Het Zwitserse referendum en de Europese hypocrisie (vpmc)
Vrijheid van godsdienst
Fr. Édouard-M. Gallez, f.j.
In een referendum, aldaar “votation” geheten, hebben de Zwitsers op 29 november laatstleden bij meerderheid beslist om de constructie van nieuwe minaretten op Zwitsers grondgebied niet langer toe te staan. Of men het wil of niet, maar in de publieke ruimte vormen zulke constructies een aanwezigheid die niet tot het lokale beperkt blijft; a priori lijkt het dus niet buitenissig om het publiek te consulteren.
Nochtans riep de idee zelf van een dergelijk referendum al een golf van veroordelingen op vanwege de grote media, en het positieve resultaat ervan werd afgekeurd, dit in naam van de vrijheid van godsdienst.
Nochtans had, begin van diezelfde maand, het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de aanwezigheid van kruisbeelden verboden in de openbare scholen in Italië, en dit eveneens in naam van de vrijheid van godsdienst; dit decreet krijgt de goedkeuring van dezelfden die het houden van het Zwitserse referendum bekriti-seerden!
Een paar dagen na dit laatste, stelde een Spaanse parlementaire commissie voor om een wet voor te bereiden die kruisbeelden uit de publieke scholen zou bannen, terwijl het Poolse parlement een protestnota in de omgekeerde zin goedkeurde [1], en dan, op 17 december raakten de Europese parlementsleden verdeeld over het recht van een Europese instelling om tussenbeide te komen tegen “symbolen [die] tot de traditie behoren, de identiteit [van een natie] uitmaken, en tegelijk een aspect van eenmaking zijn voor een nationale gemeenschap”[2].
Dit project van Europese resolutie bood nochtans het voordeel dat het debat werd weggehaald van de notie “godsdienstvrijheid”, een begrip dat een gevaarlijk variabele invulling krijgt, al naargelang het gaat om het aanmoedigen van religieuze symbolen in de openbare ruimte, als zij islamitisch zijn, of om ze te verbieden als zij christelijk zijn. Deze houding toont aan hoezeer een aantal stellingnamen door angst waren ingegeven, dat wil zeggen, door dreigingen die men had geïnterioriseerd, in dit geval dus een ongegronde angst. Bepaalde groepen van islamisten maken geen geheim van hun intimidatie-strategie, bedekt of onbedekt – dat is hun handelsmerk. De feiten hebben eens te meer aangetoond dat vrees een slechte raadgever is.
Godsdienstvrijheid en vrijheid “van de godsdiensten”
Onze opzet is niet om de verantwoordelijken van de politieke en journalistieke milieus aansprakelijk te maken, al hebben zij in deze kwestie zeker blijk van hypocrisie gegeven. Hun onafhankelijkheid is zeer beperkt zoals men weet, en men weet ook dat de media onder-nemingen zijn, die vandaag verder niets méér kunnen dan de positie weergeven van diegenen aan wie zij toebehoren. Veeleer is het concept zelf van vrijheid de vraag, de “religieuze” of die “van de religies”, want het werd in twee tegengestelde richtingen gehanteerd. Rondom dit concept heeft de hypocrisie zich genesteld, op twee niveaus.
Ten eerste, de idee om één verzameling te maken, “de religies” geheten, is geboren in de context van de ideologie van de Verlichting, vervolgens in die van het positivisme van de XIXde E.: in een schijn van wetenschappelijkheid (sociologische wetenschappelijkheid meer bijzonder), kwam het er op aan, om de atheïstische positie een grondslag te geven, tegenover de “religies” dus (geconceptualiseerd als één blok) [3]. Maar wat is het concept zelf van “religies” (in het meervoud) waard? Het is niemand ooit gelukt het te definiëren. Erger: men durft zelfs geen poging meer aan, om zich een beeld te vormen van wat er misschien gemeenschappelijk zou zijn in alles wat onder religie gecatalogeerd wordt, de islam en het traditionele hindoeïsme bijvoorbeeld. Toch blijft men dit begrip gebruiken, ook al is het leeg zoals alle onderzoekers beseffen.
