Het
septembernummer 2003 van Onkruid, tevens jubileumnummer van dit 25 jaar
jonge New Age-blad, riep het de lezer toe van op de voorpagina: “Seks
als weg tot God”. Het artikel in kwestie bleek gewijd aan het populaire maar
nog steeds op fluistertoon uitgesproken toverwoord Tantra. Dit zou een
Oosterse doctrine zijn die de spirituele dimensie van seks blootlegt: seks als
middel tot Verlichting. Al neukend naar het Nirwâna!
Kâma Soetra
Vooraleer
nader op het onderwerp Tantra in te gaan, moeten we hier eerst een dwaalspoor
afsluiten. De Onkruid-redacteur haalt er de Kâma-Soetra bij, en
dat had hij beter niet gedaan. Dat veelgeroemde hoewel eigenlijk vrij saaie
boek gaat wel over seks maar heeft volstrekt niets met spiritualiteit te maken.
De Kâma Soetra (en gelijkaardig, de Koka Sjâstra en Ananga
Ranga) wordt niet tot de Tantra-literatuur gerekend. Integendeel, Kâma
is gewoon de wereldse erotiek, en het boek beschrijft alle standjes en
hulpmiddeltjes die je ook in moderne voorlichtingsboeken behandeld vindt.
Niet alleen de
mystieke maar zelfs de ethische dimensie ontbreekt in het Handboek der Erotiek.
Een amorele visie op het nut van de erotiek voor het leven vind je bijvoorbeeld
in het hoofdstuk over hoe de vrouw van je baas te verleiden. Wegens de risico’s
wordt afgeraden om dit te doen omwille van zoiets onnozels als verliefdheid,
maar je mag het wel doen als er een flinke kans op persoonlijk voordeel in zit,
namelijk als zij via haar invloed op haar man jouw carrière kan vooruithelpen.
Het boek is
complexloos seksistisch maar erkent wel de superioriteit van de vrouw in het
zuiver seksuele domein, ondermeer omdat zij negen keer zo intens van
gemeenschap geniet als de man. Als haar minnaar uitgeput is maar zij heeft zin
in nog, dan krijgt ze de raad om de rollen om te draaien en zelf het initiatief
te nemen. (Zulke dingen worden niet vermeld in de erg gekuiste versie van de
Victoriaanse libertijn Richard Burton, waarop de meeste uitgaven gebaseerd
zijn. Voor een volledige versie van de Kâma-Soetra, zie de editie van
Alain Daniélou, ook in het Nederlands verkrijgbaar bij uitgeverij Becht.) Moet
kunnen, maar met de fameuze spirituele weg heeft het weinig te maken. In
contrast met deze werelds-erotische lectuur heeft Tantra wel met spiritualiteit
te maken, maar dan weer niet zo veel met seks.
Tantra zonder nonsens
Het woord tantra,
meer nog dan de westerse afleiding tantrisme, heeft een waaier aan
betekenissen. Laten we vooreerst even de vaak opduikende valse en vergezochte
etymologieën van deze term de kop indrukken. De wortel tan betekent
“opspannen” (verwant met Latijn tendere, waarvan intens, extensie) en -tra
is een instrumenteel achtervoegsel (verwant met Latijn –trum, als in aratrum,
“ploeg”), dus: “opspaninstrument”, vandaar specifiek “weefgetouw”. Vandaar dan
in figuurlijke zin “meerdimensionaal systeem” (bv. lokatantra,
“volkssysteem”, democratie), en vandaar “gestructureerde uitleg van een vak of
wetenschap”, “handboek”.
De
term beduidt een type literatuur uit de middeleeuwen, meestal in de vorm van
een leergesprek tussen de god Sjiwa en de godin, die kan optreden onder diverse
benamingen: Oemâ, Satî, Pârwatî, Doergâ, Kâlî. Een klassieke Tantra
heeft vijf vaste bestanddelen: (1) het begin van de wereld, (2) het einde van
de wereld, (3) manieren om een godheid te vereren, (4) technieken om occulte
krachten te verwerven, (5) technieken om de zelfbevrijding te bereiken.
Daarnaast wordt
“tantrisme” vaak gebruikt als synoniem voor “sjaktisme”, zijnde de verering van
de godin of Sjakti, “kracht”, die haar goddelijke partner uit een
toestand van louter potentialiteit tot leven wekt. In godenparen als Brahma/Saràswatî
of Visjnoe/Laksjmî wordt de god opgevat als statisch, de godin als
dynamisch, best te vergelijken met de rolverdeling in salondansen, waar de man
als stabiele as fungeert die zijn vrouwelijke partner doorheen allerlei
draaibewegingen voert.
