De taalstrijd is nooit iets anders dan een grondoorlog geweest.
Volgens een populaire hypothese die de Belgische communautaire knoop wil verklaren, zouden de Franstaligen vooral in termen van cultuur denken, en de daaraan verbonden vrijheid van spreken en bewegen, en de Vlamingen eerder in termen van bodem en territorium. Twee paradigma’s zouden dan door elkaar schuiven en botsen: de ene beroept zich op een “vloeibare” culturele (Latijnse) invloedssfeer, de fameuze francité, terwijl de andere de onaantastbaarheid van de grenzen en het grondgebied inroept. Per definitie is de eerste ook eerder expansief, terwijl de Vlaamse mentaliteit naar het defensieve neigt,- vandaar ook het “kaakslagflamingantisme” en de underdogmentaliteit.
Maar die schematische voorstelling klopt niet helemaal. Denk maar aan de corridor-gedachte die de francofonen momenteel bezig houdt: dat is puur territoriale logica. Alleen maken ze een ommetje langs het cultuur- en taalverhaal, dat schuift makkelijker. De tactiek van de Franstaligen in de Vlaamse rand rond Brussel bestaat er namelijk in om eerst het terrein “vreedzaam” te bezetten (de inwijking), daarna taalrechten aan te vragen (de fameuze faciliteiten dus, eventueel zwaaiend met het Europese minderhedenverdrag), om tenslotte als meerderheid de boel over te nemen en, in naam van de democratie, finaal annexatie bij Brussel af te dwingen als er nog eens een rondje communautair onderhandeld wordt.
Het taalargument is dus een alibi, een breekijzer,- in werkelijkheid gaat het om gebiedsuitbreiding, en daarvoor zijn alle middelen goed. De “talentelling” die werd uitgevoerd om in 1963 de taalgrens vast te leggen, werd (daar zijn historici het nu over eens) gemanipuleerd, mensen werden onder druk gezet om zich als francofoon op te geven. Een aandeel van 30% Franstalig volstond om als faciliteitengemeente gecatalogeerd te worden. Heel de periphérie rond Brussel was vanaf dan een feit, en de taalgrens schoof een stuk op naar het Noorden. Gemeenten zoals Terhulpen en Edingen heetten van de ene dag op de andere zelfs La Hulpe en Enghien, en kwamen in Wallonië terecht.
Het gaat dus wel degelijk om terrein. Taal en cultuur zijn maar de kapstokken. Vanwaar die fascinatie van Franstalig België om sinds het ontstaan van dit koninkrijkje noordwaarts op te schuiven, met het oog op een homogeen francofoon grondgebied (Charles Rogier in 1830: “La Belgique sera latine ou ne sera pas”) tot aan de Scheldemonding?
Het gat in het Noorden
Verhelderend in dat opzicht is de lectuur van het boek van Robert Kaplan “The Revenge of Geography: What the Map Tells Us About Coming Conflicts and the Battle Against Fate”,- onlangs in het Nederlands vertaald. Kaplan onderzoekt daarin hoe landschappelijke factoren zoals bergen, rivieren, vlaktes en oceanen in het verleden staten gevormd hebben, maar ook de machtsstrijd van de komende decennia zullen blijven beïnvloeden. Eén blik op de kaart leert ons soms meer dan duizend economische of politieke bespiegelingen. Uiteraard komt daar ook het verhaal over grondstoffen en bodemrijkdom bij kijken. Of dacht u dat het in Soedan over zand ging.
Historisch zijn er voorbeelden te over. We kennen allemaal de desastreuze verhalen van Napoleon en Hitler in Rusland: ze waren in hun zoektocht naar Lebensraum even vergeten dat er op die eindeloze Russische steppe niet te winnen valt, het is een hellemond die complete legers gewoon opslokt. Idem dito voor Vietnam, idem voor Afghanistan: het succes van het verzet ligt in het terreinvoordeel, conventionele legers en zelfs elitecommando’s bijten er hun tanden op stuk.
In de geboorte van de Europese natiestaten domineerde het geostrategisch concept om er natuurlijke, verdedigbare grenzen op na te houden. Die optiek bestaat tot op vandaag. Uiteraard spelen, in een tijdperk van intercontinentale raketten, nucleaire dreiging, star wars en terrorisme, die natuurlijke grenzen nauwelijks nog een rol op strikt militair-strategisch vlak. Maar ze blijven het mentaal klimaat en het collectief bewustzijn bepalen. Duitsland is één geworden, wellicht omdat de Oostduitsers het hartsgrondig beu waren om naar de grote lichtreclames van het Westen te lonken, maar vooral omdat het huidige Duitsland geografisch veel homogener is, met de Oostzee, Rijn, Alpen als natuurlijke grenzen terwijl, jawel, de Oostgrens een zwakke linie blijft.