Dit eerste niveau van hypocrisie heeft verstrekkende gevolgen: wil men “religie” definiëren als een voorstelling van de wereld met centraal daarin een heilsgeschiedenis die zich moet voltrekken (wat ongeveer het geval is voor het joods-christelijke systeem, en vast en zeker het geval voor alle politiek-religieuze fenomenen die later zijn verschenen, maar geenszins voor de geloofssystemen en riten van eerdere datum), dan zou men moeten zeggen dat het atheïsme een religie is, of minstens het leven heeft geschonken aan diverse systemen die volkomen religieus zijn, die zich beroepen op getrouwe volgelingen, die een “geloof” bezitten in een of meerdere heilbrengers, en die verenigd zijn in “partijen”. Zoals daar zijn het positivisme, het communisme, of nog andere. Raymond Aron heeft over “seculiere religies” gesproken, terwijl Marcel Gauchet de benaming “antireligieuze religies” verkiest. Niettemin raken hun analyses niet over de muur van de huidige media, die het publiek om de oren blijven slaan met het concept “religies”, tegengesteld aan dat van het atheïsme, of liever –vernieuwing kan nooit kwaad– aan dat van het “burgerschap”, hetgeen niets anders is dan het neoliberale atheïsme, new look.
De mythe van de gemeenschappelijke basis
Het andere niveau van de hypocrisie hangt samen met het gebruik zelf van het concept: dit bestaat erin een denkbeeldige gemene basis te ontwerpen tussen “de religies”, daarbij hun radicaal uiteenlopende verschillen negerend, in het bijzonder die tussen het christendom en de islam. Dat is de manier waarop het moderne atheïsme zich altijd heeft gerechtvaardigd (door het ene én het andere te verwerpen), en meer in het bijzonder in de neoliberale vorm ervan die vandaag overheerst.
Gaat het hier om een wetenschappelijke houding? Die zou er eerder naar streven om elk van de fenomenen waarvan sprake te begrijpen vanuit hun respectieve teksten en hun geschiedenis.
Niet voor niets heeft het “islamitische” fenomeen de naam islâm aangenomen, wat onderwerping betekent: in alle eigenlijk “islamitische” processen schuilt een meester-slaafmechanisme, of het nu gaat om de houding tegenover God (die fundamenteel is), of over maatschappelijke, zelfs familiale of huwelijksverhoudingen (die daar een uitvloeisel van zijn). Het beeld van de God die de mens verplettert bepaalt het ideaal dat moet worden nagestreefd op de aarde, aarde die aan Hem onderworpen moet zijn [4].
Aan de andere kant bevindt zich het christelijke ideaal, gebaseerd op een Bijbelse voorstelling van God, die van haar kant totaal verschillend is. Deze paar passages uit de Evangeliën –de woorden van Jezus– zijn karakteristiek: [ik geef hier, vanwege de begrijpelijkheid, de Willibrord-vertaling, en, vanwege de schoonheid, in bijlage ook de Statenvertaling]
Lucas 12, 37: Gelukkig zijn de knechten die de heer wakend aantreft bij zijn komst. Ik verzeker jullie dat hij zich omgordt, hen aan tafel nodigt en rondgaat om hen te bedienen.
Lucas 17, 10: Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: “Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen.”
Sterker dan dit kun je het ideaal van de dienst van God en van de naasten niet uitdrukken:Matteüs 20, 25-28 (ook Marcus 10, 42 e.v.): Jullie weten dat de leiders van de volken heerschappij voeren over hen en de grote mannen hun gezag laten gelden. Zo moet het onder jullie niet zijn. Integendeel, wie groot wil worden onder jullie, moet jullie dienaar zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, moet jullie slaaf zijn. Zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en om zijn leven te geven als losgeld voor velen.
Matteüs 23,11 De grootste van u zal uw dienaar zijn. 12 Wie zich verheft, zal vernederd worden, en wie zich vernedert, zal verheven worden.
Lucas 22, 26 Bij jullie mag dat niet zo zijn. De grootste van jullie moet de minste worden, en de leider de dienaar. 27 Want wie is het belangrijkst? Die aan tafel ligt, of die bedient? Die aan tafel ligt toch zeker! Maar Ik ben in jullie midden de dienaar.
Elke socioloog of antropoloog zou hierin het principe moeten ontwaren, dat de christelijke verwezenlijkingen inspireert die aan de basis liggen van de sociale vooruitgang: als een samenleving er naar streeft om zich als ideaal de onderlinge dienstbaarheid te stellen, dan maakt zij snel vooruitgang, inbegrepen op het vlak van de kennis –of dat nu in het Oosten of het Westen is– zelfs al wordt zij daarom nog geen ideale samenleving. Wanneer echter er zulke principes binnensluipen, of zich allengs opdringen, als daar zijn verrijking ten koste van alles, of onderwerping aan hen die beweren de sleutels van de toekomst in handen te hebben: op dat moment gaat de civiele maatschappij snel ten onder, ten voordele van een kleine groep, en het leven van de meerderheid slaat om in een nachtmerrie.De Plek van de Rede
Het amalgaamdenken, tekenend voor een concept als “de religies”, is het meest schadelijke aspect van de hypocrisie. Er kan geen gerechtigheid, noch een Staat bestaan die aan de rationaliteit voorbijgaat. En de rede zegt ons juist dat de principes die aan de basis liggen van respectievelijk het christendom en de islam elkaars tegengestelde zijn, en bijgevolg heeft het burgerlijke gezag het recht en de plicht om hiermee rekening te houden. De zorg om het gemeenschappelijk welzijn gebiedt om het eerste te begunstigen, terwijl er ten aanzien van de tweede zich een grote reserve opdringt (en de Staat hoeft die alvast niet te subsidiëren).
