Selina O’Grady: En de mens schiep God.De wereld in de dagen
van Jezus, Davidsfonds, Leuven 2013, oorspronkelijk And Man Created God: Kings, Cults and Conquests at the Time of Jesus,
Atlantic Books, 2012.
Een schets van de
concrete wereldsituatie waarin het christendom ontstond, en die een aantal
aspecten van het christendom verklaart,
is natuurlijk geen nieuw project, maar in steeds weer geactualiseerde vorm
levert het regelmatig een nuttig boek op. Aldus bijvoorbeeld de
Davidsfondsvertaling van het werk van geschiedkundige en journaliste Selina
O’Grady: En de mens schiep God. De wereld
in de dagen van Jezus.
Sociologische aanpak
Voorspelbaar genoeg belichaamt
dit boek de intellectuele mode die de sociologische boven de doctrinale
benadering verkiest. Een beroepsmisvorming van maatschappijwetenschappers is
dat zij, met hun horizontale gerichtheid, de verticale oriëntatie van religies
als doctrine niet echt ernstig nemen. Zij gaan ervan uit dat deze slechts het
product van maatschappelijke verhoudingen en het werktuig van elites zijn. Het tweede
hoofdstuk van dit boek begint dan ook met Edward Gibbons geslaagde opmerking
dat de vele religies in het Romeinse rijk “voor het volk allemaal even waar,
voor de wijsgeren allemaal even vals en voor de bestuurders allemaal even
nuttig waren”. Nou ja, niet allemaal precies in dezelfde mate, er waren wel
degelijk verschillen die soms tot een bijzondere behandeling noopten. Maar in
het algemeen was het waarheidsgehalte van een religie voor de bestuursklasse
ondergeschikt aan haar bruikbaarheid, namelijk de bevolking in eender welke
maatschappij verzoenen met het gezag; en de vele onderworpen volkeren
integreren in de cultuur van het wereldrijk.
Dat geldt dus ook voor
de auteur: zij gaat niet in op de waarheidsaanspraken van het christendom, noch
op de beargumenteerde afwijzing daarvan door een Celsus of een Juliaan de
Afvallige. Zij schetst alleen de wens tot gemeenschapsvorming bij de gemengde
bevolking van het Romeinse wereldrijk, en hoe de diverse religies daar met meer
of minder succes op inspeelden. Zo vernemen we dat ook andere sekten, iets
ouder dan het christendom, de gewoonte hadden om samen de maaltijd te gebruiken
of voedsel te bedélen aan behoeftigen.
Allerlei thema’s en
motieven die wij via het christendom kennen, hadden destijds ook bij andere
sekten burgerrecht, bv. de “madonna met kind” was een bekend gegeven uit de
cultus van Isis, die met de zuigeling Horus afgebeeld werd. Het Mozaïsche
verbod op afbeeldingen bestond blijkbaar ook bij andere Semieten: “De Joden,
Feniciërs, Nabateeërs en veel Arabische woestijnstammen hadden abstracte
voorstellingen van hun goden en weigerden antropomorfe afbeeldingen van hen te
vereren. De moedergodin Cybele werd als een zwarte steen vereerd, de Nabatese
zonnegod Dushara als een lange, kegelvormige steen.(…) Maar anders dan de
Joodse God ondergingen deze en andere semitische goden de invloed van de
Grieken en Romeinen en namen ze menselijke vorm aan.” (p.162-163) Wellicht had
Mozes de beeldenloze religie, net als de naam Jahweh (Arabisch: “de Blazer”, een stormgod), meegebracht van zijn
verblijf bij de Midjanitische bedoeïenen, en is zij dan theologisch
verabsoluteerd geworden.
De schrijfster geeft
duidelijk toe aan de tijdsgeest waar zij uitvoerig de klemtoon legt op het
multiculturele karakter van het Romeinse rijk. Met voelbaar genoegen geeft zij
zich over aan de veelheid, bv. hoe de verschillende inwijkelingengemeenschappen
in Rome hun eigen cultus meegebracht hadden en deze door het Romeinse
pluralisme konden blijven belijden. Dus veronachtzaamt zij de factoren van
eenheid, de ruggengraat van dit veelvolkerenrijk. Uiteraard heerste bij alle
veelkleurigheid de suprematie van de Romeinse wet, religieus vertaald in de
keizercultus. Lokale overgeleverde wetten werden wel gedoogd, maar waren
onverenigbaar met het Romeinse staatsburgerschap. Vandaar bijvoorbeeld dat
Paulus zich aan de Joodse rechtspraak kon onttrekken door op zijn Romeinse
staatsburgerschap beroep te doen.
