De kerstening der Germanen
Wie het Europese erfgoed wil behoeden, bekent zich doorgaans
tot een religieuze of tot een etnische loyauteit. Enerzijds het christendom als
kern van de Europese eigenheid, anderzijds
de voorouderlijke erfenis, met daarbinnen de klemtoon op ras, of op
taal, of op diepere cultuurkenmerken die sinds voorchristelijke tijden doorheen
de kerstening en zelfs tot in de postchristelijke tijd stand gehouden hebben.
Een belangrijke fase in de geschiedenis van onze Germaanse voorouders is nu het
voorwerp van een voortreffelijk boek: De
Germanen en het christendom. Een bewogen ontmoeting 5de-7de
eeuw. Het telt 240 bladzijden prettig leesbare tekst, maar voorts ook
kaarten, genealogische tabellen, een index, zeer veel voetnoten en een uitgebreide
bibliografie.
De goede Germanen
Vooraleer het verhaal van die kerstening te doen, schetst de
auteur, katholiek theoloog en kerkhistoricus Pierre Trouillez, de
voorchristelijke Germaanse samenleving met ondermeer deze parafrase op Tacitus’
Germania: “De Germanen kennen ook een
gelede samenleving, met heren en knechten, maar er is geen sprake van
autocratie. De gekozen koning moet zijn rang en gezag voortdurend door zijn
gedrag legitimeren. Verder beslissen allen over de belangrijkste aangelegenheden
van de stam in de volksvergadering of ding. Al laten de mannen het werk op de
akkers en het huishoudelijk gezwoeg aan de vrouwen over, deze laatsten worden
geenszins als minderwaardige wezens beschouwd. (….) Bovenal worden zij tegen de
mannelijke grilligheid beschermd door de strikte eisen van de monogamie en de
huwelijkstrouw. Zij spelen ook een grote rol bij het beoefenen van de
gastvrijheid, die de Germanen hoog in het vaandel houden. Ten slotte is dat
volk wel ruw en vechtlustig, maar ook vrij van achterbaksheid, want ieder zegt
zijn mening open en bloot.” (p.17)
Tacitus voerde een kruistocht tegen de Romeinse decadentie,
dus zijn contrasterende indrukken over de nobele Germanen kunnen wat
geïdealiseerd zijn. Het is echter waarschijnlijk genoeg dat de “wilde” Germanen
weinig last hadden van de stadsziekten die Rome teisterden.
Dat Germanendom is door zijn dominantie in laat-Romeins en
middeleeuws Europa één van de pijlers van ons werelddeel. Was de niet-erkenning
van het de rol van het christendom in de EU-ontwerpgrondwet tenminste nog het
voorwerp van controverse, dan was het doodzwijgen van de Germaanse rol in de
geschiedenis van Europa iets waar alle betrokkenen het over eens waren.
Nochtans zegt Christopher Dawson in The
Making of Europe dat naast Rome, Athene en Jeruzalem ook de “barbaren” een
wezenlijke rol gespeeld hebben in het ontstaan van Europa.
In de eeuwen na Tacitus kwamen de Germanen onder invloed van
hun Romeinse buren door het toenemend handelsverkeer. Toch behielden Romeinse
auteurs vier eeuwen later nog ongeveer dezelfde indruk van de nauwelijks of
recent gekerstende Germanen. De nieuwe Germaanse heersers verlichtten de
belasting voor de armen en vermeerderde die van de rijken, aldus in de 6de
eeuw het getuigenis van Gregorius van Tours. (p.27) Salvianus van Marseille
prijst de Germanen, die zich van de decadente Romeinen onderscheiden “door hun
solidariteit, vooral met de zwakkeren, door hun kuisheid en afkeer voor de
publieke spelen en huwelijksbedrog”. Hij zegt zelfs dat zij “alle provincies
zuiveren die de Romeinen met hun ontucht hebben bezoedeld”. (p.41)
Wulfila
Dit gunstig getuigenis door een katholieke bisschop is des
te opmerkelijker omdat de meeste vroeg gekerstende Germanen tot een rivaliserende
christelijke stroming toegetreden waren, namelijk het arianisme. De Goten, die
in Midden-Europa buren van het Rijk waren, gedoogden het bekeringswerk van
bisschop Wulfila, een volgeling van bisschop Arius. Die leerde een zuiver
monotheïsme, tegen de katholieke Drievuldigheid. Geen goddelijke natuur voor
Jezus dus, noch voor de Heilige Geest, een soort islam zonder Mohammed.
