De 80-jarige Mark Grammens werd op 16 november voor een 700
mensen in de Rector Dhanis-aula van de Universiteit Antwerpen groots in de
bloemen gezet. Onder de aanwezigen noteerden we een aantal vooraanstaanden, onder
wie Vlaams parlementsvoorzitter Jan Peumans, minister Geert Bourgeois, en
parlementsleden Jean-Marie Dedecker, Gerolf Annemans en Bart Laeremans. Figuren
uit het Vlaamse openbare leven, onder wie ex-parlementslid Nelly Maes, voerden
er het woord.
Een aantal relevante teksten van prominenten kreeg, samen
met het Journaal-afscheidsartikel van
Grammens zelf, een plaats in een uitstekend gelegenheidsboek, Journaal voor Vlaanderen (Groeninghe,
Kortrijk 2013): Ludo Beheyt, Axel Buyse, Frans Crols, Jean-Marie Dedecker,
Jacques De Visscher, Wilfried Dewachter, Jürgen Mettepenningen, Rik Van
Cauwelaert, Ivan Van de Cloot, Luckas Vander Taelen en Karel Van Eetvelt. Zij
hebben het over de thema’s die Grammens nauw aan het hart liggen: het
multiculturele drama, de verstikkende particratie, geschiedkundige
scharnierjaren als 1944 en 1968, de teloorgang van het moreel en kwalitatief
gehalte van de media, en het bevrijdingsnationalisme. De uitgevers hebben het
gebruik van de progressieve spelling door de bejaarde topjournalist
geëerbiedigd, bv. in de vaak voorgekomen titel: “Geen kompromis.”
Sommige sprekers zouden zich wel op hun gemak gevoeld hebben
op een N-VA-meeting, maar waren eigenlijk minder op hun plaats bij een
Grammens-hulde. Zo bevestigde Karel Van Eetvelt zijn reputatie als een bekwaam woordvoerder
voor de zelfstandigen en een doeltreffend criticus van de huidige PS-regering, maar
zijn beroepsgroep is erg gevoelig voor materiële argumenten, dus omkoopbaar
door België en afkerig van het Vlaamse radicalisme dat Grammens uitdraagt. Zijn
neoliberalisme ligt goed bij de N-VA en vele aanwezigen, maar is beslist niet
de ideologie van Grammens, die nog altijd gelooft in het gemeenschapsbezit van
de productiemiddelen. Het viel trouwens op dat enkele vooraanstaanden minder
geestdriftig waren bij de separatistische taal van sommige sprekers.
Kippenhok
Van de redes zal ik er slechts twee bespreken. Rik Van
Cauwelaert had het over Grammens’ “strijd tegen de verkleutering en de
verleugening” van onze media. Over die verkleutering is al genoeg geschreven (reeds
door Neil Postman in 1985: Amusing
Ourselves to Death), zij hangt samen met de commercialisering en met het
steeds lagere niveau van onze afgestudeerden. Onze nieuwsuitzendingen bespreken
nagenoeg dezelfde onderwerpen als de boulevardpers, schreeuwerig en
sentimenteel. Daartegen moeten we een “onzindetector” ontwikkelen, een
instrument dat bij Grammens feilloos functioneerde.
Maar het echte probleem is de verleugening, dat door perslui
in debatten daarover altijd ofwel vakkundig verzwegen ofwel staalhard ontkend
wordt. Naar mijn mening ging ook Van Cauwelaert er niet diep genoeg op in. Het
is een probleem dat Grammens zelf regelmatig aankaartte, en dat deze
huldezitting voor hem meteen illustreerde: ondanks het belang ervan en de
massale toeloop rapporteerde geen enkel gedrukt of uitgezonden medium erover.
Een ander thema was de bekende slagzin: “Wat we zelf doen,
doen we beter.” Die uitspraak van wijlen Gaston Geens wordt vooral ter
weerlegging geciteerd: Vlaanderen zou het geen haar beter doen dan België.
Provocateur Peter De Roover gebruikte als beeld de haan die niet kan kraaien
als hij in een verduisterd en te laag kippenhok geplaatst wordt. Daar kan hij
zijn longen niet volzuigen om zijn adem in een langgerekt kukelekuuu uit te stoten. Zijn kop wordt naar beneden gedrukt zodat
hij naar de grond moet kijken. Pas als hij in de open lucht komt, kan hij zijn
longen openzetten en de buren wakker kraaien.
