Belgisch-Indiase
contacten in historisch perspectief, dat is het onderwerp en de ondertitel
van een hoognodig project: rubriceren wat België in de geschiedenis met de
opkomende grootmacht India te maken gehad heeft. Samensteller van het boek is
de slavist en geschiedkundige, prof. Idesbald Goddeeris, die zich op de
geschiedenis van de kolonisatie en van modern India heeft toegelegd. Eerder
schreef hij samen met prof.em. Winand
Callewaert een standaardwerk over de geschiedenis van India.
De titel, Het wiel van
Ashoka, is een verwijzing naar La
Roue d’Açoka, titel van de mémoires van Eugène prins De Ligne (1959), de
eerste ambassadeur in onafhankelijk India (1947-51). Hoewel een bewonderaar van
zijn standgenoot Jawaharlal Nehru, geloofde hij toch niet helemaal in diens
vereenzelviging van dit symbool met keizer Asjoka. Terecht schreef hij dat dit een ouder symbool
van het keizerrijk was, het ideaal van de
cakravarti of “wieldraaier”, de keizer die in het bestuurscentrum zit en
schatting ontvangt uit alle vazalstaten. Het ideaal van de universele heerser
bestond al eeuwen, al was Asjoka (en dus niet koningin Victoria, zoals te veel
Westerlingen nog steeds denken) wel de eerste die dit bij benadering
waarmaakte: heel het subcontinent onder één scepter verenigd.
Belgen in India,
politiek
Op strikt politiek vlak hadden België en India weinig met
elkaar te maken. Enkele Belgen die als zeevaarder in dienst waren bij de
Portugese vloot behoorden tot de eerste
kolonisatoren van enkele randgebieden van India, vooral Sri Lanka en Goa. In
1498 landde Vasco da Gama in de zuidwestelijke kuststad Kozhikode (Calicut,
“Calcoen”). Dat gebied, het kokospalmwuivende Kerala, en het naburige Sri
Lanka, golden als het aards paradijs. Een Antwerpse druk van Thomas More’s Utopia
bevat daarom een gedicht van de humanist Pieter Gillis dat gedeeltelijk in de
plaatselijke taal, het Malayalam, gesteld is. In 1500 werden de Portugese
handelsposten samen de Estado da India,
waarin ook Vlamingen zich deden opmerken, ondermeer diamanthandelaars en missionarissen
die ter plaatse of in het binnenland zieltjes trachtten te winnen. Bijvoorbeeld,
wachtend op zijn terechtstelling hield de verslagen Mogolprins en
troonpretendent Dara Sjikoh diepzinnige gesprekken met de Vlaamse jezuïet “pater
Busée”. Nederland richtte in 1602 de Verenigde Oostindische Compagnie op, ook
een werkgever van nogal wat Vlaamse avonturiers. Christophe Vielle (UCL) en
Michael Limberger (UG) presenteren hier een overzicht van deze vroege
contacten, van de Oudheid tot zowat 1700.
De volgende bijdragen behandelen de volgende fasen van de kolonisatie,
met ondermeer de kortstondige Oostendse tegenhanger van de VOC rond 1720.
Het koninkrijk België had geen structurele banden met India,
wel veel persoonlijke en commerciële contacten, met lange tijd de diamanthandel
als kroonjuweel, en pas de laatste twintig jaar de Indiase investeringen in
België. Leopold II bracht als prins een bezoek aan India in 1865, evenals zijn
opvolger als koning, Albert I in 1925. Het was vooral diens vrouw Elizabeth die
een levenslange fascinatie voor India opvatte. Zij ging yoga beoefenen en
ontving enkele bekende yogameesters. In 1943
ontving de Vlaamse collaboratieleider Hendrik Elias de Indiase
collaboratieleider Subhas Chandra Bose; of zo is de geschiedenis hen gaan
noemen, maar beiden zagen zichzelf eerder als vrijheidsstrijders. Bose is in
1945 in Taiwan gesneuveld, maar zijn land was twee jaar nadien onafhankelijk;
Vlaanderen wacht er nog steeds op. In de afstandelijke sfeer van de Koude
Oorlog wachtte koning Boudewijn tot 1970 vooraleer een staatsbezoek te brengen
aan deze Sovjet-bondgenoot.
