28 november 2013

Palmolie en de schreeuw om nuance



Gastbijdrage door Lawrence Urbain

De Morgen heeft onlangs in een ruim artikel aandacht besteed aan de discussie die gaande is omtrent palmolie. Palmolie zou volgens kwatongen naast ongezond, ook slecht zijn voor fauna en flora in ontwikkelingslanden. De linkse krant heeft enkele leugens met betrekking tot palmolie in haar artikel alvast de wereld uitgeholpen, maar zag tegelijkertijd fundamentele elementen over het hoofd. Een overpeinzing:

Vooreerst dient gezegd dat in de krant van progressief Vlaanderen op een aantal vlakken zeer evenwichtig bericht werd over deze hernieuwbare vorm van energie. Zo ligt de productiviteit van palmolie - en het efficiënt aanwenden van landbouwgronden voor de teelt ervan - inderdaad vele malen hoger dan bij andere landbouwgewassen. Naast de efficiëntie is er ook het gebrek aan valabele alternatieven. Een Belgische multinationale onderneming als Sipef, die inzet op duurzame agricultuur, wees hier in het verleden ook al op. Een sterk groeiende wereldbevolking vraagt nu eenmaal om een eveneens groeiende voedselproductie. Tenzij we willen dat grote groepen mensen omkomen van de honger, maar dat kan niemands bedoeling zijn. De palmolie-industrie is inderdaad aan een onstuitbare opmars bezig en zorgt in armere landen voor aanzienlijke extra tewerkstelling. Deze industrietak haalde de afgelopen jaren dan ook enorm veel mensen uit de armoede. Dit werd door Glen Reynolds, directeur British Royal Society, in het desbetreffende artikel ook onrechtstreeks aangestipt.
Palmolie wordt vandaag gebruikt in pizza, chips, kant-en-klare maaltijden etc. Dit gebruik zorgt voor een verlaging van de transvetten in voeding, wat bijdraagt aan een verbetering van de volksgezondheid. Ook bij ons in Vlaanderen dus. Het is dan ook nuttig om producerende landen als Borneo te steunen in plaats van te verketteren, laat staan te boycotten. Sommige stemmen binnen de Europese politiek pleiten immers voor een totaal verbod op palmolie. Waarom? Om de eigen reeds zwaar gesubsidieerde landbouwsector in Europa nog meer te beschermen? Als we de wetsvoorstellen van de CD&V in eigen land bekijken, lijkt het daar wel degelijk op. Heel wat producenten van oliepalm hebben in het recente verleden trouwens al aanzienlijke stappen voorwaarts gezet richting verduurzaming van hun productieproces. Het is dan ook jammer dat in de reguliere pers vaak geen aandacht wordt besteed aan de maatregelen die een prominent palmolie producerende land als bijvoorbeeld Maleisië reeds heeft ondernomen (strenge regelgeving, bescherming van diersoorten, extra landmassa als beschermd regenwoud kwalificeren, etc.).

Kortom: Niet alleen neemt het gebruik van palmolie een steeds noodzakelijker positie in binnen de wereldconsumptie, maar daarnaast biedt deze relatief nieuwe landbouwsector vooral in arme landen een weg naar veel meer welvaart. Aangezien er tot op heden geen alternatieven voorhanden zijn, verdienen deze landen dan ook alle ondersteuning. Een genuanceerd debat is onontbeerlijk. 

Read more...

19 november 2013

Grammens voor eens en altijd


 

De 80-jarige Mark Grammens werd op 16 november voor een 700 mensen in de Rector Dhanis-aula van de Universiteit Antwerpen groots in de bloemen gezet. Onder de aanwezigen noteerden we een aantal vooraanstaanden, onder wie Vlaams parlementsvoorzitter Jan Peumans, minister Geert Bourgeois, en parlementsleden Jean-Marie Dedecker, Gerolf Annemans en Bart Laeremans. Figuren uit het Vlaamse openbare leven, onder wie ex-parlementslid Nelly Maes, voerden er het woord.