Het centrale
symbool van het sjaktisme, dat men dus ook in alle boeken over Tantra aantreft,
is de omgekeerde driehoek met een punt in. In eerste instantie is dit een
primitief symbool van het vrouwelijk geslacht en de bevruchting, reeds
aangetroffen in voorhistorische rotstekeningen in India. Later heeft men er
schema’s uit de hogere wijsbegeerte op geprojecteerd. Als kosmologisch symbool
toont het een neutraal (nirgoena) rustpunt temidden van een dynamische
driepolige wereld, de mannelijke Sjiwa in de vrouwelijke Sjakti.
Drie kwaliteiten (trigoena) vormen de drie polen van dit schema,
namelijk (1) sattwa: het witte daglicht, het transparante, lichte,
waarheidsgetrouwe, onthechte; (2) radzjas: de rode schemering, het
troebele, energieke, hartstochtelijke; en (3) tamas: de zwarte nacht,
het zware, donkere, dragende, inerte, onwetende. Als psychologisch schema
schetst dit het bewustzijnslandschap, met het drievoud van “geabsorbeerde
bewustzijnstoestanden” (waken, dromen, slapen) en de neutrale “vierde toestand”
van zelfabsorptie, de meditatieve staat waarbij het bewustzijn in zichzelf
rust.
De “vrouwelijke”
neerwaartse driehoek wordt vaak gecombineerd met de “mannelijke” opwaartse
driehoek, de berg als symbool van Sjiwa, tot een zespuntige ster of Sjrî Tsjakra, “wiel van de
welzijnsgodin”. Een andere populaire variant is de verdere uitwerking tot een
tekening van vier opwaartse en vijf neerwaartse driehoeken, de Sjrî Jantra,
letterlijk “de machine van de welzijnsgodin”, een populair cultusvoorwerp op
hindoe-huisaltaartjes.
Het belang van ritueel
Het tantrisme bevat
allerlei praktijken die niet alleen door moderne mensen maar ook door de
brahmaanse “grote traditie” als kwalijk bijgeloof afgedaan worden, of als een
ongezonde manipulatie van duistere krachten. Een “tantrik” is wat wij
zouden noemen een “occultist”, bv. iemand die de hand leest of die je een
talisman maakt afgestemd op de vermeende invloeden van je geboortegesternte. Binnen
het boeddhisme onderscheidt de Tibetaanse variant zich door een grote
voorliefde voor occultisme en door een heel repertorium aan rituelen voor
allerlei godjes en godinnetjes, inbegrepen voor copulerende goddelijke
paartjes. Daarom noemt men hem ook wel het “tantrisch boeddhisme”.
Als spiritueel
systeem contrasteert Tantra met systemen van "direct inzicht” als Vedânta
of Zen. In plaats van eenvoudige meditatie of stille verinnerlijking als
directe weg tot de onpersoonlijke bewustzijnszee (wat in Vedânta het Zelf heet,
in Zen de Leegte), gebruikt het tantrisme een veelheid aan vermeende
hulpmiddelen, inz. mantra , “mentaal instrument”, in feite een mentaal
herhaald geluid, opgevat als vibratielichaam van een godheid; jantra,
“machine” of meetkundige vorm ter visualisatie; moedra, “zegel”, een
handgebaar of lichaamshouding die energie kanaliseert; en poedzjâ, het
devotieritueel voor een afbeelding van de godheid. Tantrisme is altijd
theïstisch, gericht op een persoonlijke relatie met een of meer goddelijke
personen, daar waar Advaitâ Vedânta en het orthodoxe boeddhisme zich de ultieme
werkelijkheid als onpersoonlijk voorstellen.
Quintessentieel
tantrisch is de klemtoon op rituelen. Men visualiseert een godheid en voert
daarvoor in gedachten of materieel allerlei offerandes uit, men zegt bepaalde
mantra’s op en men maakt bijpassende buigingen of handgebaren. Wie dat onzin
vindt, of wie zoals de meeste moderne mensen weinig om ritueel geeft, moet dus
al zeker niet bij het tantrisme zijn.