Hun heidense koning Athanarik zou zich in 368 pas tegen de
groeiende christelijke minderheid keren nadat hij de indruk kreeg dat zij een
vijfde kolonne van het christelijke Romeinse rijk ging worden, wiens keizer
Valens inderdaad ambities tegen de Goten had. Toen hij maatregelen tegen de
christenen nam, wekte dat tegenstand op bij zijn medeheidenen, die vonden dat
sektaire tegenstellingen de nationale eenheid niet in gevaar mochten brengen
(wat overigens juist Athanarik’s eigen bezwaar tegen de kerstening was). De
tegenstand kwam onder leiding van hertog Fritigern, die de vorst militair
uitdaagde maar op de vlucht gejaagd werd. Als om Athanarik’s vrees te
bevestigen, zocht Fritigern toevlucht en steun bij de Romeinen, en nadat hij
die gekregen had, bekeerde hijzelf zich ook tot het christendom.
Onder invloed van het ariaanse christendom werden de Goten
en andere Germaanse stammen fanatiek anti-katholiek. Als bekeerlingen bestreden
zij de nieuwe Roomse godsdienst veel feller dan zij ooit als heidenen gedaan
hadden. De Vandalen zouden in Noordwest-Afrika talloze priesters en bisschoppen
folteren, om de bergplaats van de kerkschatten te onthullen maar ook om hun
“dwaalleer” op zijn plaats te zetten. De blijvend slechte faam van de Vandalen
als vernielers is het gevolg van hun slechte pers bij de katholieke geschiedschrijvers.
Alleszins zou de herovering van een deel van Noordwest-Afrika door de
Oost-Romeinse keizer Justinianus in 534 voor een herstel van de katholieke
suprematie zorgen. Het is dus niet waar dat de gemakkelijke verovering van de
Maghreb door de islam het gevolg was van drijverijen tussen katholieken,
arianen en de (grotendeels vreedzaam tot de katholieke kerk toegetreden) leden
van een andere “ketterij”, het donatisme. Het gebied was nagenoeg homogeen
katholiek toen de Arabieren kwamen. In 535 verloren alle niet-katholieken hun
burgerrechten, “aangezien het voor hen voldoende was in leven te blijven”.
(p.76)
In Italië eerbiedigde de Gotische veroveraar Theoderik de
katholieken omdat hij niet in dwangbekeringen geloofde. Hij gebruikte de
tegenstelling ariaans-katholiek ook als element om de Goten en de Romeinen uiteen
te houden, naast de bestuurlijke apartheid en het verbod op menghuwelijken. Een
groot voordeel voor de katholieke Kerk van een ariaan als heerser was ook dat
Theoderik zich niet met de formulering van de kerkelijke leer bemoeide, wat
onder de katholieke keizers wel anders geweest was. Onder zijn bewind pionierde
Cassiodorus de spreekwoordelijke schrijf- en kopieerkust van de abdijen,
formuleerde Benedictus van Nursia zijn kloosterregel, en legde Dionysius
Exiguus de christelijke jaartelling vast.
Voor de historische taalkunde zou Wulfila’s Bijbelvertaling
van onschatbaar belang blijven als oudste tekstcorpus in een Germaanse taal.