Welnu, dat kippenhok met een te laag plafond, dat is het
Vlaamse parlement. Als men het verwijt, ondermaats te functioneren, moet men
bedenken dat het steeds weer voor een te laag Belgisch plafond moet buigen. Nergens
anders ter wereld moet een gewestelijk bestuursniveau voor 6 miljoen inwoners
een niveau voor minder dan het dubbele boven zich dulden. Als doorgewinterd
pleitbezorger van Vlaanderens onafhankelijkheid hoefde De Roover zijn oplossing
voor dit bestuurlijk fileprobleem nauwelijks te expliciteren.
Collaboratie
En dan kwam Grammens’ eigen rede. Vanuit zijn lange binnen-
en buitenlandervaring kon hij het benepen Belgische nationaliteitendebat in
perspectief plaatsen. Nu men meer en meer de Eerste Wereldoorlog begint te
gedenken, moeten de Vlamingen zich voorbereiden op de honderdste verjaardag van
de bestuurlijke scheiding en de uitroeping van de onafhankelijke Vlaamse staat
door de Raad voor Vlaanderen, tijdens de Duitse bezetting in 1917. Hier speelt
alvast niet de afschuw voor het regime: Duitsland was niet noemenswaardig
minder democratisch dan België. Er vallen wel andere dingen aan te merken op deze
virtuele onafhankelijkheid, die op last van het Duitse bestuur trouwens werd
teruggedraaid (om de geheime vredesbesprekingen met de kandidaat-collaborateur
Albert I niet te doorkruisen); maar geen enkele nationale geschiedenis is vrij
van gebreken. En toch viert een volk dat zichzelf eerbiedigt de grote momenten van
zijn vrijheidsstreven.
Inhakend op een debat dat de jongste weken in de kolommen
van ’t Pallieterke woedde, hernam Grammens
zijn stelling dat samenwerking met een buitenlandse mogendheid “wél juist was”.
Het is eens wat anders: in plaats van de typische Vlaming die zich in bochten
wringt om de collaboratie te minimaliseren of zich ervoor te verontschuldigen, dringt
er hier één fier aan op het recht om de hele nationale geschiedenis te omarmen
en de pogingen tot zelfbevrijding volmondig goed te keuren, ook al deden ze
beroep op buitenlandse hulp.
En hier is toch wat nuancering vereist. Jan Neckers had op
deze boude stelling geantwoord dat de collaboratie wel degelijk fout was,
ondermeer omdat zeer veel mensen onder de bezetting concreet geleden hebben en
daardoor tijdens en ook na het Duitse bewind de Duitsers haatten. De Vlaamse
zaak werd dus geschaad door associatie met de Duitse bezetting, en Vlaamse
leiders konden dat ook toen al weten, tijdens beide bezettingen. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog was het kwalijke karakter van de Duitse staatsideologie,
het nationaal-socialisme, voldoende bekend, hoewel niet in al zijn consequenties.
Voorts bleken de Duitsers niet bereid om Vlaanderen daadwerkelijk te helpen (ook
al deden zij voor het eerst de Belgische taalwetgeving naleven, een
omstandigheid die geheel ongeacht de marsrichting van de Vlaamse beweging
maakte dat de Franstaligen deze wetgeving nadien met des te beter geweten aan
hun laars lapten). Integendeel, zij begunstigden tegen de Vlaamse beweging in
de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap en de SS-Vlaanderen, de “duitskiljons” die
de Vlaamse voor de groot-Germaanse zaak geruild hadden.
Allemaal waar, maar Grammens stelde zich daartegenover op
een principieel standpunt: ongeacht de bijzonderheden van hun specifieke
situatie hadden de Vlamingen gelijk, eender welke voorradige buitenlandse hulp
te aanvaarden. Talloze nationale bevrijdingsbewegingen hadden hetzelfde gedaan.
Geen Ierse onafhankelijkheid zonder de Duitse steun van de voorafgaande jaren.
Nederlanders verweten de Indonesische onafhankelijkheidsleiders collaboratie
met de Japanners. Geen onafhankelijk Mongolië en geen vrijheidsstrijd in de
Portugese kolonies zonder Sovjet-hulp, geen zelfstandig Korea zonder
geallieerde tussenkomst, geen Amerikaanse onafhankelijkheid zonder Franse hulp.
Daarbij stelden de vrijheidsstrijders zich geen vragen over het
mensenrechtenpalmares van bv. de Cubaanse en Libische sponsors van hun eigen
strijd tegen de Apartheid.
