19 november 2011

De neo-eurosceptici (Hoegin)

Sp.a-voorzitter Bruno Tobback zou in besloten kringen regelmatig laten horen dat hij zich «geen moer aantrekt van wat Europa komt vertellen». PS-kopstuk Paul Magnette dan weer verkondigde onlangs dat de Europese sociaal-economische aanbevelingen voor België slechts een «inspiratiebron» waren. En ook de populistische manier waarop Kathleen van Brempt twee weken geleden in De Zevende Dag uithaalde naar alles wat van «Europa» komt, doet de wenkbrauwen fronsen. Het is immers ooit anders geweest.

Inderdaad, de tijd dat de socialisten bij de grootste aanhangers van het Europese «project» (zoals dat dan heet) konden gerekend worden, ligt nog niet zó ver achter ons. Meer dan een jaar of vijf–zes hoeven we eigenlijk niet terug te gaan in de tijd om nog resten te vinden van het enthousiasme van de linkerzijde voor de EU. Het was de tijd dat de Europese Unie nog gebruikt kon worden om het migrantenstemrecht in België door te duwen. Het was de tijd dat men hoopte achtergestelde landen te kunnen «ontwikkelen», door via het achterpoortje van één of ander Europees verdrag de mensenrechten abortus en het homo-huwelijk algemeen ingang te doen vinden, en dan liefst van al nog zonder inspraak van de lokale bevolking. De Ierse vrees hiervoor naar aanleiding van het referendum over het Verdrag van Lissabon, door «Europa» weliswaar nadrukkelijk afgewimpeld als paranoia, was wel degelijk gewettigd, want de plannen lagen klaar in de linkse lade. En men was absoluut niet van plan een Iers-katholieke versie van Bruno Tobback de optie te laten zich «geen moer aan te trekken» van wat Europees links hem ging komen vertellen.

Het is dan ook traditioneel rechts, dat vaak nog belang wil hechten aan in een Europese context compleet achterhaalde begrippen als democratie, inspraak en soevereiniteit, dat tot nu toe het verwijt van euroscepticisme naar het hoofd geslingerd kreeg. Zeker, ook aan de linkerzijde liepen er hier en daar wat eurosceptici rond, maar dat beperkte zich voornamelijk tot figuren die het maar niets vonden dat het Europees Parlement nog altijd een verkozen parlement was, en niet één of andere door de nomenklatoera samengestelde raad, waarbij het woord «raad» uiteraard in de eerste plaats als een vertaling van het Russische woord sovjet (совет) gezien diende te worden. Wie tot nog toe het woord eurosceptisch uitsprak, zei dus vooral ook rechts, bekrompen, anti-sociaal, eng-nationalitisch en proto-fascistisch, en bijvoorbeeld nadrukkelijk niet links, progressief of sociaal-democratisch.

Aan de Europese natte droom van links kwam echter geleidelijk aan een einde naarmate in de lidstaten de ene socialistische regering na de andere vervangen werd door een conservatieve regering. Gedaan met de hoop op een Europese sociale zekerheid die zou kunnen zorgen voor uitkeringen op Scandinavisch niveau gekoppeld aan regels toegepast op Mediterrane leest. Bovendien zorgt de recente financiële crisis ervoor dat er nog maar weinig tijd overblijft voor fetisjen als euthanasie en homo-adoptie, toch ook twee fundamentele mensenrechten in de linkse bijbel. Nu de conservatieven meer en meer de plak zwaaien in Europa, en de economische realiteit het gulle uitkerings- en overheidstewerkstellingsbeleid van een aantal landen heeft ingehaald, is de ster van de Europese Unie bij links sterk gedaald, om niet te zeggen dat het woord «Europa» er bijna synoniem is geworden voor het scheldwoord «neo-liberaal». En dat wil al wat zeggen.

De links-populistische onzin die sommige socialistische kopstukken echter uitslaan, is soms echt niet te harden. Zo was er bijvoorbeeld Kathleen van Brempt, die in De Zevende Dag beweerde dat de Grieken toch zelf niet schuldig zouden zijn aan de huidige Griekse schuldencrisis, en er daarom ook niet het slachtoffer van mogen worden. Toch een gedurfde stelling, want het zou betekenen dat alleen maar immigranten geprofiteerd zouden hebben van de pensioenen van overleden Grieken. Of overleden immigranten. Alsof de Griekse bevolking ook de opeenvolgende sjoemelende regeringen opgelegd gekregen heeft door Europa. Alsof het geen Grieken waren die loon uitbetaald kregen voor overheidsbaantjes waar ze zich nooit lieten zien, of zich zelfs niet hoefden te laten zien. En alsof het geen Grieken waren die zich prompt organiseerden om al hun vernuft aan te wenden om te kunnen ontkomen aan elke vorm van extra belasting dan ook, ja zich zelfs met grote woede verzetten tegen een poging van de Griekse overheid om al jarenoude belastingen nu ook effectief te gaan innen.

Wat bovendien opviel: als Kathleen van Brempt op één ding erg gebrand was, dan toch wel op het vreselijke feit dat de Duitsers – die uiteindelijk toch de Griekse, Italiaanse en Spaanse putten zullen moeten dempen – niet zomaar bereid zijn hun portemonnee volledig open te trekken. Ja, stel je dat voor, in volkomen tegenstelling dus tot de Vlamingen, die jaarlijks zonder veel morren meer dan tien miljard euro lammeren aan de Franstaligen, vooral dan nog omdat ze het vaak niet eens weten. De Duitse regering bedankt daar echter voor, en is niet bereid zomaar en stoemelings een gigantische Europese geldstroom van Noord naar Zuid op te zetten. Van een vertegenwoordigster van de sp.a, zowat dé behoeder in Vlaanderen van de belangen van de PS en dus hevig voorstander van het instandhouden van die continue aderlating, mag die verwondering misschien niet verwonderen, maar je blijft toch je oren uitwrijven van het virulente anti-Duitse discours waar de politica maar op bleef terugkomen.

Over Duitsland gesproken: een fiscale unie zal de Duitse belastingbetaler niet kunnen redden. Integendeel zelfs, het zou dé ultieme, geïnstitutionaliseerde en daarmee ook permanente aderlating voor de Duitse middenklasse betekenen. Het zou dan ook goed zijn als de Duitse bondskanselier Angela Merkel, en met haar de CDU, CSU en FDP, de financiële mechanismen binnen dat kleine landje, dat ze af en toe genoodzaakt is ambtshalve te bezoeken, eens wat nauwkeuriger onder de loep zou nemen. Want als België Europa iets kan leren, dan wel dat eengemaakte fiscale regeltjes absoluut niets te betekenen hebben zolang iedereen de vrijheid behoudt die regeltjes zelf naar eigen goeddunken toe te passen.

Laat ze dus maar een Europese fiscale unie opzetten: zolang de Grieken zélf hun belastingen zullen mogen innen (of werklozen schorsen, om maar iets te zeggen) laat het zich gemakkelijk raden waar de regeltjes wél strikt toegepast zullen worden, en waar niet. Je kan er trouwens nu al gif op innemen dat in zo'n fiscale unie de belastingopbrengsten in Griekenland het eerste jaar meteen een pak naar beneden zouden gaan, om nooit meer te stijgen. Ik neem aan dat de lezer daar zelfs geen tekeningetje bij nodig heeft. Als het er echter toch ooit van komt, verdient alvast Europees keizer Herman van Rompuy zonder twijfel dat in elke Griekse, Italiaanse en Spaanse stad het grootste plein of de grootste boulevard naar hem vernoemd wordt, met uiteraard een meer dan levensgroot standbeeld. De rekening zal toch elders betaald worden.

Hoe dan ook: de liefde voor Europa staat voorlopig op een laag pitje, nu links zijn grootse plannen voor het Europese «project» noodgedwongen in de koelkast heeft moeten zetten. Europa afwimpelen als niet meer dan een «inspiratiebron», zoals Paul Magnette deed, is daarbij zelfs nog één van de mildste uitspraken over de Europese Unie die we de laatste tijd in linkse hoek te horen hebben gekregen. Bruno Tobback zingt natuurlijk zoals zijn vader gebekt is, maar dat iemand als een Europees Parlementslid Kathleen van Brempt zich verlaagt tot de meeste onzinnige plat links-populistische praat is toch een teken aan de wand. Drie jaar duurt de financiële crisis ondertussen toch al, en nog steeds hebben de socialistische partijen, vastgeroest als ze zitten in de twintigste eeuw, er geen zinnig antwoord op gevonden. En dat ondanks die morele en intellectuele superioriteit waar ze anders toch zo prat op gaan. Vandaar het links-populistische taaltje, nu ook overgoten met een neo-eurosceptisch sausje, want de socialistische keizers van weleer staan allemaal lelijk in hun blootje.

Labels: , , , ,

Read more...

16 november 2011

Een zacht eitje (victacausa)

.
Als we het over karaktertrekken hebben, dan zijn bescheidenheid, openheid, hoffelijkheid, ernst en voorzichtigheid eigenschappen die een mens sieren. Respect betonen ook. Zelfs een bepaalde mate van naïviteit is een sieraad.

