Bevrijd de straat, zet de maskers op.
Pleidooi voor een carnavaleske benadering van de boerka
Nu het boerkaverbod officieel van kracht is (in een paar steden zoals Antwerpen en Brussel bestond het al langer), past enige zelfkritische reflectie over dit bizar stukje wet, dat eigenlijk niets ten gronde oplost. Noch omtrent de plaats van de islam in onze westerse samenleving, noch de associatie van dat kledingstuk met de bedreiging van onze eigen waarden en normen...
Dat onze Europees-humanistische traditie hier in een spreidstand verkeert, is al jaren duidelijk: het recht op vrijemeningsuiting en de godsdienstvrijheid zijn in een spanning komen te staan tegenover het islamkritische discours, gekoppeld aan de filosofie van de Verlichting. Dat is minder een probleem voor gelovige Christenen of Joden, dan voor vrijzinnigen die elke godsdienst per definitie gelijkschakelen. De libertariër in mij heeft bovendien altijd geaarzeld, of een boerkaverbod wel in overeenstemming kan gebracht worden met het door ons gekoesterde vrijheidsbeginsel. Van mij mag iedereen namelijk op straat lopen in eender welke outfit,- bikini, naakt, in paramilitaire uitrusting (ook verboden!), met een kruiwagen vol bijbels, een opgerolde bladzijde van de koran in het achterwerk, en dus ook in boerka, waarvan ik de onderliggende symboliek desondanks verafschuw, onder het Voltairiaans motto: “je déteste ce que vous écrivez, mais je donnerai ma vie pour que vous puissiez continuer à écrire."
En inderdaad, voor verdedigers van vrouwenrechten schijnt zo’n boerka heel ongemakkelijk te zitten, je ziet vrijwel niks, men zweet er zich in kapot. Brrr. Maar iemand die zich met Goede Vrijdag laat kruisigen op de Filippijnen hangt ook niet comfortabel, en wie houdt van SM-spelletjes flirt ook met de pijngrens, wat evenmin verboden is. Deze vrijzinnig-libertarische attitude speelt mee in mijn perceptie van wat Sam van Rooy, medewerker van Geert Wilders, overkwam. Wilders, de auteur van het Fitna-filmpje en uniek lid van de Partij Van de Vrijheid (!), kon het niet hebben dat Van Rooy ook eens een filmpje had gepleegd van gesluierde moslima’s in een winkelcentrum te Scheveningen, en dat met bijpassende commentaar op het web had geplaatst. Ik zie hier nergens een reden om iemand terecht te wijzen, tenzij Wilders zelf. Intrinsiek is er een symmetrie inzake vrijheid: het is alles of niets. Van mij mogen die moslima’s daar rondlopen, én mag Sam van Rooy ze ook filmen, net omdat het een publieke ruimte betreft. De Partij Van de Vrijheid heeft dus een compleet verkeerde naam, want ze wil van alles en nog wat verbieden, ook de Koran bijvoorbeeld. Terwijl toch ook daar bovenstaande Voltaire-quote zou kunnen gelden. Het vrijheidsprincipe botst vandaag dus tegen allerlei obstakels, waardoor het zich abstract en ontoepasbaar maakt.
De oplossing van het dilemma ligt voor mij in een diepere uitwerking van de relativerende kracht die ons door de renaissance en het humanisme werden aangereikt – een herbronning dus-, en die vreemd genoeg goed aansluit bij de ironie van het postmodernisme. Afbreken is de boodschap. Niet met bulldozers, maar met woorden en beelden. En niet met donderpreken of muilkorfwetten, maar met de lach. Heel het register van de speelsheid, de karikatuur en de parodie doorkruist de tomeloze, humorloze ernst van de islamcultuur, maar ook van het Hollands-zeurderige discours van Geert Wilders. Verbieden leidt tot niets, het roept alleen nog meer verboden op, en voor we het goed doorhebben zitten we in de wederzijdse gijzeling van een schrikdemocratie.
Daarom vormen de fameuze Mohammed-cartoons een mijlpaal in onze Westerse cultuur, ik schat ze even hoog als de Mona Lisa en het tentoongestelde fietswiel van Duchamps. Telkens gaat het om een veelbetekende knipoog, een lach die veel meer aantast dan alle verboden samen: de hedendaagse kunst wijst ons een weg naar een bevrijdende ontbinding van alle zekerheden.
