Hector
Van Oevelen is naar eigen zeggen geen flamingant van huis uit, maar werd het
wel toen hij als kind getuige was van het Belgisch repressiegeweld. ‘Wit’
tijdens de oorlog, ‘zwart’ erna, want solidair met de door de repressie
mishandelde mensen. Die nauwe band tussen blijvende verontwaardiging over de
naoorlogse repressie en engagement voor de Vlaamse zaak is hem blijven
kenmerken tijdens zijn loopbaan als hofdichter van ’t Pallieterke en ook
in zijn nieuwe boek: Sire, er zijn geen Vlamingen (Egmont, Brussel 2013,
201 blz.).
De
schrijver heeft hier ook een ouderwets soort boek van gemaakt, met veel
geciteerde gedichten, persoonlijke anekdotes en lofzangen. De algemene
boodschap is echter niet zo positief: België wordt sedert 1830 gekenmerkt door
allerlei onrecht tegen Vlaanderen, maar de Vlamingen verzetten zich slechts
halfslachtig daartegen en zijn gemakkelijk omkoopbaar in de naam van
verschillende ‘hogere waarden’. Toespelend op de 100 jaar oude brief aan de
koning door Jules Destrée, met de veelgeciteerde uitspraak ‘Sire, il n’y a pas
de Belges’, stelt hij vast dat er meer Noord-Belgen dan Vlamingen zijn.
De repressie herbezocht
De auteur besteedt ettelijke bladzijden aan het herkauwen van klinkende
episoden van repressie-onrecht, waarvan er een aantal in de (gerechtelijk wel
of niet bekrachtigde) dood van de betrokken flamingant eindigen. Die stonden
lang geleden ook in ’t Pallieterke, destijds het lijfblad van de repressieslachtoffers
waar het amateurisme van afdroop. Nu het ongemerkt een degelijk weekblad
geworden is,schrijft het nauwelijks nog over de repressie. Want zelfs in de
Vlaamse beweging is de amnestie-eis voor repressieslachtoffers verstomd.
Van
Oevelens vraaggesprek met de weduwe van Reimond Tollenaere (één van de
zelfverklaarde nazi’s, al sinds 1932, onder de VNV-leiders) in ’t Pallieterke, 20 augustus 2008, niet lang voor haar
dood, kwam als een donderslag bij heldere hemel: nu een nieuwe generatie
Vlaamsgezinden de gekoesterde herinnering aan de repressie van zich afgeschud
had, was ze daar terug in volle glorie. Kritische lezers zullen in het
vraaggesprek de afwezigheid van enige verwijzing naar de
nationaal-socialistische misdaden opgemerkt hebben. Misschien moet men een
hoogbejaarde weduwe (en een bejaarde interviewer) dienaangaande ontzien, maar
deze houding is kenmerkend voor de hele omgang van de Vlaamse beweging met het
oorlogsverleden.
Laat
het waar zijn dat de Vlamingen weinig of niets van het lot van de joden tijdens
de oorlog wisten, ook onder de Duitsers zelf was er verzet tegen het nazisme:
alleen al de afschaffing van de democratie was iets om nee tegen te zeggen,
reeds in 1933. Laat het waar zijn dat zij de vijandige staat België bezetten,
zij hebben evengoed Vlaanderen bezet. Niemand minder dan Joris Van Severen had
de Duitse inval in België veroordeeld; het belette sommige van zijn volgelingen
niet van te collaboreren (anderen gingen in het verzet). De Duitsers hebben, in
tegenstelling met hun voorzaten tijdens de eerste bezetting, niets voor
een zelfbesturend Vlaanderen gedaan. Tijdens de eerste bezetting eigenlijk ook
niet, maar de perceptie in Vlaanderen was toch dat een Duitse eindzege tot een
onafhankelijk Vlaanderen zou geleid hebben. Alleen hadden zij in 1940-44 de
verdienste, de Belgische taalwetten te doen naleven, wat de
wetsontduikende Franstaligen al een schandaal vonden, en mede het anti-Vlaamse
karakter van de repressie verklaart.
De
lezer die het niet meegemaakt heeft, en zelfs menigeen die het wel meegemaakt
heeft, zal vinden dat het repressieleed bij Van Oevelen buitensporig veel
aandacht krijgt. Dat dient blijkbaar om de stelling te onderbouwen dat België
geen ‘vaderland om lief te hebben’ is. De fixatie op de repressie met negeren
van de hele bredere context, zoals het lijden van allerlei opposanten onder het
Duitse bewind, is een onaangename trek van veel Vlaamse bewegers. Zij
leven als het ware onder een stolp.
Datzelfde
geldt trouwens voor de belgicisten, die natuurlijk uit hetzelfde hout gesneden
zijn. Het gekrijs over de rampen die een splitsing van België zouden betekenen
weet blijkbaar niets van de fluwelen scheiding van Tsjechoslovakije. De
gedachte van links dat nationalisme iets rechts is, heeft dus nooit gehoord van
de linkse nationalisten in Ierland, Baskenland of Catalonië. De Franstalige
bewering dat de zeer slappe Vlaamse maatregelen ten gunste van de eigen
bevolking in de Rand de mensenrechten schenden, is niet op de hoogte van de
draconische taalwetten in Québec. Maar niets daarvan is een geldige
verontschuldiging voor het falen van de flaminganten in het bewustzijn van een
bredere context.