Op iets lager protocollair niveau had zich echter een
belangrijk contact voorgedaan tussen België en de piepjonge Indiase republiek.
Inzet was de kwestie-Kasjmir. Dit vorstendom had zich in 1947 niet bij het pas
onafhankelijk geworden India aangesloten noch bij het afgescheurde Pakistan.
Toen irreguliere troepen uit Pakistan het gebied binnenvielen, trad het toe tot
India en werd het op het nippertje ontzet door Indiase troepen, die aan de
herovering begonnen. Die zou in 1948 voltooid zijn, ware het niet dat premier
Jawaharlal Nehru inmiddels de kwestie aan de nog prille VN voorgelegd had.
België was juist die maand voorzitter van de Veiligheidsraad, en zo kreeg de
Belgische diplomatie dit ondankbare karwei op te lossen. Nou ja, “oplossen”:
naar wij regelmatig uit het nieuws vernemen, leeft er in 2014 nog altijd een
kwestie-Kasjmir, met dezelfde bestandslijn van in 1948 als effectieve grenslijn
tussen het heroverde grondgebied en het één derde van Kasjmir dat nog steeds
door Pakistan bezet wordt. Pakistan heeft in dat gebied in 1947-48 alle
niet-moslims uitgeroeid en geweigerd om het te ontruimen, een door de VN opgelegde
voorwaarde voor een plebisciet. In 1965 en 1999 zijn er oorlogen over gevoerd,
en ook in 1971 kreeg de Bangladesj-oorlog een Kasjmir-neventoneel. De Belgische
diplomaten verwierven zich in 1948 de reputatie van erg pro-Pakistaans te zijn
en aldus bijgedragen te hebben tot het verder etteren van de kwestie-Kasjmir. Zelf
vullen we hierbij aan dat één van de beste informatiebronnen over Kasjmir het onregelmatig
verschijnend bulletin is uitgegeven door de oud-beroepsmilitair Paul Beersmans die
als VN-waarnemer lang in het gebied verbleven heeft.
“Oriënt”
Het boek rapporteert terecht dat er binnen de
oriëntalistische departementen een verschuiving heeft plaatsgevonden van de studie
der klassieken (“Indologie”) naar de sociologische benadering (“Zuid-Aziatische
Studiën”). De auteurs schijnen dat, net als de meeste betrokken intellectuelen,
goed en normaal te vinden; ikzelf heb daar mijn twijfels bij. De inheemsen zijn
nog steeds erg op hun klassieken gericht. Inzake de islam zijn zijn westerse
pleitbezorgers sterk voorstander van “niet de islam maar de moslims
bestuderen”, maar juist de moslims zelf blijven hun grondteksten trouw. Hun
islam is juist in wezen de navolging van het schriftuurlijk vastgelegde
voorbeeld van de profeet, en wat postmoderne islamologen verkiezen te
bestuderen is juist het niet-islamitische element in het leven van de moslims.
Bij hindoes is de rol van het tekstcorpus minder uitgesproken maar toch sterker
dan deze verwaarlozing van de klassieken veronderstelt. Deze verschuiving vindt
zowel in India zelf plaats, waar het Sanskrit steeds verder in de verdrukking
komt, en als het hele Westen, waar niet alleen oriëntalistische leerstoelen
afgeschaft worden maar parallel ook Latijn en Grieks, samen met geschiedenis,
door socialistische regeringen op een zijspoor gedwongen zijn. Of preciezer,
socialisten deden dit uit ideologische bewogenheid, om de bevolking onder een
stolp van hedendaagsheid te vangen, maar de liberalen gaan ook niet vrijuit.
Het opdoeken van leerstoelen Latijn of Sanskrit past namelijk in het
Thatcheriaanse beginsel om het niet-winstgevende af te stoten, om “niet te investeren
in kippen maar in eieren”.
