27 februari 2011

Negers met stropdas

De ingebeelde vijand van de Vlaamse cultuursector

In zijn column “Erfgenamen van Uilenspiegel” (De Standaard van 22/2) legt Bart De Wever nog eens de vinger op de wonde, waar ik het ook al ettelijke keren deed: de Vlaamse cultuursector is niet in staat om het Vlaamse emancipatiedenken te omarmen, en verstart in een neo-Belgicistische kramp, gebaseerd op een uitermate cliché-achtige voorstelling van het provincialistische, xenofobe en intellectueel armtierige Vlaanderen. Terecht bespeurt De Wever hier navelstaarderij en intellectuele zelfbevrediging bij de culturo’s,- ik zou er nog aan toevoegen: een witwascomplex van lieden die zich schamen voor hun afkomst, vergelijkbaar met de evolués en parvenus, de tussenklasse van negers-in-stropdas in het koloniale Congo.

In dezelfde krant van 25 februari j.l. slaat de Vlaamse culturele elite bij monde van Geert Van Istendael terug, en hoe. Met het betogend proza van de heer Van Istendael heb ik het altijd moeilijk, gewoonweg omdat er van enige gedachtestructuur of argumentatie geen sprake is.
En eigenlijk hoeft dat in zijn geval ook niet. Door zich onopvallend in het rijtje te plaatsen van Ovidius, Bach, Baudelaire en Lorca, tooit men zich met een enorme dosis legitimiteit. Wie zou zo iemand durven tegenspreken?
Toch lees ik in heel de repliek alleen maar een bevestiging van wat De Wever naar voor bracht: de Vlaamse “cultuurdragers” gedragen zich als een wereldvreemde superkaste, die peroreert zoals Kadafi in zijn recente toespraak: hooghartig, rancuneus, doordrongen van een militant superioriteitscomplex. Via een petitie in De Morgen (19/10/10) bevestigde deze kosmopolitisch-solidaire elite nog eens dat ze met dat zootje slijkflaminganten, stinkend naar “egoïsme, hebzucht en onverdraagzaamheid” niets wilden te maken hebben. Weliswaar tussen negen en vijf, zoals de heer Van Istendael zelf aangeeft, is de Vlaamse kunstenaar met een grootse missie bezig, namelijk Vlaanderen redden uit de klauwen van de barbarij der racistische vendelzwaaiers.
De morele hoogdravendheid, die onder dit discours schuilgaat, is zonder meer farizeïsch, en wijst op een zelfoverschatting van een clubje dat nauwelijks nog meer dan zichzelf vertegenwoordigt. Wie ligt er wakker van de opinie van Will Ferdy, Kristien Hemmerechts, of Marijke Pinoy, of een van de 197 andere ondertekenaars? In wiens naam spreken zij?

Onbewust maken deze dames en heren dezelfde fout als deze van het Franstalige cultuursuprematisme in het oude België, waar de francofonie zich, in de status van numerieke minderheid, kon opwerpen als een cultureel-dominante factor. Ook die ballon heeft het Vlaams-nationalisme doorprikt, en elke ware democraat zou dat een overwinning moeten vinden.
Met die KVS-slogan “Niet in onze naam” is uiteraard iets niet pluis. Moeten, in een democratische samenleving, verkiezingsuitslagen niet gerespecteerd worden? Voorheen slaagde men erin, een cordon aan te leggen rond een partij die op haar hoogtepunt een kwart van de Vlaamse kiezers wist aan te spreken. Nu lijkt het weerom, alsof die massa N-VA-kiezers die De Wever brachten waar hij nu staat, op een of andere manier buiten de normale democratie vallen. Waardoor een minderheid zou kunnen uitroepen: “Niet in onze naam!” Neen, natuurlijk niet in uw naam, mijnheer Van Istendael. Links betekent in Vlaanderen vrijwel niets meer, en het zou goed zijn dat het zich daarover eens bezint.

De grondstroom loopt anders, mensen pikken dit soort verwaandheid niet meer. In een minimum van tijd is de term “KVS-Vlaming” een scheldwoord geworden, en dan bedoel ik niet alleen in Pallieterke en rechts-nationalistische middens. Men bedoelt er de kosmopolitische, salonrebel mee zoals Van Istendael zichzelf schwärmend portretteert, gehuld in een warme vacht van political correctness. De Belgofiele kunstenaar die schampert op het Vlaamse provincialisme, maar wel dankbaar de Vlaamse subsidies in ontvangst neemt.
In essentie, en dat is het pijnlijke, gaat het om intellectuelen die de afspraak met de geschiedenis missen, en zich scharen achter een ancien régime. Ze vechten tegen een ingebeelde vijand, molenwiekend zoals Don Quichotte, en drijven steeds meer af naar een staatkundig en politiek karkas zonder vlees aan, met dank aan Ensor. Ze verheerlijken het Belgische surrealisme, de vrolijke gekte, waarachter zich een bestuurkundige knoeiboel verschanst. Ze rateren compleet het Catalaans moment waar Vlaanderen voorstaat: het zich losweken uit de centrale 19de eeuwse bufferstaat, resultaat van een diplomatieke koehandel, om cultureel en politiek een eigen weg te gaan, als een volwaardige 21ste eeuwse democratie en cultuurnatie.

