Werk aan de winkel voor de partijgangers van de democratie
Op 1 september
2013 hield de stad Sint-Niklaas op initiatief van de vakbonden een referendum
over het plan tot privatisering van de vuilnisophaling. Een minderheid van de
bevolking ging stemmen en verwierp met grote meerderheid het plan. Het
stadsbestuur besloot echter om met de uitslag van het referendum geen rekening
te houden en zijn plan gewoon uit te voeren.
Volgens de
SP.a-congrestekst van 8 juni 2013 betekent vrijheid dat "burgers
voortdurend betrokken worden bij het beleid via allerlei vormen van
participatie". Ook Groen wil "bestaande inspraakprocessen bijsturen
en uitdiepen, bv. via adviserende volksraadplegingen, maar ook via bindende
referenda". Toch beslissen zij, samen met de N-VA, om het referendum te
negeren. Het democratisch palmares van de
N-VA en de SP.a is niet al te roemrijk, dus die stellingname is geen
verrassing. Van Groen valt deze démarche tegen de directe democratie ons echter
tegen. Natuurlijk zullen ook de ecologisten aan de directe democratie gaan
twijfelen eens er een “populistisch” referendum over bijvoorbeeld de inwijking
aan de orde komt; maar hier ging het over een marginaal onderwerp, bovendien
één dat juist de progressieven na aan het hart zou moeten liggen: de
verdediging van de overheidsbedrijven tegen de “neoliberale” privatisering.
We hebben
weer eens de bekende litanie van argumenten gehoord om het negeren (of naar de
toekomst toe, het afschaffen) van het referendum te rechtvaardigen. Zo luidt
het dat maar een minderheid van de kiezers tegen het plan gestemd heeft. Het
stadsbestuur rekent dus vrolijk de niet-stemmers bij de tegenstemmers. Het
veelgebruikte stelsel van het quorum, een minimumpercentage om de stemming geldig
te laten zijn, heeft altijd dit perverse effect. Vaak doet de lobby voor wie de
nederlaag dreigt, een oproep om niet te stemmen, in de hoop dat het quorum dan
niet gehaald zal worden. De verliezende partij vraagt er zelf om dat haar
stemmen en de niet-stemmen van de afwezigen bij elkaar geteld worden, en de
politieke klasse geeft haar maar wat graag haar zin.
In
verkiezingen voor een vertegenwoordigende vergadering gebruikt men geen quorum,
en zelfs daar haalt men vaak geen meerderheid. De EU-verkiezingen,
bijvoorbeeld, doen in vele landen maar 30 tot 40% van de kiezers naar de
stembus komen. Bij referenda wordt dit effect nog versterkt doordat vele
kiezers de moeite niet nemen juist omdat zij vrezen dat de uitslag genegeerd of
zelfs niet geteld zal worden. Het democratische standpunt hierover is dat de
niet-stemmers ongeacht hun aantal aan de stemmers een mandaat tot beslissing
nemen, een beginsel dat reeds bij parlementsverkiezingen toegepast wordt. Weg
dus elke formele of informele hantering van een quorum.
In dit
geval verloor het referendum wel aan geloofwaardigheid doordat het er kwam op
initiatief van de vakbonden. Deze hebben niet bepaald een democratisch
palmares. Bij andere gelegenheid staan zij niet bekend als voorstanders van,
laat staan als ijveraars voor, het referendum. Maar laten we het optimistisch
bekijken: dit ontypische engagement voor de volksraadpleging, hier als laatste
redmiddel voor de overheidstewerkstelling van de vuilnismannen, had de
vakbonden op de weg van de directe democratie kunnen zetten.
Internationaal
hebben enkele ontwikkelingen nogmaals het problematische van de democratie
scherp gesteld. In Istamboel hebben jongeren en vrijheidsgezinden een agitatie
op het getouw gezet tegen de regering van eerste minister Recep Tayyip Erdoğan.