Gezichtsbedekkende kledij is verboden in de publieke ruimte, behalve met carnaval. Dan verdwijnt blijkbaar ook het veiligheidsargument (maskers worden nogal eens gebruikt bij gewapende overvallen). Maar dat carnaval is rekbaar: zoals het liedje van Kamagurka en Herr Seele luidt, “In het heelal is ’t alle dagen carnaval”, is het infiltreren van de publieke ruimte met bizarre, onduidbare, zelfs angst oproepende toestanden schering en inslag. We doen niet anders dan de zotheid cultiveren.
Bij wijze van experiment defileerde vrijdag j.l. Standaard-journaliste Lieve Van de Velde in boerka op de Antwerpse Meir, en bracht in de weekendkrant verslag uit van haar bevindingen (“ongemakkelijk-verstikkend- roept agressie op - men ziet niets en wordt van alle kanten bekeken…”), zonder zich uiteraard te kunnen verplaatsen in de mind map van een gelovige moslima die dat gevoel misschien geweldig vindt.
Op het einde van haar relaas, komt ze tot volgende merkwaardige conclusie: “Mensen lijken gehecht aan een relaxed straatbeeld, een beeld dat ze kunnen vatten en plaatsen. Een boerka past daar niet in. Dat zou het besluit van deze korte wandeling kunnen zijn.”
Hoe interessant haar travestie-experiment op zich ook was, de conclusie lijkt niet te kloppen. Want onze publieke ruimte wordt nu juist gekenmerkt door een overaanbod van prikkels, die helemaal niet rustgevend zijn, doch verwondering wekken, onrust, soms zelfs angst.
Lof der Zotheid
Uitgerekend die Antwerpse Meir, waar Lieve haar gesluierde catwalk deed, is een geliefkoosde uitvalsbasis voor allerlei bizarre happeningtoestanden en performances, soms ook commerciële promotiestunts. In mei van dit jaar leurden vijf als bomen verklede reclame-acteurs met spaarpunten om bomen te planten. Het initiatief ging uit van enkele koekjesfabrikanten. Een paar weken geleden landde op de aanpalende Keyzerlei een “luchtschip” waaraan alle Sinjoren zich konden vergapen: het bleek te kaderen in een kunstproject “Aeroflorale”, door de stad Antwerpen besteld. Een luchtschip vol ruimtemannetjes: alle media speelden het spel mee, het leek wel een ludieke versie van The War of the Worlds, het beruchte hoorspel waarmee Orson Welles in 1937 de Amerikanen de daver op het lijf joeg.
Maar dé boosaardige Vlaamse kunstenaar-straatperformer is natuurlijk Benjamin Verdonck, de man die op diezelfde Antwerpse Meir tijdens de soldenperiode met enorme tassen zeulde, haast als een Christus die onder het kruis bezwijkt. Of die tijdens de eedaflegging van Barak Obama met een megafoon afwisselend 'Yes, we can' en 'No, we can't' stond te roepen. Hij klampt mensen aan, verontrust, draagt helemaal niet bij tot een “relaxed straatbeeld”.
Kijken de toeschouwers ervan op? Jazeker. Wordt er gelachen? Jawel, maar men voelt zich soms ook ongemakkelijk door de dubbelzinnigheid, men fluistert, of men loopt gegeneerd weg. Eén keer werd Verdonck ook ingerekend door de politie wegens ordeverstoring. Hij is de kruising van uiteenlopende archetypes zoals de nar, de provocateur, de demonstrant, en zo weer de kunstenaar-entertainer.
Kijk, in die zin vraag ik me af waar de boerka blijft, en waarom Benjamin Verdonck zich niet eens aan deze explosieve materie waagt. Misschien is de boerka-als-grap, het carnavalattribuut, omgeven door artistiek flou, een veel betere en verfijndere benadering van het probleem dan het simpele verbod. Niet alleen wordt de originele symboliek aangetast en van andere inhouden voorzien,- er zijn ook talloze associaties mogelijk met vormelijke analogieën zoals het klassieke spook, het ruimtepak, de Antwerpse modecreaties waar je soms van achterover valt: hoe bedenken ze het?
