12 januari 2010

Die Welt over het ware gelaat van Mohammed (vpmc)

Aanslag op een karikaturist
Het ware gelaat van Mohammed
is lastig om aan te zien


Na de aanslag op de mohammed-karikaturist Kurt Westergaard, zijn er weer twisten over de grenzen van satire. Velen vergeten daarbij, om wie het hier eigenlijk gaat, betreurt de filosoof Daniele Dell’Agli. Uitgerekend als karavaanrover en moordenaar begon toch Mohammed zijn carrière.

De strijd rond de Deense mohammed-karikaturen, die smeulende was, gloeit na de aanslag op de tekenaar Wester-gaard weer op, en alle betrokkenen doen net alsof ze niet zouden weten hoe dat komt.
De enen, woordvoerders van moslim-verenigingen en islamofiele Europeanen, maken als vanouds gewag van gekwetste religieuze gevoelens die, naargelang van de omstandigheden, met verbale verontwaardiging ofwel met geweld-dadige acties moeten beschermd, respectievelijk gewroken worden; de anderen roepen het recht op vrije meningsuiting in, dat zij, naar-gelang van de omstandigheden, voor onaantastbaar verklaren, ofwel begrensd en –in uitzonderingsgevallen– voor opschorting vatbaar.
Allen evenwel zijn het er over eens, dat de mohammed-karikaturen hierom aanstootgevend zijn, dat hun voorstelling geen recht doet aan de figuur van de profeet. De ene noemt dit laster, de andere satire.
Nu bestaan er vele definities van satire, maar geen enkele die als bestanddeel ook de onwaarheid of de leugen bevat; altijd gaat men ervan uit dat satirische tekeningen hoogstens overdrijven –met het oog op polemiek of vermaak (de twee tegelijk is enkel in Duitsland uitgesloten)– om de kern van waarheid van een schandaal, of van een algemeen bekende wantoestand duidelijk weer te geven.
Sterker: bij een satirische boodschap is algemene bekendheid van de ter zake doende historische, politieke of biografische achtergrond zelfs vooropgesteld, anders loopt het met een sisser af.
Waar richt zich de satirische aanval in dit geval op? Heel eenvoudig hierop, dat de stichter van de islam zijn carrière begon als karavaanrover, en als moordenaar, en hij als heerser van Medina het bevel gaf tot aanslagen op politieke tegenstanders en tot genocide op de daar gevestigde joodse stammen. Dit zijn ook onder moslimgeleerden historisch onbetwiste feiten,* waar tenminste in de noordelijke hemisfeer iedereen voldoende bekend mee is die over enige ontwikkeling beschikt.
De karikaturen, of preciezer gezegd: één enkele van de gewraakte tekeningen bracht deze weinig roemvolle opmaat tot de islamitische wereldverovering in herinnering – en heeft daarmee blijkbaar hopeloos te veel gevergd, zowel van vele moslims als van de meeste voorvechters van de democratische waarden.
Deze laatsten, omdat zij hun beroepsethos als publicist moeten ver-loochenen als zij verkiezen om elke meer dan halfslachtige verdedi-ging van de karikaturen te vermijden –elke verdediging dus, die niet enkel de vorm maar ook de inhoud betreft– die immers, zo vrezen zij, gevolgd zou kunnen worden door niet te overziene reacties, vanwege de islamitische gevoeligheden die toch al voortdurend op scherp staan.
De eersten, de zelfbenoemde vertegenwoordigers van de islam, om-dat voor hen de confrontatie met het ware gelaat van de profeet, volgens wiens voorbeeld zij trachten te leven, onverdraaglijk is en tot elke prijs geloochend dient te worden – en dat lukt het best door er voor te zorgen dat er uitsluitend over hun gekwetste “religieuze gevoelens” gesproken wordt.
Het blijft er dus bij dat geen van beide partijen bereid is om stelling te nemen in de eigenlijke controverse die door de karikaturen is uitge-lokt (die hierom alleen al allesbehalve “dom” of “plomp” zijn): dat de islamitische plegers van aanslagen zich niet enkel in harmonie weten met de geest van vele koranverzen en de meeste commentaren, maar zich voor hun bloedige daden ook nog eens op het persoonlijke voor-beeld van Mohammed kunnen beroepen.
Hoe dan ook zijn er gevolgen wat betreft de integratiepolitiek voor alle andere aanhangers van zijn religie, die er –in duet met hun links-liberale apologeten– vergeefs mee doorgaan om het trommeltje van een zogenaamde islamofobie te roeren, in de hoop de genoemde funeste samenhang te versluieren.
Zolang zij niet bereid zijn om de historische autoriteit van de profeet even kritisch te relativeren als zijn leerstellingen, kunnen zij geen aanspraak maken op een onderscheid tussen islam en islamisme, wat overigens een theologische absurditeit zou zijn.
En zolang zij blijven geloven dat zij in het Europa van de eenentwintigste eeuw moeten blijven leven volgens Oosterse voorschriften en regelen uit de zevende tot de tiende eeuw, moeten zij er niet over klagen als men hen in staat acht om op gelijk welk moment ook naar de oorlogszuchtige parolen van hun religieuze stichter te zullen handelen, of om zulke handelwijze van gelijkgezinden goed te praten.

Daniele Dell’Agli is filosoof en literatuurwetenschapper in Berlijn.
______________



* [noot van 12 januari] Vooral, of zeker onder moslimgeleerden, zou ik zeggen. Wetenschappelijke, dus westerse geleerden en filologen, willen nog wel eens twijfelen aan de hele historiciteit van de figuur van Mohammed. Mohammedaanse "geleerden" wensen daar begrijpelijkerwijs geen onderzoek naar te doen, maar betwisten anderzijds niet de immorele verhalen uit de 8ste, 9deen 10de E.




.

Labels: , , , , ,

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>