Nu bezitten veel mensen één, of soms twee van deze zeven eigenschappen –die trouwens enige verwantschap vertonen: zo zul je een hoffelijke mens vaak ook respect zien betonen– maar zeker moet je flink wat geluk hebben om ze alle zeven bij één en dezelfde persoon aan te treffen. En de kans dat je op één enkele dag meerdere zulke exemplaren opmerkt –dat je ze bij wijze van spreken bij bosjes vindt, dat je er bijna over struikelt– die kans is zo goed als onbestaande.


Nochtans is dat precies wat de Gentse acteur en stadsdichter Peter Verhelst vrijdag is overkomen in de grote familie van Thurn und Taxis, vertelt hij ons vandaag in De Standaard. Peter was daar uitgeloot bij de 704 waar u waarschijnlijk al van gehoord hebt als u een radio of tv bezit. Misschien dat Peter door het lot speciaal een handje werd geholpen omdat die genoemde zeven eigenschappen ook in zijn eigen persoon verenigd zijn – terwijl hij nochtans een gewoon mens is gebleven, zoals u en ik.


Dat van zijn zeven goede eigenschappen zegt hij natuurlijk niet zelf –zijn bescheidenheid belet hem dat– maar ik leid het toch af uit zijn ingezonden briefje. En je moet dan al goed lezen, want het is opmerkelijk dat Verhelst ons op het verkeerde been probeert te zetten door expres de wat grovere termen niet uit de weg te gaan. Zijn ernst zal hem daartoe verplicht hebben. Zo zijn zijn tegenstanders cynisch, plat, te kwader trouw. Ze blaffen en brullen.

Hijzelf houdt wel van tegengestelde meningen anderzijds, op voorwaarde dat die zachtjes tegen elkaar aanbotsen. Dus niet zoals biljartballen die in verwarde patronen onmiddellijk  weer wegketsen. Nee, we kunnen hier beter denken aan het oude ijskarretje van de Veneziana op het SintVeerleplein. Als je daar drie bollen vroeg, bijvoorbeeld vanille, chocolade en appelsien, dan liet de man die bollen inderdaad zachtjes tegen elkaar aanbotsen, en maakte hij er één mooi tricolor horentje van. Die bollen bleven wel gescheiden, dus niet zoals bij dat verfoeilijke soft ice waar alles één kliederboel wordt.

Nu is soft ice meen ik niet wat Peter Verhelst wil, want hij heeft het in zijn briefje over het duidelijke rode bolletje dat hijzelf vorig jaar in het stemhokje maakte. Niet naast zijn eigen naam vermoed ik, want dat zou in tegenspraak zijn met alle zeven zijn deugden, maar wellicht toch op zijn eigen lijst Groen!
Maar met dat rode bolletje van hem is naderhand geen rekening gehouden, zegt Peter. Er werd geen acht op geslagen, hij werd niet gehoord. Zijn voorzitter zat wel maanden aan tafel met di Rupo, maar dat maakt niet uit. Trouwens, die zevenhonderd en drie anderen bij Thurn und Taxis waren ook niet gehoord.

Alle 704 mochten ze daarom nu mooie ochtendpredikingen aanhoren van beroemde professoren en baronessen, kregen zij vervolgens spijzen die een milde hand hen gaf, en tot slot werd hen door alle parlementsvoorzitters die het land rijk is de biecht afgenomen.

Maar om nu van onze Peter niet helemaal een heilige te maken: een achtste eigenschap, die hem lijkt te ontbreken, is die van de durf. Geen vermetelheid bedoel ik, gewone durf.
Peter durfde wel schrijven: al wie de G1000 smalend afdoet als een ridicule, particuliere, systeembevestigende jamboree is te kwader trouw.” en nu is mijn vermoeden dat hij hier mijn Facebook-berichtje van 8 november citeerde: “ongelooflijk dat het radionieuws nog maar eens reclame maakt (hoofdpunt!) voor die ridicule, particuliere, systeembevestigende G1000, waar burgers zullen discussiëren over thema’s die hen “nauw” [bedoeld werd “na”] aan het hart liggen
En misschien ook dit berichtje van twee dagen later:  “En radio, televisie en alle kranten lopen zich uit de naad om reclame te maken voor die “Jamboree” (omschrijving van Van Cauwelaert).”
Die namen noemen durfde Peter echter niet. Zoals iemand zei: “audacieux, mais pas téméraire”. 

Doe dan toch maar soft ice voor deze knaap.
.

Labels: , , , ,

Read more...

15 november 2011

Vive la République

We weten allemaal dat bovenstaande leuze door ene Julien Lahaut werd geroepen tijdens de eedaflegging van Koning Boudewijn op 11 augustus 1950. Een week later werd hij voor zijn deur geëxecuteerd. De leden van het doodseskader, afkomstig uit Leopoldistische kringen, verbonden met het koninklijk Hof, de CIA en het Gladio-netwerk, waren bekend maar zijn nooit verontrust. Ondertussen is de zaak verjaard en voer voor historici. Jean-Pierre Van Rossem deed het in 1993 nog eens dunnetjes over, toen Koning Albert werd gekroond.


Op elke 15de november, Dag der Dynastie, worden we er nog eens aan herinnerd dat we in een (weliswaar constitutioneel) koninkrijk leven, als relict van het middeleeuwse feodalisme. De Belgische kloof is hier bepaald frappant. Ik woon in Overijse, aan de taalgrens, en hoef maar een paar honderd meter te wandelen om te zien hoe talrijk de driekleur wappert in Wallonië, en hoe zuinig in Vlaanderen. De Vlaming heeft mentaal al lang afscheid genomen van de Koningshuis, al heeft datzelfde Koningshuis zijn overleving ooit te danken gehad aan diezelfde Vlamingen, toen het na WO. II tot een referendum kwam bij de terugkeer van Leopold III.

Die onthechting is het resultaat van een langzaam proces dat toch eerder met verlichting en emancipatie te maken heeft, dan met verzuring en negativisme. Maar zo ziet de Belgitude het niet, een verzamelnaam voor de systeem-ondersteundende elementen en geledingen in dit land: België, het vorstenhuis van de Coburgs, de gestelde lichamen (waarmee alle institutionele en maatschappelijke dragers worden bedoeld), en de veronderstelde culturele identiteit van deze natie (geassocieerd met het surrealisme, bier en frieten),- het behoort tot één onlosmakelijk pakket. Wie aan één van deze pijlers raakt, wordt haast als inciviek beschouwd. Ergo: Laken is en blijft het mentale middelpunt van deze natie, en frieten zullen er gegeten worden. Zijdelings speelt ook het kerkorgel nog altijd mee, want vandaag, 15 november, is de Basiliek van Koekelberg de place-to-be.

Lakeien


Men zou in theorie België kunnen hermodelleren tot een republiek. Maar dat schijnt niet in de genen van deze staat te zitten. De verwevenheid van de politieke, economische en culturele elites met het Hof is daarvoor te groot, en te historisch gedetermineerd. De gestage productie van baronnen en baronessen mag men als de meest geslaagde marketingstrategie van het Belgische koningshuis beschouwen: allemaal mannen en vrouwen met verdiensten voor de samenleving, maar meteen ook gewillig ingelijfd in het tricolore establishment.

Men kan koning Albert en zijn troonsopvolger Filip niet kwalijk nemen dat ze voor hun job vechten, ik zou het misschien ook doen. Maar dat kunstenaars zoals Anne Teresa De Keersmaeker en Jan Fabre daarin enthousiast meegaan, bewijst dat ze het politiek statement achter zo’n eretitel zeer goed begrijpen én onderschrijven: het is een steun aan de het koningshuis, de Belgische constructie (in Vlaamsgezinde kringen “la Belgique à Papa” genoemd), het establishment, en de daarbij behorende identitaire ideologie.

En dat is een zeer dubieuze affiniteit. Waarom afficheren ze zich als rebellen, en gedragen ze zich als lakeien? Acties zoals “Niet in onze naam” dragen onmiskenbaar deze signatuur. Speciaal het initiatief voor dit KVS-evenement is in uiterst-linkse artistieke kringen ontstaan, maar de teneur is conservatief, tricolore, en, jawel, lichtjes Albertiaans.

Meteen valt het republikeinse discours vrijwel samen met het radicaal-flamingante. De ironie is, dat de links-progressieve Vlaamse cultuurwereld die tendens heeft bewerkstelligd. Hier en daar zie ik een eenzame dichter, genre Dirk Van Bastelaere, die zich onbeschaamd republikein durft noemen (daarom nog niet flamingant), maar doorgaans zie we overal tamelijk bizarre, “tegennatuurlijke” combinaties van modern artiestendom met melig royalisme dat we eerder in de boekskens verwachten.

Meteen is ook de complete Vlaamse culturele klasse vervreemd van een groot deel van de Vlaamse publieke opinie. Ze weet het, en gedraagt zich als een verlichte minderheid tegenover de domme, “rechtse” Vlaming. Deze haat-liefde-verhouding is sterk uitgesproken bij schrijvers als Dimitri Verhulst en kunstenaars zoals Wim Delvoye: zo Vlaams als hun idioom is, zo Vlaamshatend is hun ideologie, of wat daarvoor moet doorgaan. De Vlaming houdt dus ook niet van zijn kunstenaars, en terecht. Volgens alle clichés van de links/rechts-tegenstelling, is er een echte loopgravenoorlog ontstaan tussen de culturo’s en de zwarten, ik gebruik met opzet de stigmatiserende benamingen, zie bijvoorbeeld ook de manier hoe schilder Luc Tuymans zich in deze profileert. De affiniteit van links met het Belgische koningshuis blijft daarin een duurzaam breekpunt.