Ook de Kerk aanvaardde
de wet van het land, vanuit het beginsel: “Wanneer in Rome, doe als de
Romeinen.” In tegenstelling met de latere islam (die ongeacht nationale tradities altijd de Profeet wou nabootsen) hield zij niet vast aan
ondermeer een eigen kleder- of baarddracht, noch dus aan
een eigen rechtsstelsel. Vivit
ecclesia lege Romana, “de Kerk leeft volgens de Romeinse wet”. Elites van
veroverde gebieden werden goedschiks of kwaadschiks geromaniseerd; het is in
dit licht dat we de landvoogd Herodes en zijn moeilijke positie tussen Rome en
de Joodse orthodoxie moeten begrijpen. Een ander voorbeeld was de Magrebijnse prins
Juba, die als kind geketend in een triomftocht door Rome gevoerd was: “Daarna
werd hij echter aan het keizerlijk hof opgevoed om tenslotte op Herodes na de
trouwste en geleerdste vazal van Augustus te worden.” (p.122)
Kosmopolitisme
Prijzenswaardig is dat
de schrijfster meerdere hoofdstukken aan de naburige beschavingen wijdt. De
nochtans beschaafde Maya’s komen hier niet aan bod omdat zij in het ontstaan
van het christendom geen enkele rol gespeeld hebben. Wel het Chinese rijk, dat
de Romeinen door handel enigermate bekend was, vooral door de invoer van zijde.
De beroering die het Chinese rijk tijdens Jezus’ leven doormaakte, de
zogenaamde “usurpatie van Wang Mang” (die een onderbreking vormde van de ruim
vier eeuwen durende Han-periode), levert een goed verhaal en een mooie
illustratie van de Chinese hofzeden, maar heeft eigenlijk evenmin enige invloed
gehad op de hoofdlijn van dit boek.
Heel anders ligt dit
voor India, dat vele raakpunten heeft met de geschiedenis van de Romeinse
religies en het ontstaan van het christendom. Zo zijn er de reizen naar het
Oosten van enkele Griekse wijsgeren zoals Pythagoras en Apollonius van Tyana,
en de reis westwaarts van een aantal Indiase ideeën, ondermeer door
boeddhistische missionarissen verspreid. Alexander de Grote had er een Griekse
aanwezigheid nagelaten, die ondermeer zorgde voor de uitvinding van het
populairste beeldhouwwerk ter wereld: het Boeddhabeeld, dat geïnspireerd was op
de uitbeelding van Apollo. Handel met India was er al sedert de tijd van
Salomo, ondermeer via de lange tijd geheime zeeweg tussen India en Arabië, waarbij
het in de Bijbel genoemde handelscentrum Ofir geïdentificeerd is als de Indiase
kuststad Supara. De Babylonische bezetting van Judea (6de eeuw v.C.) bracht
niet alleen de wegvoering van de elite naar Babylon, maar viel ook ongeveer
samen met de vestiging van een Joodse kolonie op de Indiase zuidwestkust; een
oorzakelijk verband is niet zeker.
In de eeuwen rond
Christus werd het noordwesten van India beheerst door Centraal-Aziatische
volkeren die er het Mahayana-boeddhisme (dat zich naar China en Japan zou
verspreiden) promootten. Opmerkelijk is de gelijkenis met het christendom op
gebied van de ethiek. Het Mahayana-kernbegrip maitri, “vriendschap, medevoelen”, is ongeveer gelijkwaardig met de
christelijke agapè (caritas, naastenliefde), dat niet in het
Oude Testament geworteld is. De christelijke verheerlijking van het celibaat is
noch Joods noch Grieks, maar loopt gelijk met wat we in het boeddhisme
aantreffen. Anderzijds onthoudt de schrijfster zich volledig van de gretige New Age-verhaaltjes die de ronde doen,
bv. dat Jezus in India zou geleefd hebben, of dat de eerste christenen in
reïncarnatie zouden geloofd hebben.
In het zuiden grensde
het Romeinse rijk aan het minder bekende Meroë, nochtans ook een geduchte
tegenstander. Naarmate de Romeinse soldaten zich verder van huis waagden, waren
zij ook kwetsbaarder, zoals bijvoorbeeld bleek bij hun mislukte poging tot
verovering van Arabia Felix, het land
van wierook en mirre. Meroë, het huidige Soedan, waagde het dan ook om onder de moddervette doch oorlogszuchtige
koningin Amanirenas rond 21 n.C. het Romeinse rijk binnen te vallen. Zij gold
voor haar onderdanen werkelijk als godheid, en vergeleken bij deze
heersersverering was de Romeinse keizercultus slechts opportunistische
lippendienst. De reden waarom zij in dit boek behandeld wordt, is dat zij een
uiterste vormde op de schaal van vervaging van de grens tussen mensen en goden,
die van Bijbels oogpunt uit zo zondig was.