Een aantal relevante teksten van prominenten kreeg, samen met het Journaal-afscheidsartikel van Grammens zelf, een plaats in een uitstekend gelegenheidsboek, Journaal voor Vlaanderen (Groeninghe, Kortrijk 2013): Ludo Beheyt, Axel Buyse, Frans Crols, Jean-Marie Dedecker, Jacques De Visscher, Wilfried Dewachter, Jürgen Mettepenningen, Rik Van Cauwelaert, Ivan Van de Cloot, Luckas Vander Taelen en Karel Van Eetvelt. Zij hebben het over de thema’s die Grammens nauw aan het hart liggen: het multiculturele drama, de verstikkende particratie, geschiedkundige scharnierjaren als 1944 en 1968, de teloorgang van het moreel en kwalitatief gehalte van de media, en het bevrijdingsnationalisme. De uitgevers hebben het gebruik van de progressieve spelling door de bejaarde topjournalist geëerbiedigd, bv. in de vaak voorgekomen titel: “Geen kompromis.”

Sommige sprekers zouden zich wel op hun gemak gevoeld hebben op een N-VA-meeting, maar waren eigenlijk minder op hun plaats bij een Grammens-hulde. Zo bevestigde Karel Van Eetvelt zijn reputatie als een bekwaam woordvoerder voor de zelfstandigen en een doeltreffend criticus van de huidige PS-regering, maar zijn beroepsgroep is erg gevoelig voor materiële argumenten, dus omkoopbaar door België en afkerig van het Vlaamse radicalisme dat Grammens uitdraagt. Zijn neoliberalisme ligt goed bij de N-VA en vele aanwezigen, maar is beslist niet de ideologie van Grammens, die nog altijd gelooft in het gemeenschapsbezit van de productiemiddelen. Het viel trouwens op dat enkele vooraanstaanden minder geestdriftig waren bij de separatistische taal van sommige sprekers.

 

Kippenhok

Van de redes zal ik er slechts twee bespreken. Rik Van Cauwelaert had het over Grammens’ “strijd tegen de verkleutering en de verleugening” van onze media. Over die verkleutering is al genoeg geschreven (reeds door Neil Postman in 1985: Amusing Ourselves to Death), zij hangt samen met de commercialisering en met het steeds lagere niveau van onze afgestudeerden. Onze nieuwsuitzendingen bespreken nagenoeg dezelfde onderwerpen als de boulevardpers, schreeuwerig en sentimenteel. Daartegen moeten we een “onzindetector” ontwikkelen, een instrument dat bij Grammens feilloos functioneerde.

Maar het echte probleem is de verleugening, dat door perslui in debatten daarover altijd ofwel vakkundig verzwegen ofwel staalhard ontkend wordt. Naar mijn mening ging ook Van Cauwelaert er niet diep genoeg op in. Het is een probleem dat Grammens zelf regelmatig aankaartte, en dat deze huldezitting voor hem meteen illustreerde: ondanks het belang ervan en de massale toeloop rapporteerde geen enkel gedrukt of uitgezonden medium erover.

Een ander thema was de bekende slagzin: “Wat we zelf doen, doen we beter.” Die uitspraak van wijlen Gaston Geens wordt vooral ter weerlegging geciteerd: Vlaanderen zou het geen haar beter doen dan België. Provocateur Peter De Roover gebruikte als beeld de haan die niet kan kraaien als hij in een verduisterd en te laag kippenhok geplaatst wordt. Daar kan hij zijn longen niet volzuigen om zijn adem in een langgerekt kukelekuuu uit te stoten. Zijn kop wordt naar beneden gedrukt zodat hij naar de grond moet kijken. Pas als hij in de open lucht komt, kan hij zijn longen openzetten en de buren wakker kraaien.