Het Land van Ooit

Het is wachten op de dag dat de Vlaamse linkerzijde het republikeins gedachtegoed herontdekt, de filosofie van de Res Publica (letterlijk: “de zaak van iedereen”) die eigenlijk tot de harde kern van ons immaterieel Europees erfgoed behoort. De republiek is dé institutionele uitdrukking van de democratie. Een rechtstreeks verkozen staatshoofd met beperkte legislatuur, en een hoge graad van burgerparticipatie (de zgn. “rechtstreekse democratie”, inclusief bindende referenda) behoren tot de essentie van die natievorm. Zelfs een pure representatieve, “ceremoniële” functie van een koninklijk staatshoofd is niet meer van deze tijd, en fantomiseert de democratie. We zitten dan met schaduwpolitiek, ongestelde lichamen en veel ruis op het debat. Een land dat samengehouden moet worden door een monarch, wordt beter afgeschaft, zo spreekt het gezond verstand.

Burgerparticipatie kan men niet afdwingen: ze moet gestimuleerd worden, ook pedagogisch, in een maatschappijvormend kader. Maar in Vlaanderen smelt dat kader nog elke dag weg: we herkennen ons niet in een natie, er is geen gemeenschapsgevoel. De culturele elite die hier een pedagogische opdracht heeft, is weggelopen en koestert zich in een vrijwillige ballingschap, zoals ze na de Val van Antwerpen in 1585 deed.

Nu het G-1000-initiatief in elkaar is gekla pt tot zijn reële, niet-gemediatiseerde afmeting, namelijk die van een vaderlandslievende hobbyclub, is het tijd voor een ander, breder verhaal. Vanaf dag 1 werd David van Reybrouck al uitgespuwd door de kanunniken van de Vlaamse beweging. Hij zal er plezier aan beleefd hebben, en het opgevat hebben als een zelfbevestiging. Toch zijn ze op elkaar aangewezen, en wordt het tijd dat de Vlaamse intelligentsia de emanciperende kracht van het republikeinse denken (her)ontdekt, en dat, omgekeerd, die Vlaamse beweging uit haar stereotiepe klaagzang der kruideniers geraakt.

Voor het Belgische regime, het friet-en-bier-nationalisme, en voor onze vorst en zijn hofhouding, is er dan geen plaats meer. We hoeven hen niet naar de guillotine te sturen. Ik pleit eerder voor een Europees “Land van Ooit”, waar alle monarchen en hun uitgebreide families in een groots domein een luxueus leven kunnen leiden, met als enige tegenprestatie het publiek tentoonstellingskarakter daarvan. Ideaal voor schooluitstappen. Ze kunnen in dat sprookjesbos verder onder elkaar keuvelen, staatsiebezoeken afleggen, cohabiteren, zelfs trouwen en kindjes krijgen. Ik ken zelfs een park in Tongeren dat daar ruimte voor biedt.

Daar vallen ook de handelsmissies van Prins Filip te situeren, de troonredes, het raadplegen van verkenners, de colloques singuliers,- zelfs af en toe een aanval van onmacht, zoals het Boudewijn I overkwam toen hij de abortuswet moest ondertekenen.

Neen, als romanticus hou ik echt van operakoningen, prinsen en prinsessen, hun tribulaties, hun emoties. Het goed bestuur van een gemeenschap is natuurlijk iets helemaal anders,- daar hoeft geen drama, komedie, of, godbetert, surrealistische kunst, bij te komen kijken.

De roep “Vive la République” blijft, speciaal in België, als vloeken in de kerk. Speciaal vandaag, als het Te Deum weerklinkt, blijven we hopen dat dat daar eens iemand recht staat en…

Johan Sanctorum
Read more...

10 november 2011

Over kleine landen weet David Van Reybrouck minder dan over grote (vpmc)

.
David Van Reybrouck: Na de G1000 gaat een G32 aan de slag. Dat zijn opnieuw gewone burgers, en die gaan doen in België wat vijfentwintig burgers onlangs in IJsland hebben gedaan, op last van de overheid daar. Die hebben daar de Grondwet herschreven.
Volt: Maar u zegt…
Rik van Cauwelaert: Daar wil ik toch even tussenkomen. Wat in IJsland is gebeurd, ik weet dat, dat voorbeeld wordt vaak gegeven, die hebben, die vijfentwintig hebben niet de Grondwet herschreven, die vijfentwintig hebben een aantal ideeën aangeleverd, waarna het IJslands Parlement al dan niet daarvan gebruik heeft gemaakt,
David Van Reybrouck: Wel…
Rik van Cauwelaert: ...en eerlijk gezegd: de invloed is niet overweldigend gebleken daar in IJsland. Bovendien zit je in IJsland met een land van 300.000 inwoners.
David Van Reybrouck: Precies, ja: het is een stad.

. . . . 
.

Labels: , , , , , , ,

Read more...

9 november 2011

Matthias Storme oog in oog met zijn reputatie

Matthias Storme: ‘Karikaturen blijven slechts hangen in de kringen die erin willen geloven’





‘Oei!’, reageert een collega van de krant als hij hoort dat ik Matthias Storme (52) ga interviewen. De advocaat en professor privaatrecht en rechtsfilosofie heeft nogal een reputatie in progressieve kringen. Nadat het Gentse hof van beroep het Vlaams Blok in 2004 veroordeeld had wegens racisme stelde Storme dat het bijna een morele plicht was om op die partij te stemmen. Later nam links er met verbijstering akte van dat hij zijn pijlen richtte op de antidiscriminatiewet. Meer hoef je in Vlaanderen echt niet te doen om in extreem rechtse hoek gestoken te worden.
Zelf heb ik al mogen aanschouwen hoe hij in een debat geestdriftig blijft inhakken op argumenten waar hij het niet mee eens is. Zijn temperamentvolle manier van discussiëren is een heus spektakel. Niet dat Storme zijn tegenstrevers omver schreeuwt, wel is de man verdraaid rad van tong.
De Matthias Storme die ik te spreken krijg, is echter één en al charme. Met voorname beleefdheid ontvangt hij me in zijn mooie villa in de Gentse deelgemeente Mariakerke. Ik leg hem uit waarom ik aan m’n boek ben begonnen en vraag hem of hij kan inschatten wat zijn imago is. ‘Aan de verschillende reacties te merken is dat zeer uiteenlopend en dus maak ik er mij niet te veel zorgen over’, glimlacht hij diplomatisch.