Eén in wezen met deze afstoting van klassieke studiën is het
gebruik van “oriëntalist” als scheldwoord. Oriëntalisten waren excentrieke
geleerden die zozeer van de Aziatische culturen hielden dat ze er een leven van
studie aan wijdden. Zij en hun volmaakt eerbiedwaardige discipline, de
Oriëntalistiek, werden belasterd door wijlen Edward Said, een Palestijns
christen die beweerde dat zij collectief slechts waterdragers van het koloniale
of imperialistische project waren en daartoe een met minachting beladen
typering van de oosterse mens bedachten. Said was het in zijn bekende boek Orientalism (1978) enkel om de verdediging
van de islam te doen. Hij stelde die als zielig slachtoffer voor, hoewel in
India tot 1857 de Britten het Mogolrijk in stand hielden en gemene zaak maakten
met de Moslim-Liga tegen de door hindoes bemande vrijheidsbeweging. Onder de
koloniale mogendheden was het alleen Portugal dat de islam als zodanig had aangevallen.
Het is enigszins te begrijpen dat moslims nog steeds met Said zwaaien, hij
behartigde tenslotte hun belangen, maar voor anderen is dit bepaald absurd.
Ondermeer omdat zijn boek van de feitelijke fouten krioelt, en qua
totaalconcept een samenzweringstheorie moet heten: de zogenaamde geleerden
waren doorheen staten en eeuwen eigenlijk allemaal agenten van het
imperialisme, en hun schijnbaar wetenschappelijke theorieën waren slechts
gecodeerde wapens om de Aziatische beschavingen te kleineren en in hanteerbare vakjes
te stoppen.
Sedert zowat 1990 krijgen alle studenten politologie en
oriëntalistiek grote dosissen Said ingelepeld, een trend die ooit zonder
twijfel als een schoolvoorbeeld van een politiek gemotiveerde aberratie zal
bestudeerd worden, maar die zich hier in verschillende bijdragen laat voelen. Een
schoolvoorbeeld van dit oriëntalisme-vertoog vinden we in een overigens zeer
informatief hoofdstuk van dit boek, “Gestalten van de geest” van Patrick
Pasture (KUL) en Elwin Hofman (KUL), over de geschiedenis van yoga. Dat is nauwelijks een
verwijt aan de auteurs: zij passen slechts een theorie toe die weliswaar fout
is, maar ook toonaangevend. In ieder geval, hun
trendgevoelige stelling dat yoga een recent en westers geïnspireerd
verschijnsel is, klopt niet. De yogatraditie bestaat sinds minstens drieduizend
jaar. De zeer populaire Bhagavad-Gita riep een tweeduizend jaar geleden al op
om yogi te worden, de Yoga Sutra werd door vele antieke en recentere wijsgeren
becommentarieerd, de lichaamshoudingen van hatha-yoga zijn al sinds duizend het
voorwerp van op schrift vastgelegd onderricht. Hoogstens zijn er enkele
buitenlandse elementen in opgenomen: rond 400 n.C. zijn noties van de Chinese
“kleine hemelse kringloop” (een rondleiden van de aandacht langs de ruggengraat
omhoog tot de kruin en langs voren terug naar beneden) van invloed geweest op
de zogenaamde kundalini-yoga en het cakra-stelsel; en rond 1900 zijn enkele
elementen van de westerse gymnastiek in de hatha-yoga binnengeslopen, vooral de
hoofdstand en het aaneenschakelen van 12 eeuwenoude lichaamshoudingen tot een
dynamische sequens, de “groet aan de zon”. De benadering van de
lichaamshoudingen, die totale ontspanning vergt en bevordert en die langzame
inwerking vereist, is echter onbekend in het Westen, tenzij juist in recentere
disciplines die in dit opzicht op de hatha-yoga teruggaan. Omgekeerd zijn de
westerse bekkenbodemspieroefeningen die elke zwangere vrouw tegenwoordig
aangeleerd krijgt, eigenlijk op de yogische mula-bandha
(“wortelslot”) geïnspireerd; om nog te zwijgen van de talloze neuro- en
psychologische nieuwlichterijen die op de aloude Indiase meditatie-oefeningen
gebaseerd zijn, zoals recent de Mindfulness,
een fluwelen versie van de aandachtsmeditatie die ondermeer reeds door de
Boeddha beoefend werd.