“Tantra en seks”, mythe en
werkelijkheid
Wat in het
tantrisme vooral de aandacht van westerlingen getrokken heeft, is het
zogenaamde “linkshandige pad” (wâma-mârga). Zoals in de meeste talen
heeft ook hier het woord “links” een negatieve bijklank (vgl. Latijn sinister),
zelfs voor de beoefenaars van dit “pad”. Bedoeling is hier namelijk om de
neiging tot zwelgen in wereldse genietingen te transcenderen door zich er
ritueel aan over te geven. Een vorm van spirituele homeopathie als het ware. Concreet
gebruikt men tijdens het ritueel, dus uitdrukkelijk niét als
leefgewoonte, de verboden geneugten van vlees, alcohol, en
geslachtsgemeenschap. De vermeende spirituele werkzaamheid van deze praktijken
ligt er precies in dat zij onrein zijn, niet alleen voor de brave burgerij,
maar ook juist voor de beoefenaar zelf. Het tantrische gebruik van seksualiteit
behoort dus niet tot een vrolijke tegencultuur die zich afzet tegen de
brahmaanse cultuur die in de jongste eeuwen een sterk preuts karakter gekregen
had (in tegenstelling met de goede oude tijd van de Kâma-Soetra toen de
hindoesamenleving seksueel veel toleranter was); het vooronderstelt juist die
preutsheid.
In de vrij schaarse
seksueel-gerichte passages van de Tantra’s vinden we als seksuele praktijk iets
heel anders dan in de Kâma-Soetra, namelijk de ritualisering van de
seksualiteit. Je moet je dan houden aan bepaalde planeetstanden, je
voorbereiden met wassingen en vasten en dergelijke, vervolgens je poezeminneke
als een godin eer bewijzen zoals men het in tempels voor een beeld van de
tijgergodin Doergâ zou doen, en aan het eind van deze lange rit is er dan ook
een beetje geslachtsgemeenschap. Kortom, iets waar de westerse New-Ager gewoon
het geduld niet voor heeft noch de zin van inziet. Moderne mensen die voor
eenvoudige rituelen zoals een gebed vóór het eten al geen tijd meer maken,
hebben gewoon niets te zoeken in de uitgebreide ritualistiek van Tantra.
Details over
seksuele technieken moet men al helemaal ver gaan zoeken, en ook die kunnen de
nieuwsgierige wel eens teleurstellen zelfs als hij ze vindt. Het belangrijkste
is immers, de ontlading (dus datgene wat voor de meeste mannen het einddoel van
de geslachtsdaad vormt) te manipuleren, uit te stellen of zelfs helemaal te vermijden.
Vele hindoes zijn ervan overtuigd dat het opsparen van zaad, door celibaat
danwel door ejaculatievrij geslachtsverkeer, een bijzonder charisma verleent. Toen
na de dood van de charismatische vrijheidsstrijder Soebhâsj Basoe (Bose) in
1945 uitkwam dat hij ergens een vrouw en kind had zitten, weigerden zijn fans
om dit te geloven: het kón gewoon niet dat zo’n superman een ordinaire
spermaverspiller geweest was.
Het voordeel van
tantrische seksualiteit tegenover gewone onthouding zou erin bestaan dat men de
energie die men uiteindelijk opspaart, eerst door de geslachtsdaad nog eens
stimuleert en versterkt. De energie die men daardoor opwekt en weigert te
verspillen, kan men dan sublimeren tot een energie die allerlei subtiele
circuits in en rond het lichaam vitaliseert. Om de verering van de partner
compleet te maken, stelt men zich dan een energiecircuit voor dat beide
lichamen verbindt en dat men samen mentaal doorloopt, a.h.w. met de opgewekte
en gesublimeerde seksuele energie als brandstof. Niet bepaald een lichtzinnig
orgietje, dus.
Men kan dit hele
gedoe natuurlijk bij voorbaat als onzinnig afwijzen, maar zelfs als men het met
veel welwillendheid benadert, stelt men vast dat het toch wel wat minder
oplevert dan bepaalde New-Age-goeroes eraan toeschrijven. De gevergde
inspanning is groot, de verwachte vruchten onduidelijk. Al neukend naar de
Verlichting? Dat wordt moeilijk, en wel om volgende reden.
De Verlichting
De notie van
“verlichting” is zelf al problematisch. De term zelf, uiteraard niet te
verwarren met de benaming van het 18de-eeuwse enthousiasme voor de
postreligieuze rationaliteit, is eigenlijk westers; in India spreekt men van de
Bevrijding (moekti, móksja), Ontwaking (bódhi) of
Windstilte (nirwâna). Deze term houdt een wijsgerige interpretatie in
van de meditatieve ervaring. De meditatiemeester Patàndzjali beschrijft deze
ervaring gewoon in technische termen: “Meditatie is het stilleggen van de
bewegingen van de geest. Dan rust de waarnemer in zijn eigen vorm.”
Dat is
gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de geest is als een aap die zeer moeilijk
te disciplineren valt en zich voortdurend weer op wat anders richt. Asceten
trokken zich terug in het woud om zich voltijds op deze discipline toe te
leggen. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Siddhârtha Gaùtama, die zich op
zijn 29ste terugtrok uit de wereldse geneugten om zittend onder een
boom de “Ontwaking” (bódhi) te vinden en dan als “de Ontwaakte” (Boeddha)
zijn ervaringen te systematiseren en door te geven.