Toch is er één beeld dat overheerst: dat van de Vlaams-radicale advocaat. ‘Wel, advocaat is mijn beroep. Dus dat komt al overeen met de werkelijkheid’, grijnst Storme. Hij heeft nooit weggestoken dat hij een communautaire scherpslijper is. Zo wees hij er al op dat er ‘een alternatief’ moet zijn voor de onderhandelingen over de staatshervorming. ‘Als niets nog vooruitgaat, wat doe je dan? Dat is de situatie waar we nu zo ongeveer in verzeild geraakt zijn. Het zou geen kwaad kunnen dat er nog iets meer gewerkt wordt aan een meer radicaal scenario voor het geval dat noodzakelijk zou zijn. Je moet weten wat je gaat doen als de onderhandelingen niets opleveren. Ik heb zelf altijd geprobeerd om daarover na te denken. Dan krijg je gemakkelijk het etiket van radicaal.’
Het stoort hem niet wanneer de omschrijving ‘Vlaams-radicaal’ opduikt. ‘Ik heb de gewoonte om woorden nogal positief te bekijken. ‘Radicaal’ komt van het woord ‘radix’, of wortel. Vlaams-radicaal betekent dus de communautaire problemen bij de wortel aanpakken. Met dat imago heb ik niet te veel moeite. Wel met de connotatie die sommige mensen aan het woord ‘radicaal’ geven, dat is nog iets anders.’ Wat is die connotatie dan? ‘Voor sommige mensen zijn ‘radicaal’ en ‘extreem’ hetzelfde. Voor mij is dat niet noodzakelijk zo. Je kunt bij wijze van spreken radicaal centrum zijn.’
De flamingante advocaat heeft ook het imago een ethisch conservatief man te zijn. ‘Wat wil dat precies zeggen, ethisch conservatief? Dat lijkt zeer duidelijk, maar dat is niet zo. Conservatief is een begrip dat vele nuances kent, al was het maar omdat het conservatisme geen vastomlijnde ideologie is, maar veeleer een levenshouding met gradaties. Een Weltanschauung, zoals ze dat zo mooi zeggen in het Duits.’
Het lijkt wel een paradox dat hij als conservatief ook radicaal is. ‘Dat hangt ervan af. Ik denk dat bepaalde radicale ideeën perfect verzoenbaar zijn met het conservatisme. Je moet kijken wat de noden zijn van deze tijd’, legt Storme uit. ‘Conservatisme betekent voor mij enerzijds dat je jezelf voortdurend de vraag stelt wat fundamenteel is en wat bijkomstig. Anderzijds is er ook de overtuiging dat er een zekere stabiliteit nodig is, zelfs ten aanzien van zaken die niet fundamenteel zijn. Je moet dingen niet te rap veranderen als dat niet echt nodig is. Er kunnen goede redenen zijn om tradities en gebruiken niet zomaar weg te gooien. In dat opzicht zijn er twee niveaus aan het conservatisme die niet noodzakelijk met elkaar in tegenspraak zijn.’
Met het etiket van conservatief heeft hij nooit een probleem gehad. ‘Ook niet toen het nog een echt scheldwoord was. Tot vijf jaar geleden was dat zo, vandaag niet meer. In die zin is er wel wat veranderd. Ik stel vast dat het woord ‘conservatief’ het niet meer doet, dus maakt men er ‘aartsconservatief’, ‘extreem conservatief’ of ‘oerconservatief’ van. ‘Conservatisme’ heeft niet voldoende negatieve lading meer. Daar kan ik vanzelfsprekend alleen maar blij om zijn’, vertelt Storme met een geamuseerde glimlach.
Als conservatieve intellectueel blijft Storme gevreesd. Zeker vroeger kon er niet genoeg gewaarschuwd worden voor zijn boosaardig persoon. Net omdat hij zo schaamteloos conservatief was, werd hij regelmatig aan het toenmalige Vlaams Blok gelinkt. ‘Blijkbaar kun je in Vlaanderen niet een beetje rechts zijn zonder de verdenking op je te laden dat je eigenlijk een Blokker bent’, zei een aanstormend politiek talent dat luisterde naar de naam Bart De Wever in 2003. De toenmalige ondervoorzitter van de N-VA nam in Knack de verdediging van Storme op zich. ‘Matthias Storme bij het Vlaams Blok? Dat is absurd. Hij is het soort conservatief dat je bij uitstek bij CD&V vindt: een burgerlijke, rechtse cocktail van old fashioned values.’
‘Dat is leuk’, lacht Storme als hij hoort hoe De Wever hem omschrijft. ‘Globaal genomen vind ik dat een niet geheel onterechte typering. Ik kom uit een christendemocratische familie en beschouw mezelf tot op zekere hoogte nog altijd als christendemocraat. Het woord ‘burgerlijk’ heeft bij ons natuurlijk een veel negatievere connotatie. In Duitsland spreekt men van ‘die bürgerliche Parteien’, waarmee men in de eerste plaats CDU en CSU bedoelt. In die betekenis is daar niets mis mee.’
Maar het klopte wel dat conservatieven meteen in de hoek bij het VB werden gezet? ‘Ja, tenzij je al zo publiekelijk in de ethisch conservatieve vleugel van de CVP of de CD&V militeerde dat zo’n claim absurd was. Anders kreeg je snel die connotatie, zelfs als je niets met het Vlaams Blok te maken had. Ik heb natuurlijk nooit ontkend dat ik ook in die partij vrienden heb. Ik heb altijd gevonden dat je persoonlijke loyauteiten niet te snel moet verbreken om partijpolitieke redenen.’ Storme zelf is lid van het partijbestuur van de N-VA.
Het christelijke geïnspireerde opinieblad Tertio omschreef hem als ‘fervente verdediger van de vrije meningsuiting’. Dat klinkt veeleer liberaal dan conservatief. De advocaat probeert de verwarring weg te werken met een anekdote. Hij vertelt hoe Filip Rogiers, toen journalist bij De Morgen, in januari 2004 een dubbelinterview afnam van hemzelf en professor rechtsgeleerdheid Boudewijn Bouckaert (UGent, toen VLD), die sedert 2009 in het Vlaams Parlement zetelt voor LDD. ‘Op het einde van het gesprek vroeg de journalist wat het verschil was tussen ons beide. Ik antwoordde met een ingeving van het moment: “Boudewijn Bouckaert is een conservatieve liberaal en ik ben een liberale conservatief.” Waarop de journalist opmerkte dat dat toch hetzelfde was. “Dat is helemáál niet hetzelfde”, antwoordden wij in koor’, lacht Storme uitbundig.
Ah neen? En waarom is dat niet hetzelfde? ‘Er zijn duidelijke accentverschillen. Een liberale conservatief weet meer dan sommige old school conservatives bepaalde fundamentele vrijheden te waarderen. Niet alle conservatieven hechten evenveel belang aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Er zijn ook conservatieven die godsdienstvrijheid maar niets vinden’, verklaart Storme. ‘Het verschil met een conservatieve liberaal is vrij groot omdat liberalisme heel sterk de nadruk legt op het individu. Een conservatief gaat er veel meer van uit dat mensen maar mensen worden als ze deel uitmaken van een gemeenschap. Dan pas kun je vertrouwen hebben in mensen die je eigenlijk niet persoonlijk kent. Dat is een belangrijke conservatieve gedachte. Een netwerk van tradities, betekenissen en instellingen maakt het mogelijk om een samenleving op te bouwen die niet louter gebaseerd is op individueel vertrouwen. Als je het enkel daarmee moet stellen, zul je niet ver geraken. Dan zit je in een variant op een tribale samenleving.’
Tertio bestempelde Storme eveneens als ‘public intellectual’. Journalist Gilbert Roox noemde hem in De Standaard zelfs ‘de laatste volksnabije Vlaamse intellectueel’. Moet een volksnabije intellectueel er zich voor hoeden populist te worden? ‘Er bestaan verschillende visies op intellectuelen. Sommigen zeggen dat de intellectueel moet provoceren en choqueren – zelf ben ik niet vies van provocatie, maar er is een verschil tussen provoceren en choqueren. Er is ook een visie die zegt dat je als intellectueel afstand moet nemen van het volk, dat je antipopulistisch moet zijn. Het andere extreem is de intellectueel als populist die geen eigen mening heeft, maar louter luidspreker speelt van de volksgevoelens’, somt de hoogleraar op.
Welk soort intellectueel is hij dan? ‘Zoals Edward Shils het schreef, moeten intellectuelen de ervaringen en de noden van hun volk representeren, wat tegelijk betekent dat je ze op een hoger niveau tilt in de manier waarop je je uitdrukt. Er is altijd een spanningsveld. Je koppelt je niet los, maar je probeert wel een meerwaarde te bieden ten opzichte van het zuivere, platte populisme’, benadrukt Storme.
Als flamingante intellectueel mag de advocaat dan vinnig uit de hoek komen, voor het etiket van de bekrompen Vlaming past hij. ‘Ik kan me voorstellen dat het voor sommigen paradoxaal is dat je als nationalist en Vlaams-radicaal toch enorm kosmopolitisch bent in je intellectuele leven. Ik lees veel meer buitenlandse dan binnenlandse kranten en literatuur’, benadrukt hij. ‘Ik vind het altijd leuk als mensen die zich tegen het nationalisme kanten zelf ternauwernood in staat zijn om twee, laat staan drie, vier of vijf talen te spreken. Ikzelf zou me niet kunnen opsluiten in één taal.’
Ooit pakte het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) uit met de slogan ‘Vlaanderen eentalig, Vlamingen meertalig’. Die kon hij wel smaken. ‘De eentaligheid van een persoon is een verschrikkelijke verarming, maar je hebt wel een gemeenschappelijke bestuurstaal nodig, één taal waaraan iedereen kan deelnemen en waarin het maatschappelijke leven zich afspeelt’, betoogt Storme. ‘Het is toch absurd om te denken dat je als voorstander van het opsplitsen van België geen vriendschappelijke verhoudingen zou kunnen hebben met Franstalige Belgen? Dat is totale nonsens. Ik hoef niet in één land te leven met Fransen, Duitsers en Italianen om daar vrienden te hebben.’
Opvallend aan Matthias Storme is dat hij rustig de meest complexe zinnen formuleert en ze netjes op hun pootjes doet belanden. Deze advocaat en professor brengt zijn ideeën zeer precies onder woorden. Als er toch eens een frase passeert die zichzelf vastrijdt in een overdaad aan kronkelende bijzinnen, excuseert Storme zich. ‘Je zult werk hebben om hier een deftige zin van te maken’, glimlacht hij dan. De advocaat kan zijn liefde voor het geschreven en het gesproken woord niet verbergen.
In 1998 schreef de Belgicistische auteur Geert Van Istendael in De Morgen over hem: ‘Hier spreekt een retoricaleerling die het welsprekendheidstoernooi van zijn college wil winnen. Matthias Storme is wel wat opgewonden, maar niet gek.’ Alweer kan mijn gastheer een beleefd gegniffel niet onderdrukken. Hij herinnert zich het citaat niet meer, maar begint meteen in zijn geheugen te graven op zoek naar de aanleiding voor Van Istendaels stukje. Het duurt amper enkele seconden voor hij zich de plaats en de datum van de bewuste toespraak voor de geest haalt. ‘Ook Josse de Pauw heeft daar een commentaar over geschreven in De Standaard der Letteren.’
In zijn artikel had Josse de Pauw het over de ‘man in het te grote maatpak’. ‘De man op het podium trekt zijn schoudervullingen recht, heft zijn kop en stoot, vol van zijn eigen naam, het vervolg van zijn zin uit’, schreef de auteur. ‘Ik moet toegeven die ik er toen niet mee gediend was, die pakte volledig de persoon aan. Nu kijk ik er veel milder tegenaan’, zegt Storme vergevingsgezind.
Hoe voelde het om opeens over zichzelf te lezen in de pers? ‘Het is evident dat bepaalde beschrijvingen helemaal niet klopten, maar daar heb ik me niet zoveel zorgen over gemaakt. Nu en dan heb ik de moeite genomen om te reageren, maar eigenlijk enkel in het geval van feitelijke onjuistheden’, vertelt Storme.
