Er is op zich niets bijzonders aan de Indo-Europeeërs,
behalve dat ze als taalgroep de helft van de wereldbevolking uitmaken en dat
hun talen sinds tweehonderd jaar het voorwerp uitmaken van grondige studie,
zodat een zeer volledig beeld van deze taalfamilie ontwikkeld is. Hun
wereldbeeld is interessant, maar dat is dat van andere gemeenschappen ook, en
allemaal behoren ze tot één stamboom. Het ongewoon belang van het Indo-Europees
ligt vooral op politieke vlak, in de moderne geschiedenis van zowel Europa als
Iran en India.
De oudste taalwetenschap richtte zich trouwens op een andere
taalfamilie, het Oeralisch (Fins-Ests-Hongaars-Samojeeds), waarvan de
talenstamboom reeds in de 18de eeuw in kaart gebracht was. In 1786
merkte Sir William Jones in Kolkata, waar hij rechter voor de East India Company was, de verwantschap
op tussen Sankrit, Perzisch (Iraans), Grieks, Latijn (Italisch), Gotisch
(Germaans) en Keltisch. Hoewel er al van in de 16de eeuw dergelijke
vermoedens waren, geldt dat als de officiële begindatum van de Indo-Europese
filologie.
Lijsten van kernwoorden in de verschillende talen
illustreren deze verwantschap, bv. eka/heis/unus/één, dva/duo/duo/twee,
tri/treis/tres/drie, catur/tettares/quattuor/vier, pañca/pente/quinque/vijf,
enz. Behalve de genoemde talen kwamen daar nog Albanees, Armeens, Baltisch en
Slavisch bij, en werden sporen van uitgestorven takken ontdekt, waaronder het
Anatolisch (Hittitisch, Trojaans) en het Tochaars.
Thuisland
Het eerste geponeerde thuisland waar het Proto-Indo-Europees
gesproken zou zijn, en waar alle Indo-Europese talen vandaan komen, was India
(1808). Spoedig werd deze optie verlaten, en tegen 1830 was de overtuiging
verankerd dat Midden- of Oost-Europa het thuisland vormde. In uitbreidingsgebieden
zoals West-Europa zou een kleine minderheid van Indo-Europeessprekenden door
hun maatschappelijk en cultureel prestige de inheemse meerderheid vanaf ca.
4000 v.Chr. ertoe gebracht hebben, de nieuwe taal over te nemen. De ontleningen
aan verschillende inheemse talen zouden het snelle uiteenvallen van het
Indo-Europees in taalgroepen verklaren. In de jaren 1990 kreeg Colin Renfrew’s theorie
van een Anatolisch thuisland wat steun, waarbij de verbreiding van de landbouw het
voertuig van de Indo-Europese expansie zou geweest zijn. Taalkundige
overwegingen maken dat echter onwaarschijnlijk, bv. de massa (inheemse)
leenwoorden in het Anatolisch, het gebruik van het inheemse Hatti als
liturgische taal, en de nagenoeg volledige overname van inheemse familietermen
(omdat de Hittieten als krijgsbende het land veroverd hadden). Een thuisland op
de Russische steppen wordt door bijna alle westerse geleerden aanvaard, en
alleen uitgedaagd door een hernieuwde Indiase thuislandtheorie. Het
Indo-Europees bevat alle termen uit de veeteelt, daar waar termen uit de
landbouw vaak door de dochtertalen aan substraattalen ontleend zijn, wat
beantwoord aan het scenario dat zij als veetelers binnenkwamen bij een
bevolking die reeds de landbouw kende.
Enkele overwegingen. Algemeen wordt aangenomen dat het
thuisland ergens in het midden van zo een groot taalgebied moet liggen, bv. de
Wolga tussen Portugal en Bengalen, tussen IJsland en Lanka. Maar de meeste
talen die zich uitbreiden, doen dat vanuit een uithoek, in één richting, bv. de
Bantoe-talen (van West-Afrika zuidoostwaarts, Oostkaap), de Austronesische
taalfamilie (ca. van Taiwan zuidwaarts, Nieuw-Zeeland), de Amerindische
supertaalfamilie (van Canada zuidwaarts, Tierra del Fuego), Russisch (van ca. Kiëv
oostwaarts, Alaska), Turks (van de Altai westwaarts, Balkan), Arabisch
(van Arabië westwaarts, Marokko). Het zou dus eerder aan de regel beantwoorden
dan een uitzondering vormen als het Indo-Europees vanuit India westwaarts
gegaan was tot aan de Atlantische kust.
De Oeralische taalfamilie bevat honderden leenwoorden uit
het Indo-Europees, vooral uit de Iraanse taalgroep. Mocht dit betekenen dat het
Indo-Europees zich op de steppe als buur van het Oeralisch ontwikkeld heeft
vooral naar Iran en India af te zakken, dan zouden er ook Oeralische
leenwoorden in tenminste deze Indo-Europese talen voorkomen. Maar in
werkelijkheid was deze uitwisseling zuiver éénrichtingsverkeer. Dat betekent
dat er Iraniërs naar de Russische steppen gekomen zijn (de Skythen, ca. 500
v.C.), woordenschat meegedeeld hebben maar de ontleende Oeralische leenwoorden
niet naar het thuisland in Zuid-Azië doen komen.