Toch verloor deze
schrandere godin uiteindelijk haar oorlog tegen Rome. Ze nam wel de bevolking
van enkele Egyptische grenssteden tot slaaf (weer een geval waar de meesters
een donkerder huidskleur hadden dan hun slaven), maar dan kwamen haar slecht
getrainde troepen oog in oog met een Romeins leger, en toen gebeurde de slaafneming
van de overlevenden in omgekeerde richting. Bij het resulterende vredesverdrag
kreeg ze echter al wat ze vroeg van Rome, en de zuidgrens van het rijk bleef de
volgende eeuwen stabiel en welvarend. Het is wel een verademing dat haar rijk
nu eens niet een fel bejubelde “smeltkroes” was, anders dan Alexandrië,
Klein-Azië, Rome en in meer of mindere mate heel het Romeinse Rijk.
Foutjes
Nog wat taalkundige
bemerkingen. Dit boek is al te duidelijk uit het Engels vertaald. Over de
Arabische godin Allat zegt de schrijfster in vertaling dat dat een “gezel” was
(p.161). Het Engels heeft hier het unisekswoord companion, maar het Nederlands maakt onderscheid tussen de
mannelijke gezel en de vrouwelijke gezellin. De Galli (gesneden priesters van de Syrische godin Atargatis) “nam
deel”, in plaats van “namen deel”, wegens het Engelse “took part”, zowel enkel-
als meervoud. Heel wat keren hebben mensen hier geen “nek”, maar “nekken”
(p.158); evenals “koppen” en “nappen” (p.228), “snorren” en “gezichten”
(p.233), en “namen”(p.313). Het Engels beschouwt hier het absolute getal,
honderd mensen hebben honderd nekken, het Nederlands het relatieve getal: elke
mens één nek. Een paviljoen in het meervoud geeft hier “paviljoens” (p.248). Een
“wonderwerker” (p.167) noemen wij een “wonderdoener”, het “zoroastrianisme”
(p.184, 185) heet in het Nederlands het “zoroastrisme”, beter nog het
“mazdeïsme”. In het citaat van hierboven “namen ze menselijke vorm aan”, they took on human form; maar wij zouden “een
menselijke vorm” zeggen.
Het deel over China
bevat een eigen soort moeilijkheden. Zo wordt meestal de pinyin-transcriptie gevolgd, maar soms niet: hsiao (eerbied tegenover de ouders, p.241) waar xiao had moeten staan.
Thomas
Maar na deze spijkers
op laag water moeten we nu een ernstige fout behandelen, één die het
wetenschappelijke gehalte van heel dit boek in vraag stelt. Het deel over India bevat heel terloops een
feitelijke onwaarheid waar de meesten zullen overheen lezen, of die ze zelfs voor
zoete koek zullen slikken, maar die in wezen een zwaarbeladen leugen is. Eerst
geeft de schrijfster een beschrijving van de Iraanse koning Gondophares met zijn
diensters in Grieks-Iraanse kleding, die het bezoek kreeg van de beweerde wonderdoener
Apollonius van Tyana, en die een woestijnachtig gebied bestuurde, kennelijk in
Afghanistan. Dan haalt ze de 3de-eeuwse Handelingen van Thomas aan: volgens deze werd hij “bekeerd door de
apostel die bekend staat als de ‘ongelovige Thomas’.(…) Onderzoekers hebben
echter aanwijzingen gevonden die de beschreven missionaire activiteit van
Thomas in het zuiden van India bevestigen. Hij werd er uiteindelijk omgebracht
door brahmanen, maar het is zeker niet onmogelijk dat hij voordien ook het hof
van Gondophares in het noordwesten heeft bezocht.” (p.213) Verderop wordt nog
eens herhaald dat Thomas “door woedende brahmanen vermoord werd”. (p.345)
In het paradijselijke,
allerminst woestijnachtige Zuid-Indiase kustgebied Kerala woont een gemeenschap
van zogenaamde Thomas-christenen, volgens geleerden sedert de 4de
eeuw toen zij als vluchtelingen onder ene Thomas van Kana asiel kregen, maar
volgens hun huidige overleveringen al sedert de landing van Thomas de apostel in
52 n.C. Zij promoten het verhaal van Thomas, en krijgen tegenwoordig heel
moderne steun. Op de Wikipedia-lemma’s
over Thomas zou je bijvoorbeeld de indruk kunnen krijgen dat er heel wat
bronnen bestaan die allerlei details over het leven van Thomas en het ontstaan
van het Zuid-Indiaas christendom geven. Daar is echter niets van aan: er is
geen enkele eigentijdse bron, en de oudste, de Handelingen van Thomas, staat vol natuurkundige onmogelijkheden,
theologische ketterijen (de Roomse Kerk heeft het werk niet voor niets als apocrief
verworpen) en immorele gegevens over de apostel. Bovendien is het niet de tekst
zelf, maar een zeer bij het haar getrokken interpretatie ervan, die er Kerala
en een moord door brahmanen bijhaalt.