Heeft hij de indruk dat mensen zich een beeld vormen van hem op basis van zijn mening? ‘Men gaat heel snel over tot het diaboliseren van mensen die een andere visie hebben. Ik zal niet zeggen dat elk debat het summum van beschaving moet zijn. Je mag al eens een retorische truc gebruiken. Maar er is een verschil tussen een retorische truc en venijnig, onder de gordel uithalen. Er zijn een aantal mensen die ik bepaalde aanvallen nog altijd kwalijk neem, hoewel ik erken dat ze daarnaast wel verdiensten hebben. Sommige reacties waren compleet onzinnig.’ Kan hij een voorbeeld geven? ‘Het is misschien niet eerlijk om er eentje uit te halen, maar ik herinner mij een reactie van Johan Leman (voormalig voorzitter van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, TVDM). Nadat ik mijn kritiek had gegeven op het arrest in het proces tegen het Vlaams Blok zei Leman dat ik de scheiding der machten overtrad. Dat was complete nonsens, want ik ben geen parlementslid en was dat toen evenmin. Als professor in de rechten behoort het tot mijn taak om kritische commentaar te geven op rechtspraak. Die reactie van Leman was nonsensicaal.’
Draagt hij zulke aanvallen lang mee? ‘Ik zal niet zeggen dat ik alles snel vergeet, maar het moet al heel erg zijn voor ik haatdragend word’, repliceert Storme minzaam. Hij laat wel van zich horen als hij zich onheus behandeld voelt in een artikel. ‘Toen ik de Prijs voor de Vrijheid 2004 kreeg van Nova Civitas heb ik een toespraak gehouden. De dag nadien stond er in De Standaard een niet erg vriendelijk arikel van Tom Naegels’, herinnert Storme zich. In een opiniestuk verbaasde de schrijver-journalist er zich over dat een intellectueel als Storme had gezegd dat het bijna een morele plicht was om voor het Vlaams Blok te stemmen nadat de partij veroordeeld was wegens racisme. ‘Ik begrijp niet dat uitgerekend conservatieven het recht verdedigen om zo'n ranzige propaganda te verspreiden’, schreef Naegels ontgoocheld in zijn opiniestuk. ‘Zeg mij, Matthias Storme, wat minaretten-op-de-kathedraal te maken hebben met intellectueel fatsoen? Of geldt fatsoen alleen wanneer het de fatsoensridder past?’
Storme kon niet met die aantijgingen lachen. ‘Tom Naegels heeft toen de moeite genomen om naar mijn voordracht te komen luisteren, maar maakte er een karikatuur van. Ik ben op hem afgestapt: “Wat gij hier schrijft, klopt voor de helft niet. Ik wil dat met u bespreken.” Wij hebben toen een supergezellige lunch gehad. Onze verhouding is sindsdien perfect hoffelijk. Hij zal nooit meer op die manier over mij schrijven. We hebben elkaar als mens een stuk genuanceerder leren kennen. Ik hoef het niet eens te zijn met Tom Naegels om te erkennen dat hij genuanceerd is. Je kunt natuurlijk ook zeggen dat hij té genuanceerd is, een eeuwige twijfelaar. Ik heb vrienden die Tom Naegels helemaal niet appreciëren omdat hij altijd schippert. Toch is dit een voorbeeld van een goed gesprek dat tot een betere verstandhouding heeft geleid’, zegt de advocaat. Zo’n verzoening lukt niet altijd. ‘Er zijn personen waarbij de nadere kennismaking mijn overtuiging versterkt dat ze helemaal niet genuanceerd zijn. Maar bij mensen die te goeder trouw zijn, is dat dus corrigeerbaar.’
Ten tijde van paars-groen kreeg Matthias Storme het etiket van cryptofascist opgeplakt. ‘Ik herinner mij een vrij onaangename ontmoeting met Karel De Gucht (toenmalig VLD-voorzitter, TVDM) toen ik voorzitter was van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Achteraf weigerde hij mij de hand te schudden. Ik heb ’m toen voorgesteld de linkerhand te geven, maar daar kon hij niet mee lachen’, grinnikt Storme. ‘Ik ga niet zeggen dat die verhouding sindsdien nooit beter is geworden, maar echt goed zal ze nooit zijn. Ik heb nu ook niet beweerd dat De Gucht mij ooit een cryptofascist heeft genoemd, maar hij zal het misschien wel gedacht hebben. Anderen zullen het ongetwijfeld gezegd hebben.’
Vond hij dat vervelend? ‘Ach, ik maak mij daarvan af met een boutade van Jacques Presser, de Nederlandse historicus van Joodse afkomst die zeer belangrijk onderzoek heeft verricht naar het lot van de Joden in Nederland. “Als het fascisme ooit terugkomt, zal het dat doen onder de naam antifascisme”, zei Presser. Dat is een fenomeen dat we ondertussen al een paar keer in werkelijkheid hebben gezien. Wat dat betreft, maak ik mij dus niet te veel zorgen. Als men het woord ‘fascisme’ moet gebruiken, is het meestal omdat men over geen enkel ander argument meer beschikt. Dat is het zwakste scheldwoord dat je kunt bedenken.’
Toen presentator Jean-Pierre Rondas begin 2011 afscheid nam van radio Klara klopte hij zich in De Morgen op de borst dat hij de eerste was om ‘horresco referens Matthias Storme te interviewen op de radio’. Wekte de naam Matthias Storme dan werkelijk zoveel gehuiver op? ‘Bij sommige mensen wel, ja. “Het is schandalig dat u die man interviewt!”, reageerden enkele luisteraars na de bewuste uitzending. Ach, ik probeer mensen te overtuigen, maar sommigen zijn niet te bekeren.’
Eveneens in De Morgen dichtte mijn collega Bart Eeckhout Storme nogal wat invloed toe binnen de Vlaamse Beweging. Is hij werkelijk zo invloedrijk? ‘Dat is een waardering waar ik zelf weinig commentaar op kan geven’, pareert hij bescheiden. Maar hij is toch niet de aanvoerder van een eenmanskruistocht, zoals Luc Van der Kelen, editorialist bij Het Laatste Nieuws, in 1999 schreef? ‘Toen heb ik gesproken voor een enthousiaste zaal van een aantal duizend mensen. Sindsdien zijn de troepen alleen maar aangedikt. Ik zeg niet dat dat mijn verdienste is. Wat ik wel vaststel, is dat er vandaag heel vaak ideeën of uitdrukkingen opduiken die ik het eerst heb gelanceerd, of geïmporteerd zonder ze daarom zelf te hebben uitgevonden. Er is sprake van een intellectuele invloed. Bij geschriften van de N-VA heb ik regelmatig een gevoel van herkenning: “Tiens, die uitdrukking is mij niet geheel onbekend en ik weet nog heel goed wanneer ik die voor het eerst heb gebruikt.” Ik weet heel zeker dat Bart De Wever, die meer dan superintelligent is, een heel pak teksten van mij heeft.’
In de man met wie ik zo rustig zit te keuvelen herken je niet meteen een gevreesde debater, een verbale krachtpatser die z’n tegenstanders zo’n pak onder de broek kan geven dat het hen nog lang heugt. Nochtans schreef Mark Deweerdt, toen nog journalist, thans raadgever van Vlaams minister Geert Bourgeois (N-VA), anno 1998 in De Tijd dat Matthias Storme zijn Sturm-und-Drang-periode nog niet ontgroeid was. Ik betwijfel of dat ondertussen wel al het geval is. Vorig jaar was ik in een klein zaaltje in het Brusselse Justititiepaleis getuige van een pittig debat tussen Storme en Hendrik Vuye, professor staatsrecht aan de universiteit van Namen. Vuye is beslist niet op zijn mondje gevallen en een voorbeeldige Belgicistische knaap is hij evenmin. Toch werd de brave man bijna wanhopig toen Matthias Storme maar bleef doorbomen over de absolute prioriteit van een cleane splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Het ging ’m om details, want Vuye krijgt zélf koude rillingen van alle bijna-niet-splitsingen die de afgelopen jaren op de onderhandelingstafel beland zijn. Maar een ontketende Matthias Storme leg je niet zomaar aan banden. Als hij voor een publiek spreekt, kan hij behoorlijk assertief uit de hoek komen.
‘Dat hangt ervan af’, nuanceert de advocaat. ‘Als het moet, kan ik wel een echte meetingtoespraak houden, met retorische wendingen enzovoort. Ik doe dat niet vaak meer, al was het maar omdat ik het gevoel heb dat de zaken zo traag evolueren dat ik tien jaar later nog altijd exact hetzelfde moet vertellen. Je moet dat met mate doen. Ik wil in mijn toespraken ook niet te blunt zijn. Tussen de regels door moeten er toespelingen, dubbele bodems en citaten zitten. Dat hoort erbij, anders is het geen goede toespraak.’
Kan hij ervan genieten om zo’n toespraak te geven? ‘Ja, toch wel. Ik geniet van het woord’, knikt Storme. ‘Ik denk niet dat ik gemaakt ben om echt literair te schrijven. Ik zal het mij niet riskeren om dichtbundels of romans uit te brengen. Ook past niet elk soort toespraak mij even goed. Het kost mij altijd enige moeite. Altijd is het vloeken tot op het laatste moment. Zelden is zo’n toespraak echt helemaal klaar, maar ik doe het wel graag.’
Rik Van Cauwelaert, ‘chef politiek’ van Knack, merkte op dat Stormes vijanden – en dat zijn er volgens de journalist nogal wat – hem arrogant vinden. Komt dat doordat hij altijd zo zeker van zijn stuk lijkt? ‘Als men mij arrogant noemt, heeft dat allicht weinig te maken met de inhoud van wat ik zeg, maar hoogstens met de stijl. Ik heb nooit intellectuele twijfel uitgesloten. Ik zeg altijd dat men mij kan proberen te overtuigen met tegenargumenten. Bij sommige onderwerpen zal dat moeilijker zijn dan bij andere’, zegt Storme droogjes. ‘Maar ik heb mezelf altijd verplicht om op vele vlakken te proberen het tegenovergestelde te bedenken en zo te onderzoeken welke nuances dat met zich meebrengt. Zelfs in communautaire zaken doe ik dat.’
Hij vindt zichzelf geen gehaaid debater. ‘Maar ik ga het debat niet uit de weg, zelfs niet met mensen die vrij gevaarlijk zijn. Sommige tegenstanders zijn iets meer te duchten dan andere. Op televisie heb ik nog met Karel De Gucht gedebatteerd, wat niet evident is. Vrij veel mensen zouden daarvoor passen’, geeft Storme toe.
Heeft hij ooit al spijt gehad dat hij zijn mond niet gehouden heeft, zoals bijvoorbeeld na zijn fameuze uitspraken over het Blok-proces? ‘Uiteindelijk leidt dat tot niets. Je moet de kans krijgen om de zaken volledig weer te geven. Misschien bedenk je achteraf wel dat je de nuances al van in het begin duidelijker had moeten maken’, erkent de advocaat. ‘Wat vaker gebeurt, is dat je na een debat zegt: “Verdorie, ik ben dat argument vergeten! Hoe kon ik die insteek nu gemist hebben? Daar had ik zó mee gewonnen!” Wat ook gebeurt, is dat ik jaloers ben op een oneliner van een ander lid in het panel.’
In 2003 kreeg de advocaat de Holebifederatie over zich heen vanwege de ‘ongenuanceerde en kwetsende manier’ waarop hij zijn ongenoegen uitte over de antidiscriminatiewet. ‘Dat was heel merkwaardig. Ik had toen een vrij scherp opiniestuk geschreven over de antidiscriminatiewet. Ik betoogde dat die niet in het voordeel was van de zwakkeren in de samenleving die men beoogde te beschermen, maar dat de wet enkel in het voordeel speelde van goed georganiseerde, sterke minderheidsgroepen. Dat was een algemene beschouwing. Toen heeft de Holebifederatie daar blijkbaar een regelrechte aanval op zichzelf in gezien. Waarschijnlijk schreven ze mij allerlei ideeën toe – ten dele terecht, ten dele onterecht – waar ze geen enkel bewijs voor vonden. Daarom hebben ze één zinnetje, een abstract-filosofische beschouwing, als aanleiding gebruikt. Ik heb ze toen geschreven dat ik met groot plezier naar de uitreiking van de Homofobieprijs zou komen op voorwaarde dat ze mijn fysieke veiligheid konden garanderen. (grijnst) Nooit antwoord op gekregen. Met die ironie konden ze blijkbaar niet lachen.’
Heeft men toen zijn imago gekoppeld aan een algemene uitspraak om hem met vinger te wijzen? ‘Vermoedelijk zullen ze uit een aantal punctuele standpunten een heel spookbeeld gemaakt hebben. Maar ze hebben bitter weinig concrete aanknopingspunten gevonden om me compleet zwart af te schilderen. Ik denk dat dat allemaal nogal overroepen was.’ Hij laat zich niet opjagen door de spookbeelden die van hem bestaan? ‘Karikaturen blijven meestal slechts hangen in de kringen die erin willen geloven. Ik beschouw me dus niet als een slachtoffer van bepaalde spookbeelden’, besluit Storme met een vriendelijke glimlach.