Gelukkig bevat Vlaanderen denkers en opiniemakers die met dat proces wél bezig zijn, en die zich zelfs flamingant en nationalist noemen, zonder daarvoor een lidmaatschap van Blood and Honour aangesmeerd te krijgen. Ik vernoem er een paar en sla mezelf alvast over: Ludo Abicht, Peter De Graeve, J.P. Rondas, Filip van Laenen, Peter De Roover, Brecht Arnaert, Julien Borremans, Bart Maddens, Eric Defoort. Voor het merendeel gaat het hier zelfs om figuren die niet eens met rechts, laat staan met extreemrechts, willen geassocieerd worden. Dat geldt dan weer wel voor iemand als Matthias Storme, Frans Crols of Koenraad Elst. Wat ze evenwel allemaal gemeen hebben, is iets waar Geert Van Istendael een blinde vlek voor heeft: een vorm van republikeins idealisme dat onvermijdelijk de Belgische constructie overstijgt, en Vlaanderen als een laboratorium ziet voor een nieuw maatschappelijk project dat in de democratisch zwaar deficitaire Belgische monarchie geen kans op slagen zou maken.
Met een gebrek aan solidariteit heeft dat niets te maken: in Europees verband mag de Waalse medemens bij mij altijd komen aankloppen als de nood hoog is. Grenzen zijn geen versperringen, of hoeven het niet te zijn. Ze bakenen gewoon een ruimte af waarin een gemeenschap haar zelfbeschikking opeist.

Dat de Vlaamse cultuursector hier achterna hinkt, irriteert me mateloos: zogezegde nonconformisten die aanschurken tegen de 19de eeuwse operettemonarchie, de immer vrolijke bier- en frietnatie, Brussel koesteren als een tricolore fata morgana uit de Belle Epoque,- en dat alles wellicht meer uit opportunisme dan uit ideologische overtuiging. Tuymans en Fabre hebben zich ondertussen als hofschilder al waargemaakt, het heeft hen geen windeieren gelegd. Waarom hebben die “anarchisten” niet bedankt voor de eer?

Neen, mijnheer Van Istendael, u maakt me niet kwaad, u doet me eerder glimlachen. U klinkt als een krassende plaat van Will Ferdy, vertederend, maar vooral ook muf en grijs.
Graag een nieuwe lente en een nieuw geluid: moge een generatie van jonge Van Ostaijens, getalenteerde dichters die ook de smaak van de politieke radicaliteit ontdekt hebben, snel opstaan.

Johan Sanctorum

2 Comments:

At 28/2/11 18:21, Anonymous Anoniem said...

FOCK JULLIE ALLEMAAL JULLIE HEBBEN GEEN RESPECT !

 
At 15/5/11 14:15, Anonymous Anoniem said...

Als een kunstenaar een politiek standpunt inneemt, kan het de moeite lonen, daar kennis van te nemen omdat de kunstzinnige expressie ervan ons een andere kijk op de zaak biedt. Als een kunstenaar jarenlang een aspect van de politiek geanalyseerd heeft om het dan in zijn kunst te verwerken, mogen we tevens een verwachten dat hij of zij met een zekere autoriteit spreekt, net zoals een journalist of leraar of huisvrouw die de politiek bestudeert en er iets mee doet. Bij journalisten en kunstenaars zal de betrokkenheid bij de politiek of een aspect daarvan (in casu de regeringsformatie en wat eraan vooraf is gegaan) ook een publiek feit zijn.

De Vlaamse kunstenaars die zich over de huidige politieke situatie uitspreken doen dat niet in hun kunst, en de meesten worden, behalve wat subsidies betreft, in hun beroep minder met de gevolgen van politieke besluitvorming geconfronteerd dan de gemiddelde werknemer of werkgever, en verwerken ook geen politieke visie in hun kunstuitingen.

Zij verdienen dus geen aandacht. Van Istendael is wel één van de schaarse uitzonderingen.

 

Een reactie posten

<< Home

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>