Weg met de Vlaamse beweging!
De
centrale boodschap van Van Oevelens boek kunnen we ophangen aan een citaat van
IJzerbedevaartvoorzitter Paul Daels uit 1968, die toen een droom had: ‘De
Vlaamse mens zal zich ooit in eigen land ten volle kunnen uitleven en zijn
kinderen zullen van de Vlaamse Beweging verlost zijn, omdat het land door en
voor de eigen mensen wordt bestuurd, bezorgd om de eigen mensen’ (p. 90).
Mij
is die uitspraak werkelijk uit het hart gegrepen: een einde maken aan de
Vlaamse beweging door de communautaire betwistingen te beëindigen. Volkeren die
met de strijd om zelfbestuur bezig zijn, missen de serieuzere debatten die
onder volwassen volkeren woeden; zoals een gezonde mens met van alles bezig is
maar een zieke alleen met pogingen tot genezen van zijn ziekte. Aangezien
nationalisme zeer uit de gratie is, zou men massaal tegen België moeten zijn,
want het is België als vierkant draaiende staat dat het Vlaams-nationalisme
steeds weer nieuw voedsel geeft. Hier komt geen eind aan tenzij we België
splitsen. Dan zullen de Vlamingen zich met ernstiger zaken kunnen gaan
bezighouden dan met zelfbestuur, omdat zelfbestuur dan een vanzelfsprekendheid
zal zijn.
Maar
daarop volgt Hector Van Oevelens commentaar, ontmoedigd dat er zo weinig
verwezenlijkt is van wat 45 jaar geleden al zo duidelijk beseft werd, en wel
als gevolg van de Vlaamse verdeeldheid en wankelmoedigheid: ‘De Vlaamse droom
begint hoe langer hoe meer op een nachtmerrie te gelijken. Sire, er zijn geen
Vlamingen.’ (p. 90)
Het
zijn inderdaad de staatshervormingen, bedoeld als waarmakingen van die Vlaamse
droom, die steeds opnieuw op Vlaamse nederlagen uitgedraaid zijn. Vaak ook was
de Volksunie betrokken partij bij de uitvoering. In die zin is de Vlaamse
nachtmerrie inderdaad recht voortgekomen uit de Vlaamse droom. Het was een
droom die niet gedragen werd door een vastbesloten kritische massa met
karakter. Vooral was het een droom die geen strategie achter zich had.
Als
we de instellingen gelaten hadden zoals in 1968 en ons geconcentreerd op
concrete Vlaamse vooruitgang, spectaculair zoals Leuven Vlaams of langzaam maar
zeker zoals de economische ontplooiing van Vlaanderen, dan hadden we nu veel
verder gestaan. Dan was bijvoorbeeld Brussel niet volledig aan de Vlaamse
controle ontsnapt door een derde gewest te worden.
Besluit
De
falende flaminganten zijn heel typisch voor het lauwe en wankelmoedige
natiebesef van de Vlamingen. Vroeger streefden die naar de hemelse zaligheid
(‘God zal het u lonen’, zeiden onderpastoors als ze je gratis voor de parochie
wilden doen werken), nu naar de schouderklopjes van de media,-- niet begrijpend
dat status in en zelfs toegang tot de media van de gewenste politieke
standpunten afhangen, waaronder tegenwoordig meer dan ooit het
anti-flamingantisme. Ook die mediafiguren, ook de anti-Vlaamse politici in
Vlaanderen, zijn Vlamingen. Zij zagen vrolijk de tak af waar zij op zitten.
Hector Van Oevelen suggereert dan ook 28 december, feest van de onnozele
kinderen, als nieuwe nationale feestdag voor Vlaanderen (p.161).
Maar
de Vlaamse beweging acht zich althans in dit opzicht verheven boven het vulgus:
zij is tenminste politiek bewust. Tja, ook op dat politiek bewustzijn bij de
verklaarde flaminganten valt wat af te dingen. Zo blijkt Vlaams
parlementsvoorzitter Jan Peumans tot verbazing van de auteur meer wakker te
liggen van de onafhankelijkheid van Tibet dan die van Vlaanderen (p.160). Nu is
dat toch wel te begrijpen: niet alleen is Peumans een soort boeddhist, hij ziet
ook terecht dat er voor de Tibetanen veel meer op het spel staat, namelijk het
naakte overleven, dan voor de Vlamingen. Overigens heeft Peumans de verdienste
zich in een vraaggesprek toch uitgesproken te hebben voor de
onafhankelijkheidseis van zijn partij, daar waar andere partijtenoren veel
halfslachtiger uit de hoek gekomen zijn (bijvoorbeeld door de vaststelling dat
er nu eenmaal geen ‘draagvlak’ voor de Vlaamse onafhankelijkheid is).
Maar
goed, het beantwoordt wel weer aan het algemeen patroon dat Vlamingen altijd
een andere zaak dringender vinden dan de Vlaamse onafhankelijkheid. En daarom,
Sire, zijn er geen Vlamingen. Of althans, zijn er onder de Vlamingen zo weinig
Klauwaards.
(De Bron, 2 sep. 2013)