Welnu, dat kippenhok met een te laag plafond, dat is het Vlaamse parlement. Als men het verwijt, ondermaats te functioneren, moet men bedenken dat het steeds weer voor een te laag Belgisch plafond moet buigen. Nergens anders ter wereld moet een gewestelijk bestuursniveau voor 6 miljoen inwoners een niveau voor minder dan het dubbele boven zich dulden. Als doorgewinterd pleitbezorger van Vlaanderens onafhankelijkheid hoefde De Roover zijn oplossing voor dit bestuurlijk fileprobleem nauwelijks te expliciteren.

 

Collaboratie

En dan kwam Grammens’ eigen rede. Vanuit zijn lange binnen- en buitenlandervaring kon hij het benepen Belgische nationaliteitendebat in perspectief plaatsen. Nu men meer en meer de Eerste Wereldoorlog begint te gedenken, moeten de Vlamingen zich voorbereiden op de honderdste verjaardag van de bestuurlijke scheiding en de uitroeping van de onafhankelijke Vlaamse staat door de Raad voor Vlaanderen, tijdens de Duitse bezetting in 1917. Hier speelt alvast niet de afschuw voor het regime: Duitsland was niet noemenswaardig minder democratisch dan België. Er vallen wel andere dingen aan te merken op deze virtuele onafhankelijkheid, die op last van het Duitse bestuur trouwens werd teruggedraaid (om de geheime vredesbesprekingen met de kandidaat-collaborateur Albert I niet te doorkruisen); maar geen enkele nationale geschiedenis is vrij van gebreken. En toch viert een volk dat zichzelf eerbiedigt de grote momenten van zijn vrijheidsstreven.

Inhakend op een debat dat de jongste weken in de kolommen van ’t Pallieterke woedde, hernam Grammens zijn stelling dat samenwerking met een buitenlandse mogendheid “wél juist was”. Het is eens wat anders: in plaats van de typische Vlaming die zich in bochten wringt om de collaboratie te minimaliseren of zich ervoor te verontschuldigen, dringt er hier één fier aan op het recht om de hele nationale geschiedenis te omarmen en de pogingen tot zelfbevrijding volmondig goed te keuren, ook al deden ze beroep op buitenlandse hulp.

En hier is toch wat nuancering vereist. Jan Neckers had op deze boude stelling geantwoord dat de collaboratie wel degelijk fout was, ondermeer omdat zeer veel mensen onder de bezetting concreet geleden hebben en daardoor tijdens en ook na het Duitse bewind de Duitsers haatten. De Vlaamse zaak werd dus geschaad door associatie met de Duitse bezetting, en Vlaamse leiders konden dat ook toen al weten, tijdens beide bezettingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het kwalijke karakter van de Duitse staatsideologie, het nationaal-socialisme, voldoende bekend, hoewel niet in al zijn consequenties. Voorts bleken de Duitsers niet bereid om Vlaanderen daadwerkelijk te helpen (ook al deden zij voor het eerst de Belgische taalwetgeving naleven, een omstandigheid die geheel ongeacht de marsrichting van de Vlaamse beweging maakte dat de Franstaligen deze wetgeving nadien met des te beter geweten aan hun laars lapten). Integendeel, zij begunstigden tegen de Vlaamse beweging in de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap en de SS-Vlaanderen, de “duitskiljons” die de Vlaamse voor de groot-Germaanse zaak geruild hadden.

Allemaal waar, maar Grammens stelde zich daartegenover op een principieel standpunt: ongeacht de bijzonderheden van hun specifieke situatie hadden de Vlamingen gelijk, eender welke voorradige buitenlandse hulp te aanvaarden. Talloze nationale bevrijdingsbewegingen hadden hetzelfde gedaan. Geen Ierse onafhankelijkheid zonder de Duitse steun van de voorafgaande jaren. Nederlanders verweten de Indonesische onafhankelijkheidsleiders collaboratie met de Japanners. Geen onafhankelijk Mongolië en geen vrijheidsstrijd in de Portugese kolonies zonder Sovjet-hulp, geen zelfstandig Korea zonder geallieerde tussenkomst, geen Amerikaanse onafhankelijkheid zonder Franse hulp. Daarbij stelden de vrijheidsstrijders zich geen vragen over het mensenrechtenpalmares van bv. de Cubaanse en Libische sponsors van hun eigen strijd tegen de Apartheid.