Frankrijk anderzijds,- en nu komen we op ons punt,- heeft met de Rijn/Rhone-vallei, de Alpen, de Pyreneeën, en de Atlantische Oceaan perfect verdedigbare grenzen. Het schoentje wringt echter in het Noorden. De permanente druk, al in de vroege middeleeuwen, om het Graafschap Vlaanderen te annexeren, moet in die optiek bekeken worden: binnen de Franse geostrategie is en blijft Vlaanderen een hinterland, een buffer, met de Schelde als noordgrens van het territoire. Dat is precies de toestand in 1477, na de honderdjarige oorlog, waar Frankrijk als natie versterkt uit komt, zie kaart: de rode grenslijn volgt daar netjes de middenloop van de Schelde, en snijdt het huidige Vlaanderen (en meteen het huidige België) in twee. De tik die ze in 1302 hadden gekregen, was al weer ruimschoots goed gemaakt.
En dat is meteen dé reden waarom de Belgische natie niet leefbaar is: de francofonen hebben zich vanaf dag 1 in 1830 gedragen als een door Parijs gestuurde vijfde kolonne, uiteraard gemixt met allerlei andere locale agenda’s, en altijd vanuit een cultureel alibi (de tweetaligheid van de Leuvense universiteit was daar een typisch voorbeeld van). De taalstrijd zit genetisch ingebakken in de Belgische constructie, waarvan de revolutionairen in hoge mate door Frankrijk gestuurd werden, ook dat is ondertussen historisch uitgeklaard. Zolang het gat in het Noorden niet dicht is, tocht het in Parijs. Noem het gerust een obsessie. Allerlei fenomenen, die ogenschijnlijk niets met geografie te maken hebben, krijgen van daaruit een betekenis: de constante Franse inmenging in het Belgische financieel-economische netwerk(Dexia), de energiebevoorrading (Electrabel/Suez), enzoverder.
Binnen de Franse geostrategie is en blijft Vlaanderen een hinterland, met de Schelde als noordgrens van het territoire. De Belgische francofonie heeft zich vanaf 1830 daarnaar gedragen.Soms wordt het minder subtiel gespeeld. De actuele plaag van de grenscriminaliteit, waarbij Noord-Franse misdaadbendes in West- en Oost-Vlaanderen dagdagelijks op rooftocht gaan (vreemd genoeg veel minder in Henegouwen, of valt daar niets te rapen?), én de opmerkelijke laksheid van de Franse politie, houdt wellicht al evenzeer verband met die terreinoorlog die als sinds de middeleeuwen aan de gang is.
Het is een belangrijke verdienste van Robert Kaplan dat hij het modernistische vernis van o.m. het Franse verlichtingsdenken afbijt: in se gaat het nog altijd om een middeleeuwse logica van landschap, terrein, verdedigbaarheid en bezettingsmodaliteiten. Een gegeven dat vandaag door politieke analisten in onze contreien zwaar onderschat wordt.
Ondertussen bij de bakker
Het is anderzijds opmerkelijk dat de Vlamingen zich van die militair-territoriale obsessie altijd weinig hebben aangetrokken. Wat hebben wij voor “natuurlijke grenzen”? Behalve de Noordzee (waar een heetgebakerde francofone columnist de flaminganten wou in verdrinken): geen. Ook dat vertaalt zich in de geschiedenis: het is de taal en de cultuur die ons identitair bindt en het Vlaams nationalisme voedt,- niet de bodem, ondanks de clichés over de Vlaamse klei.
Tijdens de Brugse Metten in 1302 werden daarom ook de schoenzolen niet geïnspecteerd, maar wel de tongval: wie de leuze “Schild en vriend” niet met onversneden Vlaamse gutturalen kon uitspreken, werd een kopje kleiner gemaakt. Men kan dat een drastische vorm van taalexamen noemen, maar het wijst er op dat wij intrinsiek misschien wel meer met cultuur bezig zijn dan onze francofone zuiderburen. En dat de Vlaamse territoriale koppigheid ondergeschikt is aan de behoefte aan culturele integriteit. Dat is de essentie van het cultuurflamingantisme, als antwoord op het imperialisme van de grootmachten die cultuur als offensief wapen gebruiken.
Het is dus wellicht eerder omgekeerd, dan het cliché ons voorhoudt: het francofoon imperialisme wil gebied veroveren met de cultuur als alibi, de Vlaamse beweging wil haar cultuur veilig stellen, met de onschendbaarheid van het grondgebied als argument.