De vreemdeling ontvangen, dat betekent: hem toelaten om het beste van zichzelf aan te brengen, hem ook passend te vergoeden, en ook, hem helpen om zich te ontdoen van de conditioneringen die een bedreiging vormen zowel voor hemzelf en zijn familie, als voor de maatschappij die hem ontvangt. Het is bij dit licht en onder deze analyse dat de vraag rond de vermenigvuldiging van minaretten in de publieke ruimte dient te worden gezien, ingebed in een algemene politiek betreffende deze ruimte (die al te vaak aan de commerciële reclame wordt verkocht, die evengoed betwistbaar is).
Elke andere stellingname beantwoordt niet aan de rede, maar eerder aan zekere a-priorismen van affectieve of ideologische aard, en onder de laatstgenoemde is het concept van “de religies” niet het geringste.
Het standpunt van de Zwitserse bisschoppen, zoals op 2 december naar voren gebracht, weerspiegelde dergelijke a-priorismen, met nog een kruideniersreflex er bovenop: zij zagen in het oordeel van het Europees Hof en in het referendum een gemeenschappelijke “drang om de zichtbaarheid van religies te beknotten”, alsof, hemel! de Zwitsers plots van plan waren om zich tegen hun klokkentorens te keren. Laten we ernstig blijven. Als er van een bedreiging sprake is, dan zou die veeleer er in bestaan om het referendum af te keuren en tegelijk het vonnis van het Europese Hof goed te keuren, volgens een heimelijke logica die aan de ene kant de culturele identiteit van de bevolking viseert (want door sommigen werd onderstreept) en die aan de andere kant wil bijdragen aan de greep van islamitische groepen op de maatschappij. Deze logica van de manipulatie kan men aan het werk zien onder autoritaire niet-Europese regimes… met name in Algerije sinds 1984, toen de machthebbers tegelijk hun politiek van islamisering en arabisering hebben gelanceerd om de bevolking beter onder controle te krijgen – we weten wat voor verschrikkelijke burgeroorlog daar is uit voortgekomen.
Maar dit oordeel is voor de Zwitserse bisschoppen te ingewikkeld wellicht. Is er ergens een barmhartige ziel te vinden, die hen in eenvoudige bewoordingen kan uitleggen: 1/ dat “de religies” niet bestaat 2/ dat de vóór-christelijke cultussen geen uitstaans hebben met de post-christelijke fenomenen (en in de tussenperiode is er het judeo-christendom geweest, dat zij verondersteld zijn te kennen), en, 3/ tenslotte, dat hun mooie, politiek-correcte intenties, die niemand hen zal betwisten, zelden naar het paradijs leiden?
Nog een laatste punt: geen mens vraagt hen om aanwezig te zijn bij een eerstesteenlegging van een moskee – excuus, het was in een land ten westen van Zwitserland dat dit is voorgekomen.
* Fr. Edouard-Marie Gallez fsj, is doctor in de Theologie en de Godsdienstgeschiedenis, auteur ook van Le Messie et son Prophète (Ed. de Paris).
_________________________
[1] AFP, 3 december 2009, voor de twee berichten.
[2] Cf. La bataille des crucifix.
[3] Het ging ook, minstens bij een bepaalde strekking, om het legitimeren van aanspraken bij de in beslagname van de openbare ruimte, en bij de greep op de opvoeding van de kinderen in naam van een Staat, die antireligieus moest zijn, en die in Frankrijk alle christelijke congregaties heeft verbannen tussen 1905 (voor sommige vanaf 1895) en 1920, terwijl in de Soviet-Unie de antichristelijke uitzuivering begon met haar miljoenen doden. Men kan de atheïstische stroming niet los zien van de bloedige verschrikkingen in de XXste eeuw, die juist in naam van dergelijke aanspraken plaatshadden.
[4] Claude Lévi-Strauss heeft, als pionier van de antropologie enkele nogal scherpe analyses gewijd aan het islamitisch fenomeen, maar hij lijkt er niet de principes van te hebben doorgrond – je zou geloven dat hij de koran niet wenste open te slaan (zie de pp. 463-469 in Tristes tropiques, heruitgave van 2001).
.
Labels: Aron | Raymond, christendom, Gallez | Edouard-Marie, Gauchet | Marcel, islam, minaretten, Referendum
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home