Deze speelse provocatie is een onweerstaanbare stijlfiguur in onze Westerse iconologie. We deconstrueren beelden, iconen, symbolen, begrippen, personen, in karikaturale voorstellingen die na het lachen weerom doen nadenken. Dat de islam daar niet mee om kan, is een veel sterker bewijs dat hij in onze samenleving niet integreerbaar is, dan het feit op zich dat hij vrouwen in een soort gesloten tentje laat lopen. Waar blijven de kunstenaars, architecten, performers, die zich, in het zog van de Deense cartoonist, hieraan wagen? Een minaret die bovenaan in een knoop eindigt; een gebedsstonde naar Mekka die bij nader toezien een groep naar hun contactlenzen zoekende paters blijkt; mode-ontwerpers die flirten met de boerka of niqab, maar dan in doorkijkversie, of met ingebouwde TV-ontvanger, of vanonder kort en op hoge hakken. Of wat als enkele westerse meisjes zich in boerka zouden mengen onder een groep moslima's, en een afwijkende lichaamstaal gebruiken? Of wat als ik op een camping een overmaatse boerka opzet tegen de ellendige Belgische zomer?
Ik kan er zo nog een massa bedenken, maar het lijkt me twijfelachtig of de huidige Vlaamse cultuurscène, nog steeds gebiologeerd door een steriele multiculdoctrine, klaar is voor dit soort politiek-incorrecte deconstructies. Ze missen kansen. Door te spelen met het spectrum tussen humor, travestie, parodie, verwondering en horror, ontstaan in de publieke ruimte carnavaleske bellen die de huidige antithesen ver overstijgen. We moeten onze sterkte durven tonen, en die zit in de vrolijke wetenschap. Het is dan aan de moslims zelf om te leren lachen, zoals verlichte Christenen ook met Monty Pythons kruisdoodparodie kunnen lachen. De zelfspot is de hoogste graad van vrijheid. Wie hier zelfs de onderste trede niet durft te begaan, veroordeelt zichzelf tot levenslange gevangenschap.
Volgend jaar is het 500 jaar geleden dat Desiderius Erasmus zijn “Lof der Zotheid” schreef. Misschien dit werk eens herlezen?
Johan Sanctorum
4 Comments:
Geweldig! Wat een verademend stuk vol humor en (zelfs)spot. Erasmiaans tot in de vezels.
Bedankt, Johan Sanctorum!
Het door u aangehaalde citaat is niet van Voltaire. Toegegeven, het is inderdaad "Voltairaans", maar het werd voor het eerst - in het Engels! - neergepend door een biografe (haar naam ontsnapt me even).
Erasmus correspondeerde met François Rabelais (1494-1553) en ideeën van Erasmus zijn dan ook terug te vinden in de literatuur van Rabelais.
Zijn boeken: Gargantua en Pantagruel, bevatten alles wat een roman aangenaam maakt: een mengsel van humor en ernst, zelfironie, dolzinnige taferelen en een maatschappijvisie die in die tijd als een mokerslag moet zijn aangekomen.
Zet maskers op!
Inderdaad, hoe kan de mens alle delen van zijn lichaam bedekken, zelfs de handen (handschoenen) en het allerbelangrijkste, het gelaat bloot laten?
Indien we al onze leden bedekken uit kuisheid of schaamtegevoel, waarom bedekken wij dan niet het gezicht, hetwelk gewoonlijk het minst schone en volmaakte deel is?
Volgens mij moest het masker een facultatief onderdeel zijn van de kleding. Waarom berusten in een gelaat dat dikwijls een vernedering voor ons is en een belediging voor de anderen?
Iedereen zou dan voor zichzelf de gelaatsuitdrukking kunnen kiezen die hem het meest bevalt en het best overeenstemt met zijn geestesgesteldheid.
Het lijkt mij dat de voordelen van een algemene toepassing van het dragen van een masker veelvuldig zijn:
1/ Hygiënisch. Bescherming van de gelaatshuid.
2/ Esthetisch. Het zou ons het gezicht besparen van zo vele idiote en misvormde gelaatstrekken.
3/ Moreel. De noodzaak om te veinzen - d.w.z. om onze gelaatsuitdrukkingen in te stellen op gevoelens die we bijna nooit ondervinden - zou op die manier tot het verleden behoren.
4/ Opvoedkundig. Het langdurig gebruik van eenzelfde masker, eindigt - zoals Max Beerbohm bewijst in zijn' Happy Hypocrite' - met het vleselijk gelaat te boetseren en ook met het karakter van de drager te veranderen. Een toornig iemand die gedurende vele jaren een zachtzinnig en vredelievend masker draagt, eindigt met de gelaatsuitdrukking van woede te verliezen en langzamerhand ook de neiging om in toorn uit te barsten. Dit zou vooral Guy Verhofstadt ten goede komen!
Een reactie posten
<< Home