Verschillende uitgestorven talen die taalkundig tot de
westelijke takken van het Indo-Europees behoren, komen in of nabij India voor:
Tochaars, Proto-Bangani en wellicht het gepostuleerde substraat in het
Boeroesjaski en in het Soemerisch (Eufratisch). Dit bewijst dat ook de
westelijke dialecten van het Indo-Europees uit India stammen.
De “taalkundige paleontologie” leidt uit de woordenschat van
een taal haar oorspronkelijk leefmilieu af, ooit geduid als wijzend op een
kouder klimaat. Echter, Indo-Europese basiswoorden zijn geïdentificeerd voor
subtropische soorten als de olifant, luipaard en leeuw. India heeft ook dieren
en planten uit het Indo-Europese lexicon die op een koud klimaat voor het Thuisland
schenen te wijzen: de beer, de wolf, de otter, de berk. Van sommige soorten is
de naam van betekenis veranderd: de bever/mangoest.
De Oost-Europese Thuislandtheorie impliceert dat het Iraans
en het Indo-Arisch één taal en cultuur vormden, ergens in Centraal-Azië, en
daarna in hun historische habitat aankwamen. In werkelijkheid wijst de Rg-Veda
erop dat de Iraanse traditie later begonnen is dan de Indo-Arische, en een
samenleven van de twee in India vooronderstelt, waarna de Iraniërs in bekende
want beschreven omstandigheden naar het westen getrokken zijn. In Iran kwamen
zij pas later, lang was Afghanistan het hartland van de Iraanse beschaving,
waar ook Zarathoesjtra woonde. De Avesta bevat een lijst van zestien gebieden
die voor Iraanse bewoning geschikt waren: die zijn de verschillende streken
van Afghanistan, enkele gebieden in het noordelijke grensgebied, en twee ten
oosten: Hapta Hendu, het “zevenstromenland” ofte Panjab, en Airiianam Vaejo,
“het zaad van de Ariërs”, d.i. Kasjmir, dat volgens Indiase teksten het pre-Vedische
stamland van de eerste Iraniërs was.
Ook archeologisch is er nooit een bewijs gevonden voor de
Ariërs die India binnendringen. Daarom is er vanaf ca. 1990 een nieuwe
argumentatie voor een Indiase Thuislandtheorie opgekomen. Deze is door de
meeste Indiase archeologen aanvaard en werd spoedig door het
hindoe-nationalisme omarmd.
Politiek gebruik
De Oost-Europese Thuislandtheorie is ten volle politiek
uitgebuit, eerst en vooral voor het kolonialisme: de Europeanen deden in India
en elders maar wat de hindoes zelfs duizenden jaren geleden gedaan hadden. Een
tweede gebruik was door het nazisme, bekend van het aan het Sanskrit ontleende
maar volkomen fout geïnterpreteerde begrip “Ariër”. Perzië doopte zich in de
jaren 1930 weer om tot Iran, “land van de Ariërs”. In India diende het om
bevolkingsgroepen tegen mekaar op te zetten: de “inheemse” Dravidiërs tegen de
“ingeweken” Indo-Ariërs, de “inheemse” lage kasten tegen de “ingeweken” hoge
kasten, de “inheemse” tribalen (met een inheems uitziend koloniaal neologisme,
de “adivasi’s”) tegen de “ingeweken” niet-tribalen. Zoals de kolonialist
Winston Churchill zei: “Wij hebben zoveel recht om in India te zijn als eender
wie daar, behalve misschien de laagste klassen, die de inheemse stam zijn.”
Wie de Indiase Thuislandtheorie afwijst omdat zij politieke
connotaties heeft, moet de Oost-Europese Thuislandtheorie honderd keer
afwijzen, want zij is in veel meer landen, voor veel langere tijd, met veel
meer politieke macht, en met veel dramatischer gevolgen, gebruikt geweest.
Mythologie
De Indo-Europese mythologie kent vier generaties goden, vier
tijdperken, een scheiding van hemel en aarde, een eindtijd, een verhaal van de
mens die zijn tweelingbroer doodt/offert om de wereld te stichten/scheppen, en
het verhaal van de drakendoder. Typisch is ook de driedeling, die bv. in de
maatschappij de drie standen voortbrengt. Wij vinden er een spoor van terug in
haar integratie in het christendom, nl. de Drievuldigheid. In de
hindoe-wijsbegeerte staat zij centraal, maar ook in andere Euraziatische
wereldbeelden komt zij in uiteenlopende vormen voor. Tot in de hedendaagse
cultuur vindt men haar motieven op allerlei plaatsen terug.