Maar ook in de godsdienstpolitieke verhoudingen van die tijd speelde ze een
grote rol. Katholieken gebruikten de Latijnse Bijbeltekst, die in de
geromaniseerde rijksdelen nog begrepen werd (hoewel de spreektaal van het
standaard-Latijn weggroeide) maar in nieuwe missiegebieden een vertolking in de
volkstaal tijdens de mondelinge prediking behoefde. De arianen lanceerden echter,
zoals later de protestanten, de Bijbel in de volkstaal, en Wulfila’s vertaling
had een gelijkaardige invloed als later die van Luther: het volk rechtstreeks
aan de Bijbel blootstellen. De katholieke bisschoppen zagen dat niet graag,
omdat de kerkelijke leer inmiddels een eigen leven had aangenomen en ver van de
rauwe Bijbelinhoud weggegroeid was. Het was beter voor het godsvolk als het
slechts een kerkelijke selectie van passend geduide Bijbelteksten tot zich nam.
Ondermeer de opvallende geestdrift van de barbaarse Goten voor de bloeddorstige
krijgspassages uit het Oude Testament bevestigde de kerkleiding in die
bekommernis.
Godsoordeel
In zijn beschrijving van de zege van christendom op
heidendom en van katholicisme op arianisme begaat de auteur , net zoals de
meeste katholieken sinds vele generaties, de fout van aan te nemen dat die
overwinning organischerwijze uit inhoudelijke superioriteit voortkwam. Niets op
tegen dat hij als katholiek het katholicisme superieur vindt, natuurlijk, maar
het is gewoon een feit dat superieure doctrines vaak om andere dan inhoudelijke
redenen door barbaarse zijn overtroefd. De auteur moet slechts naar het einde
van zijn eigen verhaal kijken om te zien hoe katholiek en ketters christendom
samen ten onder gingen toen de islam Noordwest-Afrika veroverde: anders dan in
Egypte en de Levant (waar trouwens vooral “ketterse” kerken floreerden), wist
het er geen stand te houden onder moslimbewind.
Het idee dat de winnende religie ook de beste moet zijn, is
paradoxaal genoeg juist een toepassing van een heidense Germaanse gewoonte,
namelijk die van het godsoordeel. Dat
betekende dat men in een rechtskundig dispuut een tweegevecht tussen de
gedingvoerende partijen over gelijk of ongelijk liet beslissen: wie de ander
het zwaard uit de hand kon slaan, of diens hoofd wist af te hakken, die móest
wel in zijn recht zijn. Dat de Roomse kerk heidendom en arianisme in Europa
vernietigd heeft, vormt geen bewijs van haar gelijk of superioriteit, net zo
min als de vernietiging van het christendom in Noordwest-Afrika het gelijk van
de islam bewijst.
De auteur geneert zich niet voor zijn status van katholiek
theoloog en is onbeschroomd partijdig: “In vergelijking met het Germaanse
pantheon bood de christelijke God zekerheid omdat Hij als enige het hele
kosmische gebeuren volgens vaste wetten bestuurt en bovendien als ‘onze Vader’
om het welzijn van de mensen bekommerd is. We kunnen daarom aannemen dat de
prediking van Wulfila bij de Germaanse toehoorders als een geestelijke
bevrijdingsboodschap is overgekomen.” Vandaar dus de “verwonderlijk snelle
aanvaarding van het christendom in belangrijke delen van de Germaanse wereld”.
(p.37)
Dat moet niet verwonderen als de katholieke
geschiedschrijving in het algemeen en zijn boek in het bijzonder zo weinig
aandacht besteden aan de weerstand van ondermeer de Saksen tegen de kerstening.
Ook het element dwang speelde een rol, bv. in Clovis’ bevel aan zijn soldaten:
“Kop af of kop onder”, nl. voor de doop.
De katholieken winnen
het pleit
Na de dood van Theoderik, die een lang en wijs bestuur
beëindigde met een paranoïde angst voor Byzantijnse complotten (reden waarom
hij zijn minister, de wijsgeer Boethius, liet terechtstellen), ging het met het
Gotische rijk snel bergaf. In de Gotische oorlog (535-553) vernietigde de
keizer van Constantinopel de Gotische staat en uiteindelijk het
(Ostro-)Gotische volk. In 568 kwamen echter de laatste Germaanse volksverhuizers
Italië binnen: de Longobarden. Zij hadden Italië leren kunnen als hulptroepen
van de Byzantijnen tegen de Goten, en vonden het er beter dan in hun eigen
stamland in Oostenrijk. Eens te meer leed het volk onder oorlogen, maar de roep
om een sterke leider werd beantwoord.