Tegenwoordig kan
men elektro-encefalografisch vaststellen dat een diepe meditatietoestand
inderdaad “iets” doet met de hersengolven, namelijk een rusttoestand bewerkt
vergelijkbaar met de diepe slaap, hoewel waakbewust. Maar wat is er zo
waardevol aan die toestand?
Van in de Oepanisjaden
is er sprake van het Zelf, d.w.z. het bewustzijn, dat men kan ervaren door alle
bewustzijnsinhouden (denkpocessen, zintuigelijke gewaarwordingen, verlangens,
herinneringen) tijdelijk uit de aandacht te verwijderen. Bedoeling is dus niet
om het bewustzijn uit te schakelen zoals in diepe slaap, maar het bewustzijn op
niets anders te richten dan op zichzelf: “het stilleggen van de bewegingen van
de geest” zodat “de waarnemer in zichzelf rust”. Hiermee bevrijdt men zich van
de toestand van “onwetendheid” (avidjâ), namelijk van het feit dat het
bewustzijn doorgaans zichzelf vergeet door zich te vullen met zintuiglijke
indrukken, herinneringen, redeneringen en andere bewustzijnsinhouden. Vandaar
de notie van “Bevrijding”, namelijk uit de onwetendheid ofte de valse
vereenzelviging van het Zelf met de bewustzijnsinhouden.
Het boeddhisme en
het post-vedische hindoeïsme gaan nog een stap verder. De meditatieve toestand
wordt hier bekleed met een buitengewone betekenis, namelijk als sleutel tot de
beëindiging van het wiel van reïncarnaties. Het idee is het volgende: telkens
je sterft, zit je nog met een kluwen aan onvervulde verlangens, en die drijven
je tot wedergeboorte om in een volgende incarnatie de vervulling van deze
verlangens na te streven. Dit noemt men “karma”, eigenlijk een wet van
behoud van psychische energie, die maakt dat niet-gebluste verlangens werkzaam
blijven. Door in meditatie je aandacht terug te trekken uit alle
bewustzijnsinhouden, ook uit je subtielste verlangens, honger je deze als het ware
uit totdat zij afsterven. Wanneer je dan doodgaat, is er geen brandstof meer
die je reïncarnatiemotor aandrijft, dus je waait uit in de grote Leegte of het
kosmische Zelf. Die lage hersengolven die in het labo gemeten worden, zijn in
dat geval een signaal van een sinds miljoenen jaren reïncarnerende ziel die het
punt nadert waarop zij voorgoed ten hemel vaart.
Niet iedereen die
in de waarde van meditatie gelooft, aanvaardt deze verregaande aanspraken. Toen
het boeddhisme in China bekend werd, bekritiseerden de inheemse confucianen het
“maatschappelijk nihilisme” van de boeddhisten, die als monnik niet werkten en
geen gezin stichtten. Maar zij erkenden wel dat meditatie nut kon hebben om je
geest te kalmeren en te concentreren, en dus geschikter te maken voor gebruik
tijdens de uitoefening van je maatschappelijke plichten. Tegenover de voltijdse
meditatiepraktijk van de boeddhistische monniken begonnen zij met dagelijkse
meditatiestonden ’s morgens en ’s avonds, “zuiver zitten” (jingzuo),
zonder hierover hoogdravende beweringen te doen. Zij geloofden doorgaans niet
in reïncarnatie en schreven aan diepe meditatie dus ook niet het vermogen toe
om de wedergeboortekringloop te stoppen. Het was voor hen gewoon een
verkwikkende oefening om de geest scherp te houden.
Welke betekenis men
ook aan de toestand van diepe meditatie geeft, het gaat in ieder geval om een
verinnerlijking van de aandacht. Zintuiglijke indrukken en andere mentale
inhouden worden buiten de aandacht gehouden. Welnu, de geslachtsdaad is een bij
uitstek sensuele, d.w.z. zintuiglijk gerichte bezigheid. Meditatie richt de
aandacht naar binnen, seksualiteit richt de aandacht naar buiten. Er is niets
verkeerds met het ene noch met het andere, maar de twee zijn nu eenmaal
onverenigbaar. Om die zeer eenvoudige reden is het onzin, de geslachtsdaad als
een weg naar de Verlichting voor te stellen. Dat is geen reden om hem te laten,
natuurlijk, wel om hem te beleven los van “tantrische” mystificaties.
(oktober 2003, geschreven
op verzoek van een inmiddels opgedoekt yogatijdschrift maar vermoedelijk nooit
gepubliceerd)