Grammens had er zeker kunnen bij zeggen dat ook België zijn onafhankelijkheid aan buitenlandse tussenkomsten dankt. De Belgische revolutionairen zorgden eerst voor onofficiële militaire steun vanuit Frankrijk, hoewel dat land na Napoleon dezelfde negatieve faam had als Duitsland vanaf 1914, om de Nederlanders op de vlucht te jagen. Dat gaf hun de ademruimte om Belgische instellingen op te zetten, en intussen zorgden zij voor Britse diplomatieke steun, ondermeer door een Britse prins tot koning te maken, om hun onafhankelijkheid te consolideren. Zonder collaboratie geen België. 

 

Mahatma

De gelauwerde liet het beoordelingsprobleem dat de geschiedkundige moet aansnijden, onaangeroerd: in hoeverre was Duitsland eigenlijk schuldig aan de wereldoorlog? Weliswaar had die achtergrond weinig te maken met de perceptie door de bevolking, maar theoretisch kunnen we de oefening doen. Tenslotte was het de oorlogsverklaring door Engeland en Frankrijk die van een plaatselijke oorlog om historisch Duitse gebieden een wereldoorlog maakte. Als men de communistische pers van vóór de Duitse inval in de Sovjet-Unie leest, dan worden daar de “koloniale bourgeois-democratieën” als oorlogsstokers beschouwd die Duitsland tot de oorlog dwongen. De bezetting waar de Vlamingen onder leden, was volgens de meeste toenmalige waarnemers niet de uiteindelijke schuld van Duitsland, maar van de latere “geallieerden”. De Belgische geschiedenisboeken vertellen daarover een zeer oppervlakkig verhaal, dat pas met de Duitse inval in 1940 begint, een louter gevolg en niet de oorzaak: de Brits-Franse oorlogsverklaring in september 1939.  

Een onverwacht medestander van de pacifist Grammens was Mahatma Gandhi. Hij was destijds tegen de oorlog, wat voor een apostel van de geweldloosheid eigenlijk maar vanzelfsprekend mag heten. De geschiedenisboeken behandelen het grootste conflict uit de wereldgeschiedenis echter als een soort heilige oorlog tegen het absolute kwaad, en elk pacifisme komt in dat geval neer op collaboratie. Gandhi heeft veel en zware fouten op zijn geweten, die door zijn vereerders weggemoffeld worden, maar hier had hij nu eens helemaal gelijk, en ook dit juiste standpunt wordt zo veel mogelijk verborgen.

Gandhi was echter (typisch) verward toen hij na de oorlog verklaarde dat de joden hun afslachting maar monter hadden moeten aanvaarden. Overwinnen door vrijwillig te sterven, dat was zo één van zijn bizarre beginselen. Daaruit volgt echter niet dat hij ongelijk had gehad met zijn pogingen om de wereldoorlog in de kiem te smoren. De waarheid is dat de Europese joden zonder de oorlog nooit met de dood bedreigd zouden zijn. In de Hollywoodversie beraamden de nationaal-socialisten vanaf het begin een genocide op de joden. De werkelijkheid is minder sensationeel: het plan tot uitroeiing van de joden kwam er pas na de inval in de Sovjet-Unie, najaar 1941, in volle oorlog, en kon ook maar in het geheim georganiseerd worden dankzij de oorlogsomstandigheden. Daarvóór hadden er deportatieplannen bestaan, die de joden weliswaar hun heimat zouden gekost hebben, maar niet het leven. Men kon kiezen: ofwel een Europa met Hitler (in wiens bewind na een tijd wel de klad zou gekomen zijn, vgl. de destalinisering en de val van de Sovjet-Unie) maar zonder wereldoorlog en zonder Holocaust, ofwel een Europa zonder Hitler maar met wereldoorlog en Holocaust. Liefhebbers van bergen lijken, zoals Winston Churchill, kozen het tweede, en tekenden vanuit hun kasteel voor de dood van tientallen miljoenen.  

