Een rookgordijn rond het middenveld
Een van de belangrijke ingrepen in de eerste jaren na de Franse revolutie was de afschaffing van de 'corps intermédiaires', de vele instellingen van de samenleving die tussen de staat en het individu stonden en waarin het leven van de mensen was georganiseerd. De grotendeels corporatieve samenleving van het Ancien Régime werd vervangen door het primaat van de markt en van de politiek. Toch werd in de 19e eeuw een nieuw evenwicht gevonden tussen staat, markt en burgerlijke maatschappij (1). Dat berustte vooral op een scheiding van sferen: het domein van de markt (productie van goederen en diensten), dat van de overheid (inrichting van openbare diensten zoals rechtsbedeling, vrede en veiligheid) en dat van de burgerlijke samenleving (waarin burgers zich op vrijwillige basis konden verenigen en zo aan cultuur en zorg konden doen, aan zingeving en identiteit konden werken). Dit hield onder meer een scheiding in van kerk en staat, maar ook van markt en samenleving en van overheid en samenleving. De bekendste beschrijving van dit model is De Tocqueville's ‘democratie en Amérique’. Een levenskrachtige samenleving en democratische cultuur kunnen niet zonder een veelheid aan dergelijke verbanden van de burgerlijke samenleving. Wezenlijk daarbij is dat dergelijke organisaties juist niét levensbeschouwelijk neutraal moeten zijn en eigen niet-economische waarden kunnen uitdragen. Dat burgerverenigingen met een gelijkaardige levensbeschouwelijke grondslag zich met elkaar verbinden tot zuilen en er daarmee verzuiling ontstaat, leidt misschien tot ongewenste effecten, maar het verbieden ervan is enkel maar een grotere kwaal.
Hoe luid men vandaag ook roept over de scheiding van kerk en staat, van het ruimere plaatje waar die scheiding maar een onderdeel van is, blijft in België niet veel meer over. Ondanks periodieke oprispingen over het primaat van de politiek is de invloed van vele niet door algemeen stemrecht gelegitimeerde organisaties op de uitoefening van overheidstaken enorm gegroeid. De scheiding van staat en civil society heeft plaats gemaakt voor een vervlechting; een belangrijk deel van de taken en bevoegdheden die de overheid terecht of ten onrechte tot zich heeft getrokken, wordt mede uitgeoefend door private organisaties. Die waken er dan vooral over dat er geen nieuwe spelers (concurrenten) op hun markt komen. Alle kritische vragen over dit systeem worden onmiddellijk afgedaan als een aanval op ‘het middenveld’ en op de vele mensen die zich als ‘vrijwilligers’ inzetten voor sociale oogmerken. Daarmee wordt een rookgordijn opgetrokken om onder het mom van sociale waarden die vervlechting te beschermen te beschermen en tegelijk de echte bedreigingen voor de civil society aan het zicht te onttrekken. Het échte ‘middenveld’ wordt gekortwiekt door het financieel afhankelijk te maken van de overheid en de financiering ervan te koppelen aan allerlei criteria die niet ideologisch neutraal zijn, en door het onderwerpen van private verenigingen aan verregaande antidiscriminatieregels.
(1) Zie mijn bijdrage "De juridisering van sociale verhoudingen van de negentiende eeuw tot vandaag", in D. Heirbaut, G. Martyn & R. Opsommer, De rechtsgeschiedenis van de twintigste eeuw, reeks Iuris Scripta Historica nr. XIX, Brussel: Koninklijke Academie Wetenschappen Letteren en Schone Kunsten van België 2006 (ISBN 9065690271), p. 27-75, ook op http://www.storme.be/juridisering.html.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home