De Handelingen van Thomas beschrijven hoe
Thomas, de tweelingbroer (!) van Jezus, door Jezus als slaaf verkocht wordt (!)
en in het woestijnachtig land van koning Mizdai (= Mazda, één van de Iraanse
namen in het boek) terechtkomt. Hij verricht er allerlei schadelijke toverij
en, hoewel de koning hem de hand boven het hoofd houdt en het bij een
verbanning wil laten, blijft hij de anti-maatschappelijke daden opstapelen
totdat de koning niet meer aan de druk om hem ter dood te brengen kan
weerstaan. Hij laat hem dan buiten de stad door soldaten “met een speer” (be ruhme) terechtstellen. In het verhaal
is van het vochtig-tropische Zuid-India en zijn taal en naamgeving geen spoor.
Wat beschreven wordt is het “noordwesten” van de vaag gedefinieerde regio
India, namelijk het huidige Afghanistan. Op de KUL heb ik van professor Frank
De Graeve s.j. nog geleerd dat Thomas nooit in Zuid-India geweest is. Zelfs
kardinaal Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, stelde dat Thomas in
het westen van India geweest is, en dat “het christendom” zich van daar naar
Zuid-India verspreid heeft. Onder druk van de christenen van Kerala heeft de
webstek van het Vaticaan deze passus uit de pauselijke toespraak verwijderd,
maar de paus heeft zijn woorden nooit verloochend.
De genoemde
moordzuchtige “brahmanen” zijn een foute lezing van “be ruhme”, in een Semitisch alfabet dat alleen de medeklinkers
weergeeft. Welbeschouwd is het een ernstig geval van bloedlaster, hen zulke
moord in de schoenen te schuiven. Zij hebben de christenen asiel gegeven en
helemaal in hun samenleving opgenomen zonder enige vragen over hun religie te
stellen. Dit voorrecht gold niet in omgekeerde richting: reeds kerkvader
Gregorius liet twee tempels van Indiase handelaarskolonies aan de Eufraat
slopen, en alle eigen Midden-Oosterse en Europese heidenen werden onder dwang
bekeerd – zelfs getto’s werden hun niet toegestaan. Als dank voor de betoonde
gastvrijheid en religieus pluralisme worden de brahmanen valselijk van de moord
op Thomas beschuldigd.
De schrijfster is hier
kennelijk buiten haar vakgebied getreden en heeft ten onrechte een partijdige
bron vertrouwd. Als ex-katholiek had ik nooit begrepen waarom afvalligen van de
generatie van Etienne Vermeersch het zo op christenen gemunt hadden (“papenvreters”);
maar nu ik het voortdurende fanatisme van de Indiase christenen heb leren
kennen, ben ik hier meer begrip voor gaan opbrengen.
Besluit
De misstap betreffende
Thomas doet weinig af van haar veel deskundiger verslag over de religieuze
ontwikkelingen in en rond het Romeinse rijk, maar trekt er des te meer onze
aandacht op hoe mythen zich zelfs in deze tijd gemakkelijk kunnen verspreiden,
ook bij een historica die beter zou kunnen weten. Intussen heeft zij wel een
aardige sfeerschepping neergezet, met vele onverwachte bijzonderheden uit het
levensbeschouwelijke landschap rondom het beginnende christendom.
Wat ons echter nog
ontgaat, is het grote geheim van het christelijke succes: op eigen kracht van
marginale sekte met talloze minderheidstendenzen (“ketterijen”) tot grote
minderheid uitgroeien, en vervolgens tot staatsgodsdienst van een wereldrijk
met nog eens filialen buiten dat rijk, zoals Armenië en Ethiopië. Een gedeeltelijke
verklaring krijgen we hier wel, zoals de gemeenschapszin die gunstig afstak
tegen de ineen stortende tribale structuren, en de leerstellige ruggengraat die
zich vormde. Andere factoren, zoals de demografische (de christelijke
gemeenschap kende stabiele gezinnen en geen abortus, dus beduidend meer
kinderen), blijven hier onderbelicht. Een derde categorie blijft echter ook na
dit boek nog onbekend. Wellicht heeft het toeval een grote rol gespeeld. Zo
werd Eunus, leider van een slavenopstand in de 2de eeuw v.C., welbewust
tot levenslang en niet tot de doodstraf veroordeeld omdat Rome van hem geen
martelaar wou maken (p.168); met Jezus’ kruisdood betoonde Rome nu eens niet
dezelfde wijsheid. Kleine oorzaken kunnen in de geschiedenis tot grote gevolgen
leiden.
Kortom, een goede
bijdrage maar nog steeds niet het definitieve boek over de ingewikkelde
ontstaansgeschiedenis van het christendom. Gelukkig is dit stellig niet het
laatste werk over dit onuitputtelijke onderwerp.