Desalniettemin blijft de samenwerking met een bewind dat zich, zij het dan nog onder onbedoelde oorlogsomstandigheden, tot zeer moorddadig ontpopt heeft, problematisch. Toch is het goed, eens de andere klok gehoord te hebben: niet Vlaanderen was moorddadig, en andere landen en bewegingen hebben ook volop met moorddadige regimes samengewerkt. Zo werkte de Belgische regering in ballingschap binnen het anti-nazi bondgenootschap met de Sovjet-Unie samen, het regime dat al op miljoenvoudige schaal gemoord had nog voor de nationaal-socialisten aan de macht kwamen, en dat ook juist voor, tijdens en na de oorlog hele categorieën mensen met de grond gelijk gemaakt heeft (ondermeer duizenden Vlaamse en Waalse oorlogsvrijwilligers). Verder is het typisch voor de Vlamingen dat zij er juist een bondgenoot uitkozen die uiteindelijk de strijd zou verliezen en in geen positie was om Vlaanderen de onafhankelijkheid aan te bieden. Dan heeft België het in 1830 wel slimmer aangepakt.

 

Repressiegedenkteken

Onder de andere factoren die de collaboratie legitimeerden, noemen we nog de deportatie van honderden “verdachten” en de moord op sommigen van hen (onder wie de belgicist Joris Van Severen) door de vaak bespotte Belgische staatsveiligheid. Die kostte België veel krediet en bevorderde onder de bevolking de bereidheid om met de bezetter samen te werken. Tenslotte was er de collaboratie van het officiële België, het best gesymboliseerd door de aanvaarding van de Nieuwe Orde (een term die Grammens trouwens verwerpt) door koning Leopold III. Hij had een voorbeeldfunctie en naar hem konden alle  mandatarissen en ambtenaren die op post bleven of een nieuwe functie aanvaardden, verwijzen. In dat licht was alvast het beginsel van collaboratie verdedigbaar.

Grammens beëindigde zijn rede met een oproep die weer eens getuigde van de repressie-ervaring die zijn eigen jeugdjaren getekend had. Hij wenste iets dat niet in België kan, maar wel in het onafhankelijke Vlaanderen zal kunnen: een gedenkteken voor de slachtoffers van de Belgische repressie.

Op elke Vlaamse bijeenkomst met receptie stoot ik wel op iemand met een repressiegetuigenis die ik nog niet gehoord had. Een bejaarde vrouw vertelde mij hoe haar vader vóór de bezetting in het VNV actief was, maar zijn partijfuncties om principiële redenen neerlegde bij het begin van de collaboratie. Omdat niets “zwarts” tegen hem bewezen kon worden, tenzij zijn Vlaamsgezindheid, werd hij dan maar van kindermisbruik beschuldigd. Welke historici beweerden daar weer dat het anti-Vlaamse karakter van de repressie een mythe is?

 

Meerderheid

Een argument dat belgicisten wel eens tegen de Vlaamse onafhankelijkheid gebruiken, is dat er geen meerderheid voor is. Dat staat nog te bezien, er is immers nooit een referendum over geweest, en de debatten voorafgaand aan een volksraadpleging blijken wel eens de openbare mening te doen keren; maar laten we het nu aannemen. Daarop zei Grammens dat de nationale onafhankelijkheid altijd bewerkt is door een voorhoede, die tegen een politiek niet-bewuste en statusquo-gezinde massa moet optornen. Weer eens die verwijzing naar de wereldgeschiedenis, tegen de gezichtsvernauwing van de Belgische nationalisten in.