Paus Gregorius werd de Grote genoemd omdat hij de katholieke
herleving belichaamde. Om hun moed te geven, herinnerde hij de Italianen in
zijn vierdelig werk Dialogen aan hun
talloze heiligen. In 595 kocht hij enkele Angelse slaven (waaruit we terloops
leren dat het christendom de slavernij niet had afgeschaft) om hen in het
christendom in te wijden en begon hij de missie naar Groot-Brittannië. Dat was
na de inwijking van de Angelen en Saksen verdeeld in christelijk-Keltische staten
in het zuidwesten en heidens-Germaanse staten in het grootste deel van het
land. De paus instrueerde zijn missionarissen om de heidense tempels niet te
verwoesten, wel de beelden daarin, zodat de mensen op dezelfde plaats bijeen
konden komen als vóór de kerstening. Dat beleid van continuïteit en
“inculturatie” is de Kerk in ondermeer China en India blijven kenmerken. Koning
Ethelbert liet zich na enig pramen, en typisch mede onder invloed van zijn
vrouw, tot het christendom overhalen. Hij werd geprezen als de Britse
Constantijn en gaf de missie alle faciliteiten. Tegen Gregorius’ dood in 604
was de nominale kerstening van het eiland al ver gevorderd.
Ook in het Visigotische Spanje won de katholieke Kerk het
pleit tegen de ketterij. Door zijn perifere ligging was het heidendom er veel
levenskrachtiger gebleven dan in Italië. Toen Spanje begin 5de eeuw
door de Vandalen, Sueven, de Iraanse Alanen en tenslotte door de Romeinse
hulptroepen van de Visigoten werd veroverd, bloeide daar (en in Gallië) een nu
vergeten beweging, het priscillianisme, beïnvloed door het manicheïsme en
gnosticisme. Na zijn tweede veroordeling door het concilie van Braga in 572
doofde dit uit. Het arianisme daarentegen werd de hofreligie van de Visigoten,
de nieuwe heersers, en leidde tot anti-katholieke “vervolgingen” onder koning
Eurik (466-484). Niet dat hij martelaren maakte of de dwangbekering beoefende,
maar hij ontwrichtte de Kerk door bv. de benoeming van bisschoppen te
blokkeren. Ondermeer de bekering van hun noorderbuur Clovis tot het
katholicisme, en de tijdelijke voogdij door Italiaans-Ostrogotische heersers,
bracht zijn opvolgers weer tot een verdraagzamer beleid. Na de moord op de
Ostrogotische koning Theudis in 548 verzonk het land echter in een
burgeroorlog. Toen in 552 de Byzantijnse troepen in Zuid-Spanje landden, als
voltooiing van hun anti-ariaanse kruisvaart, werden zij door de katholieke
bevolking geestdriftig ingehaald.
De nieuwe Visigotische heerser Leovigild, die terrein
heroverde op de Byzantijnen, had de steun van de katholieke bevolking nodig, en
schafte alle integratiebeperkende wetten af. Alleen was het ariaanse geloof
onherroepelijk verschillend van het katholieke. Hij koos dus voor een
arianisme-light, en na enige
wetenswaardigheden hief het Visigotische hof in 589 de ariaanse Kerk; de
Visigotische natie werd katholiek. De katholieke inheemse bevolking steunde hen
van dan af tegen de Byzantijnen, die, hoewel katholiek, als vreemde bezetters
ervaren en tenslotte verdreven werden.
Bisschop Isidorus van Sevilla, de “laatste Kerkvader”, werd
de belichaming van de Visigotische renaissance. Hij werd vooral bekend door
zijn vulgarisaties van de klassieke kennis. Toledo, dat door de pleitbezorgers
van het latere islamitische Spanje om
zijn vertaalschool geprezen wordt, was reeds een centrum van geleerdheid
onder de Visigoten. Spanje vervulde de rol van beschavingscentrum voor
noordelijker Europa reeds vóór de komst van de moslims.