Dit interview verscheen in Tim F. van der mensbrugghe, Imago. 13 bekende koppen oog in oog met hun reputatie, uitg. Luster 2011.
Read more...

4 november 2011

Joost Pollmann is een leugenaar, of een domoor (vpmc)

.
Dat stripdeskundigen niet noodzakelijk tot de verstandigsten onder ons gerekend mogen worden, bewijst alweer zekere Joost Pollmann, medewerker van de Volkskrant.
Naar aanleiding van de brand bij Charlie Hebdo roept deze Pollmann op tot zelfcensuur:

“In een land als Turkije, waar kerk en staat nog gescheiden zijn, mogen cartoonisten ongestraft harde grappen maken over de politiek, maar ze blijven met hun handen af van de geestelijkheid. Vanuit onze cultuur (die van de zogenaamde West-Europese Verlichting) is het misschien moeilijk om te beseffen dat er landen zijn waar “Heilig Huisje” nog altijd met hoofdletters wordt geschreven. Toch verdient het aanbeveling om het voorbeeld van de Turkse cartoonisten te volgen en onderscheid te maken tussen aards en hemels: pak de beleidsmakers aan, laat de heiligen met rust.”

Nu is het bekend dat in Turkije zekere Tayyip Erdoğan aan de macht is, en dat die kerel cartoonisten die hem durven afbeelden gewoon laat opsluiten, voor jaren soms, óf hij laat hen door een bevriende rechter torenhoge boetes opleggen. Dat kunt u hier nalezen.
Maar zulke dingen weet Pollmann natuurlijk niet. Dat komt ervan als je je tijd aan onnozelheden besteedt, en daar zelfs deskundige in wordt.
.

Labels: , , , , , ,

Read more...

3 november 2011

Is de Open Vld het Noorden kwijt? (Hoegin)

Wie de Open Vld de laatste jaren heeft gadegeslagen, kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat de partij helemaal op de dool is. Vlaams was de partij alleen maar toen ze even in de oppositie zat, maar ook van het liberalisme of de democratie schiet tegenwoordig maar weinig meer over. Resultaat: een partij zonder ziel, en straks ook zonder kiezers.

Een trendanalyse van de verkiezingsuitslagen voor de liberale partijen in Vlaanderen is ronduit vernietigend voor wie de laatste jaren aan het roer van de Open Vld heeft gestaan. Vertrekken we vanaf de eerste verkiezing na de Tweede Wereldoorlog, dan zaten de opeenvolgende liberale partijen tot voor enkele jaren in een duidelijk stijgende lijn. Een eerste knik kwam er in 2007, toen Lijst Dedecker, nu LDD, zich van de partij afscheurde en voor het eerst als een alternatieve liberale partij opkwam in Vlaanderen. Het monopolie op het liberale gedachtegoed waarover de Open Vld tot dan toe beschikte in Vlaanderen kwam daarmee tot een einde. Wat daarna volgde is een helse rit recht in de afgrond, en voorlopig lijkt daar nog geen einde aan gekomen te zijn.

Wie naar de grafiek van hierboven kijkt, moet immers vaststellen dat de verkiezingen van 2007 een absoluut hoogtepunt vormden voor de liberalen in Vlaanderen. Open Vld en Lijst Dedecker haalden samen maar liefst 25,7% van de stemmen. Twee jaar later, in 2009, zakt dit naar 22,6%, maar in een historisch perspectief gezien kan dat nog steeds een respectabele score genoemd worden. De Open Vld zakte echter onder de vijftien procent, een psychologische grens waar de liberale partijen in Vlaanderen sedert 1961 niet meer onder zijn geweest (met uitzondering van de verkiezingen van 17 april 1977). Een duidelijker signaal dat het niet meer helemaal snor zat kan men zich niet voorstellen.

Maar het kon nog erger. Een jaar later werd Lijst Dedecker in de federale verkiezingen van 2010 zo goed als van de kaart geveegd, zonder dat de Open Vld zich echter herstelde. De verklaring hiervoor is duidelijk: er was een nieuwe kaper op de kust, namelijk de N-VA van Bart de Wever. Lijst Dedecker lijkt daarmee voor zo'n tien procent Vlamingen niet meer dan een tussenstation geweest te zijn van de liberalen naar de Vlaams-nationalisten. En is Jean-Marie Dedecker trouwens zelf niet op een blauwe maandag nog lid van de N-VA geweest? De getallen spreken in ieder geval voor zich: tot 2009 groeide de aanhang van de liberale partijen in Vlaanderen gemiddelde met zo'n 0,22% per jaar, maar de trendbreuk van 2009 naar 2010 kan alleen maar spectaculair genoemd worden. De laatste opiniepeilingen voorspellen trouwens weinig verbetering, om niet te zeggen dat ze aangeven dat aan de implosie voorlopig nog geen eind lijkt te komen.