Grammens had er zeker kunnen bij zeggen dat ook België zijn
onafhankelijkheid aan buitenlandse tussenkomsten dankt. De Belgische
revolutionairen zorgden eerst voor onofficiële militaire steun vanuit
Frankrijk, hoewel dat land na Napoleon dezelfde negatieve faam had als
Duitsland vanaf 1914, om de Nederlanders op de vlucht te jagen. Dat gaf hun de
ademruimte om Belgische instellingen op te zetten, en intussen zorgden zij voor
Britse diplomatieke steun, ondermeer door een Britse prins tot koning te maken,
om hun onafhankelijkheid te consolideren. Zonder collaboratie geen België.
Mahatma
De gelauwerde liet het beoordelingsprobleem dat de
geschiedkundige moet aansnijden, onaangeroerd: in hoeverre was Duitsland
eigenlijk schuldig aan de wereldoorlog? Weliswaar had die achtergrond weinig te
maken met de perceptie door de bevolking, maar theoretisch kunnen we de
oefening doen. Tenslotte was het de oorlogsverklaring door Engeland en
Frankrijk die van een plaatselijke oorlog om historisch Duitse gebieden een
wereldoorlog maakte. Als men de communistische pers van vóór de Duitse inval in
de Sovjet-Unie leest, dan worden daar de “koloniale bourgeois-democratieën” als
oorlogsstokers beschouwd die Duitsland tot de oorlog dwongen. De bezetting waar
de Vlamingen onder leden, was volgens de meeste toenmalige waarnemers niet de
uiteindelijke schuld van Duitsland, maar van de latere “geallieerden”. De
Belgische geschiedenisboeken vertellen daarover een zeer oppervlakkig verhaal,
dat pas met de Duitse inval in 1940 begint, een louter gevolg en niet de
oorzaak: de Brits-Franse oorlogsverklaring in september 1939.
Een onverwacht medestander van de pacifist Grammens was Mahatma
Gandhi. Hij was destijds tegen de oorlog, wat voor een apostel van de
geweldloosheid eigenlijk maar vanzelfsprekend mag heten. De geschiedenisboeken
behandelen het grootste conflict uit de wereldgeschiedenis echter als een soort
heilige oorlog tegen het absolute kwaad, en elk pacifisme komt in dat geval
neer op collaboratie. Gandhi heeft veel en zware fouten op zijn geweten, die
door zijn vereerders weggemoffeld worden, maar hier had hij nu eens helemaal
gelijk, en ook dit juiste standpunt wordt zo veel mogelijk verborgen.
Gandhi was echter (typisch) verward toen hij na de oorlog
verklaarde dat de joden hun afslachting maar monter hadden moeten aanvaarden.
Overwinnen door vrijwillig te sterven, dat was zo één van zijn bizarre
beginselen. Daaruit volgt echter niet dat hij ongelijk had gehad met zijn
pogingen om de wereldoorlog in de kiem te smoren. De waarheid is dat de
Europese joden zonder de oorlog nooit met de dood bedreigd zouden zijn. In de
Hollywoodversie beraamden de nationaal-socialisten vanaf het begin een genocide
op de joden. De werkelijkheid is minder sensationeel: het plan tot uitroeiing
van de joden kwam er pas na de inval in de Sovjet-Unie, najaar 1941, in volle
oorlog, en kon ook maar in het geheim georganiseerd worden dankzij de oorlogsomstandigheden.
Daarvóór hadden er deportatieplannen bestaan, die de joden weliswaar hun heimat
zouden gekost hebben, maar niet het leven. Men kon kiezen: ofwel een Europa met
Hitler (in wiens bewind na een tijd wel de klad zou gekomen zijn, vgl. de
destalinisering en de val van de Sovjet-Unie) maar zonder wereldoorlog en
zonder Holocaust, ofwel een Europa zonder Hitler maar met wereldoorlog en
Holocaust. Liefhebbers van bergen lijken, zoals Winston Churchill, kozen het
tweede, en tekenden vanuit hun kasteel voor de dood van tientallen miljoenen.
Desalniettemin blijft de samenwerking met een bewind dat
zich, zij het dan nog onder onbedoelde oorlogsomstandigheden, tot zeer
moorddadig ontpopt heeft, problematisch. Toch is het goed, eens de andere klok
gehoord te hebben: niet Vlaanderen was moorddadig, en andere landen en
bewegingen hebben ook volop met moorddadige regimes samengewerkt. Zo werkte de
Belgische regering in ballingschap binnen het anti-nazi bondgenootschap met de
Sovjet-Unie samen, het regime dat al op miljoenvoudige schaal gemoord had nog
voor de nationaal-socialisten aan de macht kwamen, en dat ook juist voor,
tijdens en na de oorlog hele categorieën mensen met de grond gelijk gemaakt
heeft (ondermeer duizenden Vlaamse en Waalse oorlogsvrijwilligers). Verder is
het typisch voor de Vlamingen dat zij er juist een bondgenoot uitkozen die
uiteindelijk de strijd zou verliezen en in geen positie was om Vlaanderen de
onafhankelijkheid aan te bieden. Dan heeft België het in 1830 wel slimmer
aangepakt.