Jezuïeten
Een luimig hoofdstuk dat goed de tijdsgeest illustreert, is de
belichting van de Belgische strips die, voor en na de onafhankelijkheid, van de
bestaande stereotypen en vooroordelen uitgaan. Deze blijken gelukkig minder en minder te worden. De recentere economische en
demografische geschiedenis komt ook ter sprake, met ondermeer de ervaringen van
de nu talrijke Indiase studenten in België, en een beschrijving van de nieuw
gebouwde jain-tempel in Wilrijk door museumcuratrice Chris de Lauwer, die daar
regelmatig bezoekers rondgidst.
Een belangrijk luik, zeker voor Vlaanderen, is de
missiegeschiedenis. Na Kongo was India de bestemming van de meeste
missionarissen uit onze streken. In Kerala, Panjab en vooral Chotanagpur
(tegenwoordig Jharkhand en een deel van West-Bengalen) konden zij hun stempel drukken.
De jezuïetenmissie dijde uit van Kolkata naar het stammengebied ten westen van
die stad, en daar ging de missie van Constant Lievens s.j. een belangrijke rol
spelen. De naïeve tribalen begrepen niets van het hun opgedrongen Britse
eigendomsrecht en verloren hun ertsrijke gronden aan stedelijke investeerders,
dus bood Lievens hun juridische steun. “Vier [= vuur] moet branden”, was zijn leuze. Een andere belangrijke
figuur was Herman Rasschaert s.j., die in godsdienstrellen poogde tussen te
komen en toen, op 24 maart 1964 (juist 50 jaar geleden), zelf gedood werd.
Recent is de herderlijke verantwoordelijkheid aan inheemse priesters
overgedragen.
Typisch voor de Vlaamse paters, in tegenstelling met
bijvoorbeeld de Amerikaanse zendelingen, was hun aandacht voor de volkstaal.
Camille Bulcke s.j. schreef een nog steeds toonaangevend woordenboek Hindi. De
tribale talen in Chotanagpur werden door de paters voor het eerst op schrift
gesteld, van hedendaagse terminologie voorzien en in het lager onderwijs
gebruikt. In 2000 voegde de hindoe-nationalistische regering enkele talen aan
de lijst van officiële talen toe, ondermeer het Santali. Dat deze tribale taal
een volwassen cultuurtaal geworden was die überhaupt voor deze statusverhoging
in aanmerking kwam, is vooral het werk van de Vlaamse jezuïeten.
De Belgische studie van India komt aan bod in een bijdrage
van Winand Callewaert (KUL). Belangrijke geleerden waren ondermeer Charles de
Harlez (UCL), Louis de la Vallée-Poussin (UG) en Etienne Lamotte (UCL). Een
bekende naam uit de Vlaamse beweging is Volksunie-medestichter Walter Couvreur,
hier vooral de sanskritist die ook Hittitisch en Tochaars doceerde (UG). Dan
komt het recentere onderzoek aan bod, met ondermeer mijn eigen professoren
Pierre Eggermont en Gilbert Pollet (beiden KUL). Tot de nieuwste generatie
behoren ondermeer Christophe Vielle (UCL) en Eva De Clercq (UG). Ik voeg eraan toe dat Callewaert zelf wellicht
de bekendste Belgische geleerde in het moderne India is, redacteur van heel wat
werken van populaire devotionele heiligen (Dadu, Ravidas e.a.), wier
volgelingen hem op de handen dragen. Daaronder ook de Guru Granth, het heilig boek van het sikhisme, benevens een zeer
uitgebreid Hindi-Engels woordenboek van de devotionele beweging.
De volledigheid is niet van deze wereld (“only Allah is perfect”), dus we kunnen
niet het hele boek samenvatten. Maar we kunnen het wel warm aanbevelen, er was
werkelijk behoefte aan een werk dat al deze informatie presenteert.
Idesbald Goddeeris, ed.: Het
wiel van Ashoka, Belgisch-Indiase contacten in historisch perspectief, Lipsius,
Leuven 2013; 243 blzn., 29,50 €, ISBN
978 90 5867 954 3.