Piet toegeschoven. Als uitdrukkelijke boodschap zou de bewering dat wij die
aanslagen gepleegd hebben, op ongeloof en protest onthaald worden, maar de
moslimvoorhoede weet intussen dat zij op haar mediabondgenoten kan rekenen om toch
bij hun publiek een schuldgevoel in te lepelen. Bijvoorbeeld, in uitgerekend
een boek over politieke cartoons (Paul Van Damme en Stijn Van de Perre: Zonder Woorden?, Pelckmans 2011, p.106) worden de dodelijke
aanslagen door Palestijnen op joodse doelwitten in de Antwerpse Diamant, 1980-81,
via een flou artistique de
flaminganten in de schoenen geschoven. Men moet de arglistige leugenachtigheid
van de linkerzijde nooit onderschatten. Maar merk de verschuiving: hun
technieken van meningvorming via vertekening, halve waarheden en hele leugens
wordt nu meer en meer overgenomen door hoofdzakelijke semi-islamitische lobby’s
zoals KifKif en Movement X.
Overigens
werden de media erop betrapt, de hoax te verspreiden dat maar liefst 1.000
moslims aan deze synagogeketting deelgenomen zouden hebben. In werkelijkheid
waren het er maar 20, terwijl 500 moslims in Kopenhagen hun solidariteit met de
terroristen betuigden door aan de uitvaartplechtigheid van de “Deense” dader
(die na een aanval op de politie doodgeschoten werd) deel te nemen. Blijkbaar
waren dat moslims die nog niet in progressistische propagandatechnieken
geschoold waren, want hun openlijke sympathiebetuiging voor een gevallen
terrorist was slecht gecoördineerd met het georkestreerde medialawaai als zou
de terreur “niets met de islam te maken hebben”.
Vandaag
bereikt mij juist het nieuws dat gisteravond in Gent een pro-islamitische
betoging doorgegaan is onder het motto: “Tegen terreur en haat.” Voor dat motto
wil ik meteen tekenen, maar het laat zich eerder vertalen als “tegen de islam”,
die immers zowel in terreur als in haat uitblinkt. De linkse organisatoren
hadden het echter “tegen de anti-islamiseringsbeweging Pegida” bedoeld. De Noorse
truuk maakt duidelijk school, en weldra zullen mediabekwame islamwoordvoerders
zich niet meer op al te duidelijke blijken van antidemocratische, anti-joodse
of vrijheden-hatende standpunten laten betrappen. Althans tot zolang onze
progressieven hun nut hebben als eerste aanvalslinie, want daarna zat de islamvoorhoede
zich van deze nuttige idioten ontdoen, zoals zij het tijdens de Iraanse
revolutie met haar linkse bondgenoten gedaan heeft.
Er zijn
maar weinig manieren om deze opmars van de islam, voorafgegaan door het
offensief van zijn progressieve hulpjes tegen onbevangenheid over
taboe-onderwerpen als dus de islam, te stuiten. De vreedzaamste, die ik
bepleit, is: niet bang zijn en aan de waarheid vasthouden. Als de plannen
makende dief merkt dat men zijn bedoelingen door heeft, zal hij veelal van de
geplande diefstal afzien. Daarom is openlijke islamkritiek zo belangrijk, en
een verbod daarop of een taboeïsering daarvan zo schadelijk. Vrije
meningsuiting kan het gevaar van ernstige conflicten afwenden, censuur
daarentegen draagt op termijn bij tot het voortwoekeren van etterbuilen tot ze
met veel geweld openbarsten. De vijand streeft zulk geweld na, wij daarentegen
wensen het bij voorbaat te ontmijnen door onze vrijheid van meningsuiting uit
te oefenen.