Dat de balance of
power onder de Germanen uiteindelijk toch ten gunste van de
Rooms-katholieke Kerk doorsloeg, was ook te danken aan de bekering van de nog
heidense Frankische vorst Chlodovech of Hlodwig, best bekend onder de Latijnse
vorm van zijn naam: Clovis. Zijn bekering wordt niet op het slagveld van
Tolbiac (496) gesitueerd, dat zou een romantische nabootsing van het toen al klassieke
verhaal van Constantijn geweest zijn (“In dit teken zult gij overwinnen”), maar
als de vrucht van een geleidelijk proces beschreven, waarin Clovis’
persoonlijke devotie voor de wonderdoener Sint-Maarten doorslaggevend was. Ook
politieke berekening speelde een rol:
als heiden had hij niets te maken met de theologische disputen tussen
arianen en katholieken, maar als katholiek zou hij gemakkelijker de steun van
de Gallo-Romeinse bevolking en de erkenning van het Oost-Romeinse rijk krijgen.
Het gaf hem ook een reden om het Visigotische rijk aan te vallen, waarvan hij
de hoofdstad Toulouse veroverde; hij werd er juichend door de katholieke
bevolking ingehaald.
Clovis bleef een even moordzuchtige machtspoliticus na als
voor zijn bekering. Het is naar hem dat 17 vorsten van het door hem gestichte
Frankenrijk zich Lodewijk ofte Louis noemden. Overigens was hij ook de eerste
franskiljon: een Nederlander die het Frans als werk- en huistaal koos terwijl
hij zijn bestuurszetel van de taalgrensstad Doornik naar Soissons en tenslotte
Parijs verlegde.
Joden
Voor de joden was de Germaanse verovering van Rome en de
daaruitvolgende opdeling van het rijk in zelfstandige staten een goede zaak. In
het jonggekerstende rijk bestond een grote druk op hen om zich te laten dopen,
zodat het aantal joden ondanks een hoog geboortecijfer in dalende lijn ging.
Het gebeurde echter nooit dat alle christelijke vorsten van de post-Romeinse
Europese orde eenzelfde ijver in de kerstening van de joden aan de dag legden,
dus als het in één land te heet onder de voeten werd, konden ze naar een ander
uitwijken.
De heidense Germanen kenden geen anti-judaïsme. Het
christendom daarentegen stelt zich per definitie op als het “nieuwe Verbond”en
het “ware Israël”: au fond is zijn bestaan onverenigbaar met dat van het
jodendom, en de wederzijdse vijandigheid was van in het begin aanwezig. Dat de
apostelen en de eerste christenen allen joden waren, pleit tegen hun fysieke
uitroeiing als “oplossing” van het joodse “probleem”, en daar heeft de Kerk
zich meestal aan gehouden. Maar hun voortbestaan als volk van het oude Verbond
maakte wel dat zij bekeerd moesten worden. Wel minder hard dan het heidendom,
dat geen faciliteiten kreeg (er waren geen getto’s voor vereerders van Jupiter
of Wodan; de spreekwoordelijk geworden discriminatie van de joden
vooronderstelt dat zij tenminste mochten blijven bestaan, wat de heidenen niet
gegund werd), en meestal ook niet onder dwang.
Het is hier dat de Visigoten een ervaring opdeden die in de
latere geschiedenis van Spanje opnieuw een rol zou spelen en de “oplossing” zou
bepalen. De “katholieke koningen” Ferdinand en Isabella zouden de joden in 1492
verbannen om er vanaf te zijn, nadat het besef was doorgedrongen dat
dwangbekering niet werkte. Vele bekeerde joden praktiseerden in het geheim hun
oude religie, en juist tegen dat verschijnsel was de inquisitie opgericht. Deze
bleef wel bestaan, en werd ondermeer tegen overblijfselen van het heidendom
(“heksen”) gebruikt, ook tegen de heidenen in de koloniën (Goa), maar als wapen
tegen het jodendom was zij minder effectief gebleken dan de algehele
verbanning.