De belgicisten die een democratischer-dan-gij gezicht opzetten wanneer ze van de flaminganten uitdagend het bewijs van een pro-Vlaamse meerderheid eisen, vergeten dat ook het onafhankelijke België de vrucht is van een minderheidssamenzwering. Zelfs de daaropvolgende legitimering van het Belgische feit via de stembus betrof onder het cijnskiesrecht slechts een kleine minderheid van de burgers, die zich dan nog in reeds geschapen militaire en institutionele voldongen feiten schikten. Als een democratische meerderheid vereist is, laten we dan maar de Belgische onafhankelijkheid terugdraaien en de Verenigde Nederlanden herstellen.

Mij dunkt echter wel dat de democratische standaarden van de 21ste eeuw hoger zijn dan die van de 19de, en dat Vlaanderen het beter moet kunnen dan België. Onafhankelijkheid langs de moeilijke democratische weg stuit echter eens te meer op een kwaal die dit volk al lang teistert: de Vlamingen hebben geen ernstige en betrouwbare voorhoede, zij zijn een “volk zonder bovenlaag”. Maar daar was Grammens gerust in: wanhoop niet, te zijner tijd zal er wel een leiderschap opstaan.

Na afloop zette het publiek spontaan De Vlaamse Leeuw in. Na de eerste strofe wilden velen buiten gaan, maar een voorhoede ad hoc deed nog de obligate tweede strofe volgen, met de zin: "Geen tronen blijven staan." Dat was een eerbetuiging van de massa aan Mark Grammens als Vlaanderens verdienstelijkste revolutionair.

Labels: , , , , ,

Read more...

18 november 2013

De Afro-Aziatische taalfamilie


 

 


            Wie de toorn van Guy Verhofstadt weet op te wekken, zelfs een nog fellere toorn dan de opperleugenaar tegen de Vlaamse separatisten ten toon spreidt, die kan niet helemaal slecht zijn.  Wij hebben dus wel enig respect voor Dyab Abou Jahjah, seculier “cultureel moslim” en pan-Arabisch nationalist in de lijn van Kadhafi.  Vandaag willen we ingaan op een vrij lucied ideetje dat hij ooit terloops eens ontvouwd heeft.

            Toen Abou Jahjah ermee begon, Marokkaanse jongeren te verenigen onder de banier van de Arabisch-Europese Liga, wierpen zijn critici op dat de meeste Belgische Marokkanen niet eens Arabieren zijn, wel Berbers.  Op zich is dat juist, maar de vindingrijke Libanees liet zich daardoor niet van de wijs brengen.  Er is namelijk een zeer oude band tussen Arabieren en Berbers, veel ouder dan de islam en de Arabische verovering van Noord-Afrika.

De naam “Berber” is niet inheems maar komt van het Latijns-Griekse woord barbari, “de barbaren”.  Ooit werkte een Belgisch minister zich in nesten door de Marokkaanse inwijkelingen met de barbaren uit de neergaande periode van het Romeinse rijk te vergelijken, maar althans etymologisch had hij gelijk.  Zelf noemen de Berbers zich Amazighen, althans in één van hun talen, want de Berber-dialecten van Marokka, Algerije en Tunesië zijn soms onderling onverstaanbaar en dus als aparte talen te classificeren.  De Berberse talengroep wordt sedert begin 19de eeuw ook de Hamitische taalgroep genoemd, een term die tot dan in de vagere en bredere zin van “Afrikaans” gebruikt werd.  In die laatste betekenis was de term erg beladen, want hij verwijst naar Ham, de vervloekte zoon van Noach, een vervloeking die lang als rechtvaardiging voor de negerslavernij gebruikt werd.  Maar goed, de taalkundigen maakten de term “Hamitisch” los van die Bijbelse connotatie en beperkten zijn bereik tot een (toen nog niet nauwkeurig afgegrensde) Noord-Afrikaanse talengroep.