Ze noemden hem daarbij een “dictator”, een term die volgens wijlen Moammar
al-Qaddafi en wijlen Saddam Hoessein niets goeds voorspelt. Erdoğan reageerde
zoals destijds Charles De Gaulle op mei ’68: hij mobiliseerde de massa’s uit de
provinciesteden en de armenwijken om zijn critici eraan te herinneren dat hij
wel degelijk de steun van de meerderheid van de Turkse bevolking geniet. Hij is
tenslotte herhaaldelijk parlementair-democratisch verkozen. In dit geval was er
waarschijnlijk zelfs geen tegenstelling tussen parlementaire en directe
democratie, want het is helemaal niet zeker dat een volksstemming over de
onmiddellijke aanleiding tot de agitatie (de toekomst van het Gezi-park)
Erdoğan in de minderheid zou gesteld hebben. In ieder geval toont de situatie
in Turkije dat liberale ideeën die op een conservatieve meerderheid stuiten,
niet democratisch kunnen doorgevoerd worden. De agitatoren van mei ’68 hadden
het daar al moeilijk mee: het “klootjesvolk” bleek niet geïnteresseerd in hun
vernieuwingen. Het enige wat je in zo’n situatie (soms) kan doen, is in een
beperkt domein als experiment je hervorming doorvoeren en dan door de goede
resultaten de sympathie van de bevolking winnen, genoeg om alsnog toch een
referendum of een parlementaire meerderheid te winnen.
In Egypte
hebben de liberalen en zelfs veel van de vroegere kiezers van de regerende
Moslim-Broeders gejuicht voor een
militaire staatsgreep. Dat lijkt wel het ultieme failliet van de democratie.
Anderen zullen er echter de ultieme overwinning van de democratie in zien:
premier Mohamed Morsi ontpopte zich tot een dictator (alweer dat
onheilspellende woord) en het leger deed slechts zijn democratische plicht door
hem bijtijds tegen te houden. Eigenlijk deed het wat het Duitse leger in 1933
had moeten doen. Bovendien was de overwinning van de Moslim-Broeders een jaar
eerder niet zuiver op de graat: er was
veel verkiezingsfraude gepleegd. En hun programma staat alleszins haaks
op de democratie: niet de mens maar God bepaalt de wetten, zo leren de
Broeders. Toch heb ik er gemengde gevoelens bij. Zoals het Algerijnse Front Islamique du Salut in de jaren 90
recht had op zijn stembusoverwinning (terwijl er nu veel bloed gevloeid is om
het van de macht weg te houden), zo had ook in Egypte de nu eenmaal aanwezige
parlementaire democratie haar beloop moeten krijgen. Hoogstens is de
staatsgreep als een minste kwaad te aanvaarden.
Anderzijds
herinnert de Egyptische ervaring er nog maar eens aan dat we de democratie niet
moeten verabsoluteren. Zij is een politiek stelsel dat maar werkt als de
bevolking een zekere beschaving heeft. Ze is zelf bevorderlijk voor het
ontwikkelen van die beschaving, maar is niet onkwetsbaar voor sommige
rampscenario’s. De veelgenoemde terdoodveroordeling van Socrates door de Atheense
democratie herinnert eraan dat het voor een meerderheid zeer wel mogelijk is om
tot de moord op een ongewenst individu, of zelfs op de hele minderheid, te
besluiten. Als een grote groep van de kiezers de stembusuitslag gebruikt om de
stembus buiten werking te stellen in naam van een theocratisch stelsel, dan kan
de stembus zelf daar niets aan doen. Er is dan een metapolitieke ingreep nodig
om het denken van die meerderheid te beïnvloeden en haar die theocratische
ideologie uit het hoofd te praten. Democratie bestaat niet in een vacuüm, ze is
afhankelijk van een mentaliteit bij de bevolking.
Dat gezegd
zijnde, moet vastgesteld worden dat de echte, directe democratie geen rol
speelt in de debatten. Niet in Turkije of Egypte, maar zelfs ook niet in eigen
land. Na de Burgermanifesten van Guy Verhofstadt werd er tenminste gepraat over
het referendum. Met de Europese grondwet leek er even ook een nationaal
referendum te zullen komen, een ijsbreker voor het beginsel van de directe
democratie. Dat werd nipt afgeschoten, en sindsdien is het thema directe
democratie aan de einder weggestorven. Dat is geen reden om het op te geven,
maar het feit moeten we wel vaststellen: niemand van belang neemt de democratie
ter harte.
(Klein Pierke, 18 sep 20&3)
Labels: Erdogan | Recep Tayyip, Morsi | Mohamed, Referendum, Sint-Niklaas
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home