Dat houdt dan weer verband met onze status van handelsregio: sinds het ontstaan van de grote Vlaamse steden in de middeleeuwen (Gent, Brugge, Ieper) denken wij niet militair maar economisch, en veroveren we eerder de wereld met muziek, wandtapijten en TV-schermen dan met kanonnen. Vandaar ook de typisch Vlaamse stedelijke rivaliteit en de versnippering: het gebrek aan geografische bakens verdeelt ons, telkens opnieuw, en creëert kleinstedelijk ressentiment.
En jammer genoeg heeft die mercantiele filosofie ook nog andere nadelen: we zijn veel te beleefd, en té geneigd om andere talen te leren die we dan ook vlotjes gebruiken op eigen bodem. De collaboratie zit in onze genen, we zijn té polyglot.
Het verfransingsmechanisme speelt daar net op in. Moesten we niet zo’n talenknobbel hebben, het zou nooit zover gekomen zijn. De massale import van Brusselse gepensioneerden en OCMW-cliënteel aan onze kust, allemaal Franstaligen die verwachten dat ze daar in het Frans bediend worden (wat nog lukt ook), speculeert op onze flexibiliteit. De strijd wordt nu uitgevochten aan loketten, in de winkels, de restaurants, op straat: het beroep op Vlaamse hoffelijkheid en goede manieren (“Le droit du respect”) zal eindigen in een nieuwe eis tot tweetaligheid, waarbij bijvoorbeeld een strook van De Panne tot Oostende een apart statuut krijgt. Weer een stapje dichter bij de grenzen van 1477.
In Overijse, de randgemeente waar ik woon, komen de francofonen nog elke dag bij de bakker hun pistolets in het Frans halen. Niet omdat ze te dom zouden zijn om Nederlands te leren, maar omdat ze weten dat de winkeljuffrouw graag met haar mondje Frans uitpakt, en omdat ze beseffen dat een tweetalige couleur locale de opstap is naar méér. Het zou anderzijds ondenkbaar zijn dat u, in omgekeerde richting, 5 km verder in Wavre die broodjes in het Nederlands zou vragen. Ze zouden u op zijn minst een GAS-boete aansmeren wegens ordeverstoring.
We zijn veel te beleefd, en té geneigd om andere talen te leren die we dan ook vlotjes gebruiken op eigen bodem, tegenover de agressor. De collaboratie zit in onze genen, we zijn té polyglot…De sociale druk werkt dus in één richting, en heeft een eigen, vaste dynamiek. De idee om een Schepen van Vlaamse zaken in Aalst te benoemen, is in die optiek dan ook volkomen legitiem, evenals de pogingen om het verwerven van een sociale woning in de Vlaamse rand aan de actieve kennis van het Nederlands te koppelen: alleen zo vermijdt men op het einde nieuwe talentellingen die een nieuwe stap worden naar francofone gebiedsuitbreiding.
Het taalactivisme is bijgevolg bittere noodzaak binnen de Belgische context. Het overschilderen van Franstalige bordjes door wijlen Flor Grammens was wel degelijk meer dan ludieke folklore.
Het enige duurzame middel om uit die territoriale honderdjarige oorlog te geraken, is een volwaardige Vlaamse onafhankelijkheid,- een natievorming die de franco-belgische geostrategische logica overstijgt. Maak van de taalgrens, die hier toch al ligt sinds de Romeinse tijd, een staatsgrens.
In dat opzicht is een alliantie met onze Noorderburen wellicht nuttig, tot, wie weet, een republiek der Nederlanden het licht ziet. De Hollanders hebben zich nooit veel aangetrokken van geostrategie, ze zijn nog meer dan wij een handelsnatie en gaan voor de primauteit van de cultuur op de bodem. Temeer omdat hun grond niet eens vaste grond is, maar drooggelegde Noordzee: de Fransen hebben hun misprijzen voor die Atlantische poldertruc nooit onder stoelen of banken gestoken.
Van Europa moeten we ons verder niet te veel aantrekken. Uiteindelijk was ook de E.U. maar een Frans strategisch bedenksel om de Duitsers onder de knoet en aan de andere kant van de Rijn te houden. Maar ook hier blijkt de geostrategie hopeloos ingehaald door de economische realiteit. Europa zal ineenzakken onder het gewicht van zijn bureaucratisch, door Parijs uitgetekend centralisme. Wat meteen ook Brussel terug binnen zijn juiste proporties brengt, van verbeulemanste nederzetting aan de Zenne. Denken ze echt economisch en cultureel, dan zullen ze eieren voor hun geld moeten kiezen bij de splitsing.
Als Brussel de meest Noordelijke stad van Frankrijk wil worden, eerder dan de meest Zuidelijke stad van de Nederlanden,- het zij zo. Wie door het huidige département du Nord reist, weet wat hen te wachten staat.
Johan Sanctorum
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home