Het basisprobleem van de Open Vld is nu eenmaal dat de partij haar ideologie en haar ziel opgeofferd heeft om federaal aan de macht te blijven. Misschien was het partijcongres over het migrantenstemrecht, waar de enkele dagen geleden overleden Willy de Clercq nog een sleutelrol speelde, wel het kantelmoment. Als iemand van de Open Vld-mandatarissen vandaag nog eens ideologisch naar buiten wil komen, zoals bijvoorbeeld kleinzoon en serial name dropper Mathias de Clercq, dan is het vooral om zich af te zetten tegen het in hun ogen absoluut verachtelijke Vlaams-nationalisme, en niet bijvoorbeeld het Waals socialisme dat nog steeds vastgeroest lijkt te zitten in de 19de eeuw. Het is nochtans in de eerste plaats dat starre Waalse socialisme dat de welvaart zowel in Vlaanderen als in België bedreigt, maar omdat de partij zich nu eenmaal vastgeklonken heeft aan België, en dus ook aan de PS, mag daarover blijkbaar geen onvertogen woord gezegd worden. Dat de PS echter met veel plezier de MR en dus ook de Open Vld na 13 juni 2010 maandenlang in de kou liet staan doet echter geen enkel belletje rinkelen.

Gevolg is natuurlijk dat het liberale discours waar de Vlaming wel pap van lust (in tegenstelling tot het Europees-kosmopolitische links-liberale geraaskal van Guy Verhofstadt en zijn adepten), alleen nog bij de N-VA en het Vlaams Belang gehoord kan worden. En partijvoorzitter Alexander de Croo is duidelijk niet bepaald de man die van plan is daar veel verandering in te brengen. Zijn recente tactische spelletjes samen met de MR van Charles Michel zijn van zulk laag niveau dat zelfs een partij als de CD&V stilaan rechtlijnig begint over te komen, toch niet bepaald een gemakkelijke prestatie. Men kan immers niet eerst weigeren een federale begroting op te maken omdat men enkele lasten wil afschuiven op de schouders van de gewesten, om dan enkele dagen later zijn beklag te maken over «vechtfederalisme» en anderen ervan te beschuldigen «de hete brij van de ene overheid naar de andere door te duwen».

Als we daar trouwens even op mogen doorbomen, hoe liberaal (in de economische zin) is dat eigenlijk om ervoor te pleiten dat één overheid extra zou besparen opdat andere overheden niet zouden hoeven te saneren? Of nog straffer, dat die ene overheid zelfs overschotten zou moeten boeken? Als het dan nog was om schulden versneld af te betalen, of eventueel buffers aan te leggen, dan zou daar misschien nog enig begrip voor opgebracht kunnen worden. Maar als ook dat niet nodig is, zoals in het geval van het Vlaams Gewest, dan zou het in de oren van een liberaal toch als een vloek moeten klinken dat de Vlaamse regering een begroting met een overschot zou moeten opstellen in plaats van, ik zeg maar wat, het ondernemingsklimaat wat aan te zwengelen of, ik durf het bijna niet te schrijven, misschien zelfs de belastingen wat te reduceren? Dát is het discours dat ik van een liberale oppositiepartij in Vlaanderen verwacht –Vlaams én liberaal, weet u wel –, maar blijkbaar zit dat er niet in met deze Open Vld.

Met dit soort doorzichtige spelletjes die dus zelfs nog geen schijn van een ideologische basis hebben zal de Open Vld het tij in Vlaanderen niet kunnen doen keren. Daarvoor zullen in de eerste plaats daden nodig zijn, en het is maar de vraag of brokkenpiloot Alexander de Croo daarvoor zal kunnen zorgen. Verleden jaar liet hij immers de regering–Leterme II vallen omdat hij onvoldoende liberale accenten kon leggen in de regering. Morgen zal hij echter gezwind in een regering stappen die uit precies dezelfde partijen zal bestaan, maar dan aangevuld de sp.a. Voor de lezer hoeft er waarschijnlijk dan ook geen tekeningetje bij voor hoeveel meer liberale accenten de Open Vld zal kunnen zorgen in die regering–Di Rupo I. Nog eventjes, en de Open Vld flirt met de kiesdrempel die ze nog niet zo lang geleden zelf heeft doorgedrukt.

Labels: , , , , , , , ,

Read more...

2 november 2011

Het islamboek van Wim en Sam van Rooy gerecenseerd (en niet in De Standaard of De Morgen: vpmc)

.
Oprechtheid, Leugenachtigheid – en de islam
31 oktober 2011

Een boek dat laatst in mijn brievenbus viel, met de titel “Islam: Critical Essays about a Political Religion” riep een aantal gedachten op. De redactie was van Sam en Wim van Rooy en vorig jaar kwam het uit. Een massief compendium, net geen 800 pagina’s dik en in het Nederlands geschreven (De echte titel is: “De Islam: Kritische Essays over een Politieke Religie”). En het is veelomvattend en rijk, met vierendertig essays over zulke onderwerpen als de islamisering van Europa, de islam in Indië, de term “islamofobie”, jihad in Afrika, al-taqiyya, de Islam en het Westen, de sharia-wet, de “fellow travellers” van de islam, joden onder de islam, christenen onder de islam, islam en vrouwen, islam en slavernij, islam en fascisme en islam tegenover de democratie.
De meeste auteurs zijn Nederlandse en Vlaamse schrijvers met een behoorlijke expertise in hun onderwerp, en daarbij komen nog enkele welbekende internationale figuren zoals Ibn Warraq en Bat Ye’or. Niet elk woord in het boek heb ik al gelezen – en met mijn gebrekkig Nederlands kom ik daar misschien niet eens toe – maar één ding staat wel vast: dit is wis en zeker geen propagandaproduct uit de fabriek van de “Islamic Studies”. Het is met andere woorden niet het soort boek waarin je makkelijk het werk van John Esposito zult aantreffen, deze koning van de islamstudies in de VS, die zo’n trouwe islamapologeet is en wiens “Center for Muslim-Christian Understanding” aan de universiteit van Georgetown feitelijk betaald wordt door (en genoemd is naar) zijn goede vriend en weldoener, prins Alwaleed Bin Talal van Saudi-Arabië. Wat het boek ook niet biedt, is dat wollige, fijne materiaal dat succesauteurs zoals Karen Armstrong opdissen, terwijl zij toch waarlijk (dat mag erkend worden) prachtig werk verricht, door de duistere kanten van de islam te temperen en de nadruk te leggen op de warme, meer spirituele aspecten, zodat je als je over die religie nadenkt niet telkens weer dat beeld krijgt van een jihadist die iemand de kop afslaat, maar eerder een mooie vrouw ziet in een suggestieve, losjes omgeslagen sluier die bij zonsondergang onder een olijfboom mediterend aan haar koffie slurpt en heerlijke vijgen opknabbelt.
Nee, propagandisten voor de islam zijn de auteurs van dit boek niet. Wat zij samengevat wel zijn: open geesten, journalisten, onafhankelijke wetenschappers of professoren in niet-islamitische vakken die een expertise hebben ontwikkeld in bepaalde aspecten van de islam. En daar vertellen ze de waarheid over. Neen, vrouwen hebben onder de islam geen gelijke rechten. Ja, op afvalligheid staat in de islam de doodstraf. Neen, joden en christenen leefden in het middeleeuwse Andalusië niet in perfecte harmonie met hun moslimse opperheren, maar werden systematisch als minderwaardigen behandeld, in hun rechten beperkt en aan een specifieke taks onderworpen. Zoals Sam van Rooy schrijft in zijn voorwoord: het omvattende doel van dit boek is om mythes onderuit te halen, om naïviteiten te laten verdwijnen, en om de geschiedkundige absurditeit van de islam als ‘godsdienst van de vrede’ aan te pakken. Kortweg, dit boek is onmisbaar – een solide inwijding in de bewezen feiten wat betreft de islam, geschreven door mensen die niet de institutionele of ideologische verplichtingen hebben die nogal wat erkende “experten” op dat gebied beletten om over de islam de waarheid te vertellen, de hele waarheid en niets dan de waarheid.
De eerste van twee belangrijke vaststellingen hier, is dat dit boek bijlange niet alleen staat. Terwijl professoren in de islamkunde rustig doorgingen met hun vergoelijking van de religie van de vrede, hebben in de jaren na 9/11 mensen met verantwoordelijkheidsbesef, mannen en vrouwen losstaand van de kringen rond de “Islam Studies”, het op zich genomen om de waarheid te zeggen, om een aantal omvangrijke en soms zelfs encyclopedische boeken over de islam te publiceren. Sommigen van deze auteurs komen uit opleidingen of uit beroepen die met de islam niets hebben uit te staan, maar zij voelden na de schok van 9/11 de neiging om spoorslags aan zelfscholing te gaan doen rond de waardenschaal die bin Laden en zijn handlangers zo had bezield. Je denkt dan bijvoorbeeld aan Andrew Bostom, een arts en professor aan de Brown Universiteit die de laatste jaren op de een of andere manier de tijd heeft gevonden om massieve, gezaghebbende boeken te schrijven over de geschiedenis van de jihad en over de traditie van het islamitisch antisemitisme.
De tweede van de twee belangrijke vaststellingen hier is dat, ook al bestaan er inderdaad boeken als die van de van Rooys of van Bostom –niet enkel in het Engels maar in een aantal grote Europese talen– de onwetendheid en volslagen dubbelhartigheid rond de eenvoudige feiten betreffende de islam toch moeiteloos de overhand houden in het Westen. Dat laffe cliché over de islam als een religie van de vrede blijft overeind. Een collectie onnozele beweringen over de koran –bijvoorbeeld dat hij moord zou verbieden, of dwang inzake geloofszaken– die beweringen blijven bestaan.
En waarom blijven zij bestaan? Omdat zij aangemoedigd en bevorderd worden door programma’s als “Islamic Studies”, door angsthazen van politici en door de grote media. Nooit vergeet ik een televisie-interview dat ik een paar jaar geleden in Noorwegen zag. Een moslimpolitica vertelde aan een vrouwelijke reporter dat onder de islam mannen en vrouwen volkomen gelijk waren. De reporter glimlachte en knikte en ging over naar de volgende vraag. Of denk aan die lezing van de aartsbisschop van Canterbury in 2008, waar hij pleitte voor de sharia als een onvermijdelijke en heilzame aanvulling op de Westerse jurisprudentie. En wie kan de fameuze toespraak van president Obama vergeten, in Caïro, juni 2009, waar hij de islamitische geschiedenis en cultuur prees en waarin nagenoeg elke zin of een grove overdrijving was, of een totale leugen?
Dat soort van flagrante onwaarheden over de islam, zoals president Obama die in Caïro opdiste, zijn mantra’s voor de culturele elite. Sommigen die deze leugens herhalen, zijn onwetend genoeg om ze voor waar te houden. Anderen weten beter. Maar als het over het onderwerp islam gaat, moet ideologie zwaarder wegen dan waarheid, zo hebben zij besloten. “Respect voor diversiteit” weegt zwaarder dan waarheid. Dat is het hele multiculturalisme. Niet de waarheid omarmen is de ware deugd voor een goede multiculturalist, maar juist daarvan wegkijken in naam van culturele gevoeligheden. Ontmoet je kwaad in enige niet-Westerse cultuur –speciaal de islam– dan hoor je daar blind voor te blijven. En dag hoor je nacht te noemen, en nacht dag: schaamteloze leugens en vergoelijkende clichés over de islam moet je gelijkstellen aan ernst, verstand en openheid van geest, en onbevangen, onverbloemde uitspraken over de islamitische theologie, geschiedenis of cultuur hoor je toe te schrijven aan onbegrip en onverdraagzaamheid.
Stel je voor hoe anders dit zou kunnen zijn! Stel je voor dat politici, academici en journalisten van grote kranten in een geest van objectiviteit en intellectuele verantwoordelijkheid de discussie over islam zouden aangaan. Stel je voor dat boeken als die van de van Rooy’s en van Bostom prominent en gunstig zouden worden gerecenseerd, dat zij aan de universiteit plichtlectuur zouden worden, en voor ons en onze nakomelingschap bronnen van algemeen aanvaarde kennis betreffende de islam. Helaas, wat er in werkelijkheid gebeurt –ook al zijn dergelijke stevige compendia met objectieve informatie moeiteloos beschikbaar– is dat veel te veel leden van de volgende generatie, voor zover zij al iets over de islam “leren”, zij dit van glibberige propagandisten zoals Esposito en Armstrong “leren”. Intellectueel gesproken is dat, om het zacht uit te drukken een karikatuur, een educatief schandaal en een culturele catastrofe. En hoeft het nog gezegd: dit voorspelt weinig goeds voor de toekomst van datgene wat sommigen onder ons nog altijd graag de Vrije Wereld willen noemen.