Al in de 9de eeuw merkte een Joods-Algerijnse geleerde, Judah ibn Qoeraisj, structurele gelijkenissen op tussen de Semitische en de Berberse talen.  Semitische talen zijn in de eerste plaats het Akkadisch, de dominante taal van Mesopotamië circa 2500 v.C.; het Oegaritisch, de Syrische taal die ca. 1500 v.C. als eerste met een alfabet geschreven werd; het Fenicisch, waaraan de Grieken het alfabet ontleend hebben; het Hebreeuws; het Aramees, de taal van de metropool Babylon ca. 600 v.C., overgenomen door de Israëlieten, gesproken door Jezus en nog steeds door enkele honderdduizenden christenen in Irak, Syrië en Turkije; het Amhaars in Ethiopië; en tenslotte het Arabisch, vandaag gesproken door ruim 200 miljoen mensen, om demografische redenen de snelst groeiende taalgemeente ter wereld.

Moderne taalgeleerden hebben vervolgens een verband gelegd tussen Semitisch, Berbers en nog enkele andere talengroepen, die allemaal samen de Afro-Aziatische taalfamilie vormen.  Het gaat om het Oud-Egyptisch, een sinds lang dode taal maar wel zeer goed bekend; het Omotisch; het Koesjitisch; en het Tsjadisch.  De laatste drie groepen, gesproken in de Sahel-gordel aan de zuidrand van de Sahara, zijn toontalen, d.w.z. dat toonhoogte de betekenis van klanken kan wijzigen.  Dit is een kenmerk van het Bantoe en andere zwart-Afrikaanse talen (de tonen worden nagebootst door de tamtam, die aldus talige boodschappen kan doorgeven), hetgeen erop wijst dat deze talen door een zwart-Afrikaanse bevolking overgenomen zijn van een uit het noorden ingeweken, Afro-Aziatisch-sprekende elite. 

Het herkomstland van de hele familie zou ofwel Egypte zijn ofwel West-Azië, waar de neolithische revolutie begon, d.w.z. de ontwikkeling van de landbouw, ruim tienduizend jaar geleden.  Deze maakte een snelle bevolkingsgroei mogelijk en leidde tot uitzwerming van het bevolkingsoverschot naar Noord-Afrika en langs de Nijl naar de Sahel-landen, waar het zich met de inheemse stammen vermengde.

Vandaag wil het zo lukken dat in bijna alle landen waar een Afro-Aziatische taal gesproken wordt, het Arabisch de officiële taal is, of tenminste een sterk aanwezige cultuurtaal.  In de Sahellanden (tot en met Nigeria, waar het Tsjadische Hausa één van de grote talen is) was het Arabisch duizend jaar lang de enige geschreven taal.  Alle Afro-Aziatische talen zijn daarom ook sterk door het Arabisch beïnvloed en hebben er veel woordenschat aan ontleend.  Men zou kunnen zeggen dat zij door hun Arabische kozijn na tienduizend jaar van uiteengroeien weer in één cultuurkring herenigd zijn. 

In die zin had Abou Jahjah gelijk toen hij de Marokkaanse Berbers verzekerde dat zijn pan-Arabisch nationalisme geen miskenning van de eigenheid van de Berbers en andere Afro-Aziatische gemeenschappen impliceert.  Daar waar kolonel Kadhafi de pan-Arabische eenheid via arabiserende uniformiteit wil verwezenlijken (“het Berbers is een dode taal”), is het groot-Arabisch rijk van Abou Jahjah een huis met vele kamers, waarin ook alle met het Arabisch verwante talen kunnen floreren, zij het in de schaduw van het Arabisch.  Zelfs het Hebreeuws in Palestina.