Ook de Visigoten probeerden het, eerst als arianen en daarna
als katholieken, met dwangbekering van de “stijfkoppige” joden. Zij stelden
echter vast dat deze onder dwang bekeerde joden hun godsdienst discreet bleven
beoefenen, en wantrouwden hen. De notie van een joods anti-christelijk complot
dook op, en besluiten van nationale concilies rekenden ermee af. Ondermeer
werden de joden op bevel over alle steden van het land verspreid. Toen de
Arabieren het land binnendrongen, stonden de joden aan hun kant. Zij werden als
bewakers van de steden aangesteld, in een ironisch gevolg van hun
dwangvestiging over heel het land.
Heidendom
Pierre Trouillez geeft ruiterlijk toe dat religieus
fanatisme typisch is voor de
“abrahamische” godsdiensten: “Precies als heidenen koesterden de Franken niet de rancune tegenover de katholieke Kerk
die de ariaanse Germanen zo vaak tekende.” (p.160) Eens bekeerd, namen de
Germanen theologische kwesties zo ernstig dat ze ervoor wilden doden. Tevoren
doodden ze volgens dit getuigenis evenveel, maar dan om andere redenen. Toch
vindt de auteur een christelijke houding verkieslijk boven een heidense: hij
neemt als vanzelfsprekend aan dat het “heidens bijgeloof” (bv. p.148, p.196)
uitgeroeid moest worden. Hij schijnt nooit geregistreerd te hebben dat de
heidense wijsgeren in het Romeinse rijk juist het anti-intellectuele element in
het christelijk geloof minachtten, en dit “bijgeloof” noemden. Nu nog citeren
vrijzinnigen de kerkvader Tertullianus’ uitspraken: “Wat heeft Jeruzalem [= het
geloof] met Athene [= de wetenschap] te maken?” en “Ik geloof omdat het
ongerijmd is”, als een anti-rationele stellingname. De godsdienst van de ene is
het bijgeloof van de andere.
Ook het gematigde beleid van inculturatie ziet hij als een
(weliswaar onvermijdelijke) bron van problemen. Dit leidde tot een “ondergeschoven
heidendom” (p.209), dat uiterlijk wel het christelijk geloof beleed maar
innerlijk nog lang heidens bleef en de heidense goden bleef vereren onder
gekerstende vorm. Het gevaar was dat de Kerk uit compromisbereidheid zoveel
heidense praktijken zou overnemen (feestdagen, processies) dat zijn bijbelse
kern ondergesneeuwd geraakte. Het protestantisme zou, niet toevallig onder de
Germanen, uit dezelfde kritiek ontstaan:
het deed het katholicisme af als een crypto-heidendom en wilde eindelijk
de Bijbel ernstig nemen.
Dit boek geeft een zeer goed relaas van de kerstening van de
Germanen binnen Romeins bereik. De latere kerstening van de Noord-Germanen is
stof genoeg voor een ander werk. De schrijver stelt zich bij zijn verhaal
uitdrukkelijk op christelijk en kerkelijk standpunt. Het enige dat dan ook ontbreekt
is hetzelfde verhaal maar dan vanuit het gezichtspunt van de heidenen: hoe hun
religie ten onder ging, en hoe elementen van die religie in het nieuwe geloof binnengesmokkeld
zijn en daar op die manier overleefden.
Pierre Trouillez: De
Germanen en het christendom. Een bewogen ontmoeting 5de-7de
eeuw. Davidsfonds, Leuven 2010.
Labels: arianisme, christendom, Germanen, katholicisme, Trouillez | Pierre
2 Comments:
Labor Day Message To customers
labor day message to staff
Labor Day Weekend Slogans
Labor Day Inspirational Quotes
Labor Day Quotes
Happy Labor Day Quotes 2017
Labor Day Quotes 2017
Funny Labor Day Quotes
History of Labor Day
Why We Celebrate Labor Day
Labor Day Messages to Friends
Labor Day Thank You Messages
Happy Birthday sms
Birthday Wishes
Best Happy Birthday sms
Birthday Messages
New Best happy birthday sms in English
Birthday sms
Een reactie posten
<< Home