.

Labels: , , , , , ,

Read more...

1 november 2011

Zwarte blom op ‘t geluw veld

Zo noemde Guido Gezelle de leeuw van sabel op een veld van goud, symbool van het graafschap Vlaanderen en sinds de 19e eeuw van de Zuid-Nederlandse gewesten die wij vandaag Vlaanderen noemen. Met de aaibaarheid of het gebrek eraan van de koning der dieren had Gezelle zo te merken niet zoveel moeite. Naarmate Vlaanderen zijn autonomie versterkt steken in onze tijd echter allerlei leofobe strekkingen de kop op. Soms uit eerlijke bezorgdheid, vaker uit anti-Vlaamse dan wel meer algemeen anti-identitaire rancune. Dat kan zich uiten in een tirade tegen de het klauwende karakter van het Vlaamse symbool, dan wel in een poging het te onteigenen door er een niet-autochtone en bij voorkeur Arabische oorsprong aan toe te kennen (1).

Laat me met het laatste beginnen: de leeuw was in gebruik in de grafelijke familie van Vlaanderen sedert minstens 1158 (2) en kan dus onmogelijk eerst meegekomen zijn met de kruistocht die Filips van den Elzas eerst in 1177 ondernam. De leeuw was reeds vrij ruim in zwang in de heraldiek in onze contreien, aangezien hij reeds figureert op het tapijt van Bayeux uit 1068 dat de slag bij Hastings afbeeldt (3), en waar dieren werden afgebeeld op de wapenschilden en op de pennoenen aan de lansen.



Die laatste is wel geen klimmende leeuw en dus allicht een luipaard (4) – misschien een iets geschikter symbool voor vadsige Vlamingen vandaag.

In de literatuur in de middeleeuwen was de leeuw prominent aanwezig, ook al was dat grotendeels door erfenis uit de klassieke oudheid – denk aan de fabels van Aesopus, de dierenriem, en het Christendom – de leeuw van Juda en de leeuw van de evangelist Marcus -. Als de leeuw al uit het Oosten zou zijn gekomen, dan in ieder geval uit het christelijke Oosten (Byzantium) aangezien de islam het afbeelden van levende wezens verbiedt, en lang voor de kruistochten (de leeuw van Sint-Marcus is in Venetië aanwezig sinds minstens 828) (6); maar veel waarschijnlijker is dat de leeuw sedert de Romeinen symbolisch altijd onder ons heeft gewoond (5); in de 11e eeuw waren we overigens al aan de negende paus van die naam (Leo IX) (7).

De reden waarom de Vlaamse graven zoals vele andere landsvorsten voor een leeuw kozen, is voor een beetje kenner van de geschiedenis ook niet moeilijk te vatten. De adelaar was het symbool van de keizer, dus van het Heilige Roomse rijk, en zeer vele landen die hun autonomie tegenover de keizer wilden beklemtonen kozen de leeuw als een minstens even machtig dier. Dat gebeurde vooral in de randgebieden van het Rijk, waaronder Brabant en Vlaanderen, maar onder meer ook in Engeland en Schotland en Scandinavië.



(bron: Neubecker, Heraldry, p. 104 in de Nederlandse vertaling)

In een tijd waarin Vlaanderen erover moet waken zijn mannetje te staan in de Europese Unie van vandaag en de Belgische moeder, anders dan de leeuwin uit de Physiologus, liever heeft dat haar welpjes sterven en geen leven wordt ingeblazen, blijft de leeuw duidelijk voor Vlaanderen een passende vaan.











Deze column verscheen licht anders (zonder annotaties) in Doorbreek november 2011

(1) Zie in het bijzonder Lucas CATHERINE, in Vuile Arabieren, bedlectuur voor Vlaams-Blokkers, uitg. Hadewijch, Antwerpen-Baarn 1993
(2) Wapen van Willem van Ieper in 1158, afgebeeld in K. VAN OVERMEIRE, De Guldensporenslag - het verhaal van een onmogelijke gebeurtenis, uitg. Egmont 2001, p. 285. Van Filips van den Elzas zelf is een zegel met een leeuw bekend uit 1162. De Frans-Engelse Plantagenets voerden de leeuw als wapen minstens sedert 1127. Het is in dezelfde periode dat de Duitse keizers arenden begonnen te voeren als wapen.
(3) Niet toevallig wordt traditioneel koninging Mathilde, dochter van de Vlaamse graaf, als opdrachtgever van het tapijt beschouwd, al is het wellicht in werkelijkheid bisschop Odo geweest. Zie http://en.wikipedia.org/wiki/Bayeux_Tapestry
(4) Ik gebruik dit als woordspeling. Leeuwen en luipaarden zijn heraldische varianten op hetzelfde symbool. Een luipaard is een "aanziende" leeuw, een leeuw wordt in profiel afgebeeld. Van beiden bestaat er echter een klimmende en een "kruipende "versie. Zie de afbeeldingen op bv. http://fr.wikipedia.org/wiki/Lion_(h%C3%A9raldique). In de 12 en 13e eeuw werden deze varianten nog door elkaar gebruikt.
(5) De Leeuw neemt een prominente plaats in in de Physiologus (zie http://www.archive.org/stream/animalsymbolism00evangoog#page/n98/mode/2up); deze was bij het begin van de vroege Middeleeuwen al vertaald in het Latijn en in de 11e eeuw reeds in het Duits en verschaft de allegoriëen die afgebeeld werden in vele middeleeuwse bestiaria. Zo bv. de eerste folio van het Bestiarium MMW 10 B 25:












(6) Zie http://it.wikipedia.org/wiki/Leone_di_san_Marco
(7) Leo I de grote 440-461, Leo II 682-683; Leo III 795-816 die Karel de Grote tot keizer kroonde, Leo IV 847-855, Leo V in 903, Leo VI 928-929, Leo VII van 936 tot 939, Leo VIII 963-965, Leo IX 1049-1054.

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>