 

 

(eind april 2007)

Labels: , , , ,

Read more...

1 november 2013

Onverteerbaar

In George Orwell's bekende boek "1984" wordt de hoofdrol gespeeld door Winston Smith, die werkt voor het Minister van Waarheid (MiniTrue). Zijn belangrijkste taak bestaat erin, historische kranten te herschrijven om de inhoud ervan conform te maken aan de hedendaagse partijlijn van de Party geleid door Big Brother. Hij vernietigt de oude kranten en vervangt ze door nieuwe, dus vervalste, "oude" kranten. Op die wijze worden de burgers beroofd van hun geschiedenis, en kunnen historische "onpersonen" uit de geschiedenis gewist worden. Zoals de Amerikaanse jurist Charles G. Mills onlangs schreef, zou Winston Smith de oude kranten vandaag zelfs niet meer moeten vernietigen om ze te vervalsen. Steeds meer periodieke publicaties verschijnen niet meer op papier. De webversie kan constant vervalst worden, omzeggens zonder sporen na te laten. Auteurs kunnen onder druk gezet worden om een gepubliceerde tekst aan te passen zonder dat de lezer de oorspronkelijke versie nog kan terugvinden. De Belgische inquisitie genaamd CGKR heeft dit al meermaals gedaan. Klassieke werken die naar de normen van sommigen vandaag incorrect zijn, zoals de verhalen van Pippi Langkous, Tom Sawyer, de werken van Shakespeare, of omzeggens elk belangrijk werk uit de literatuurgeschiedenis, kunnen aangepast worden "ad usum delphini" zonder dat de jongeren dit ooit te weten komen. Daardoor worden niet enkel individuele teksten vervalst, maar ons collectief geheugen als beschaving.

Meer nog, het ongewijzigd behouden van teksten is een van de grondpijlers van de Westerse beschaving. De Franse wijsgeer en historicus Rémi Brague(1)  heeft dat pregnant beschreven in zijn essay voor de  honderdste verjaardag van H.G. Gadamer, met als titel (vertaald uit het Duits) “Inclusie en vertering – twee modellen van culturele toeëigening”(1), waarin hij aantoont hoe belangrijk het geweest is dat historische teksten (literaire, religieuze, juridische, e.d.m.) ongewijzigd werden doorgegeven zodat ze door elke generatie opnieuw konden worden gelezen, geciteerd, geïnterpreteerd en becommentarieerd. Tegenover dit model van inclusie plaatst hij het model van digestie, waarbij de oorspronkelijke tekst verteerd wordt, eruit gehaald wordt wat men nuttig acht om de rest weg te werpen (zo bv. de omgang met de bronnen uit de oudheid door de islamitische wetenschappers in de Middeleeuwen). Door die werkwijze gaat het origineel verloren en er is ook geen “renaissance” door herlezing van de bronnen meer mogelijk.

Beste lezer, dit is de laatste column die U van mij nog gedrukt kan lezen in het tijdschrift Doorbraak. De online archieven van dit tijdschrift zijn eerder al met één muisknop uitgeveegd en verdwenen. Misschien moet u het nummer van november 2013 met deze column toch maar bewaren als aandenken aan tijden toen het geschrevene nog een zekere permanentie had en niet aan de grillen van de webmeester was overgeleverd.

(2) “Inklusion und Verdauung. Zwei Modelle kultureller Aneignung”, in Hermeneutische Wege, Hans-Georg Gadamer zum Hunderdsten, Mohr Tübingen 2000, 295 v., in het Frans verschenen als “Inclusion et digestion. Deux modèles d’appropriation culturelle”, overgenomen in de bundel Au moyen du moyen âge. Philosophies médiévales en chrétienté, judaïsme et islam, coll. Champs essais, Ed. de la transparence, Chatou 2006, 263 v.

(column in Doorbraak november 2013)




Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>