Repressiegedenkteken
Onder de andere factoren die de collaboratie legitimeerden,
noemen we nog de deportatie van honderden “verdachten” en de moord op sommigen
van hen (onder wie de belgicist Joris Van Severen) door de vaak bespotte
Belgische staatsveiligheid. Die kostte België veel krediet en bevorderde onder
de bevolking de bereidheid om met de bezetter samen te werken. Tenslotte was er
de collaboratie van het officiële België, het best gesymboliseerd door de aanvaarding
van de Nieuwe Orde (een term die Grammens trouwens verwerpt) door koning
Leopold III. Hij had een voorbeeldfunctie en naar hem konden alle mandatarissen en ambtenaren die op post
bleven of een nieuwe functie aanvaardden, verwijzen. In dat licht was alvast
het beginsel van collaboratie verdedigbaar.
Grammens beëindigde zijn rede met een oproep die weer eens getuigde
van de repressie-ervaring die zijn eigen jeugdjaren getekend had. Hij wenste
iets dat niet in België kan, maar wel in het onafhankelijke Vlaanderen zal
kunnen: een gedenkteken voor de slachtoffers van de Belgische repressie.
Op elke Vlaamse bijeenkomst met receptie stoot ik wel op
iemand met een repressiegetuigenis die ik nog niet gehoord had. Een bejaarde
vrouw vertelde mij hoe haar vader vóór de bezetting in het VNV actief was, maar
zijn partijfuncties om principiële redenen neerlegde bij het begin van de
collaboratie. Omdat niets “zwarts” tegen hem bewezen kon worden, tenzij zijn
Vlaamsgezindheid, werd hij dan maar van kindermisbruik beschuldigd. Welke
historici beweerden daar weer dat het anti-Vlaamse karakter van de repressie
een mythe is?
Meerderheid
Een argument dat belgicisten wel eens tegen de Vlaamse
onafhankelijkheid gebruiken, is dat er geen meerderheid voor is. Dat staat nog
te bezien, er is immers nooit een referendum over geweest, en de debatten
voorafgaand aan een volksraadpleging blijken wel eens de openbare mening te
doen keren; maar laten we het nu aannemen. Daarop zei Grammens dat de nationale
onafhankelijkheid altijd bewerkt is door een voorhoede, die tegen een politiek
niet-bewuste en statusquo-gezinde massa moet optornen. Weer eens die verwijzing
naar de wereldgeschiedenis, tegen de gezichtsvernauwing van de Belgische
nationalisten in.
De belgicisten die een democratischer-dan-gij gezicht
opzetten wanneer ze van de flaminganten uitdagend het bewijs van een
pro-Vlaamse meerderheid eisen, vergeten dat ook het onafhankelijke België de
vrucht is van een minderheidssamenzwering. Zelfs de daaropvolgende legitimering
van het Belgische feit via de stembus betrof onder het cijnskiesrecht slechts
een kleine minderheid van de burgers, die zich dan nog in reeds geschapen
militaire en institutionele voldongen feiten schikten. Als een democratische
meerderheid vereist is, laten we dan maar de Belgische onafhankelijkheid
terugdraaien en de Verenigde Nederlanden herstellen.
Mij dunkt echter wel dat de democratische standaarden van de
21ste eeuw hoger zijn dan die van de 19de, en dat
Vlaanderen het beter moet kunnen dan België. Onafhankelijkheid langs de
moeilijke democratische weg stuit echter eens te meer op een kwaal die dit volk
al lang teistert: de Vlamingen hebben geen ernstige en betrouwbare voorhoede, zij
zijn een “volk zonder bovenlaag”. Maar daar was Grammens gerust in: wanhoop
niet, te zijner tijd zal er wel een leiderschap opstaan.
Na afloop zette het publiek spontaan De Vlaamse Leeuw in. Na de eerste strofe wilden velen buiten gaan,
maar een voorhoede ad hoc deed nog de
obligate tweede strofe volgen, met de zin: "Geen tronen blijven
staan." Dat was een eerbetuiging van de massa aan Mark Grammens als
Vlaanderens verdienstelijkste revolutionair.