ESSAY
Hamed Abdel-Samad
Is islamofobie het nieuwe antisemitisme? Daarover is een debat ontbrand. Maar wie moslims werkelijk ernstig neemt, moet islamkritiek beoefenen.
Hoe doe je precies een islamcriticus een muilkorf om? Mocht u in het geval zijn dat u allergisch bent voor islamkritiek, en om beroepsredenen, of op ideologische gronden, of eenvoudig omwille van intellectuele traagheid geneigd bent tot het verdedigen van de islam, dan zal volgende gebruiksaanwijzing uiterst nuttig voor u zijn.
Is de criticus een niet-moslim, dan hebt u makkelijk spel. Aangewezen hier, is een afmattingstactiek: u verwijt hem zijn gebrekkige kennis van de islam, u praat over de heterogeniteit en de veelzijdigheid van de jongste abrahamitische religie, en vraagt hem over welke islam hij het heeft. Al snel verliest hij het overzicht in het labyrint van islamitische rechtsscholen en stromingen, en het debat loopt vast in zand.
Het verwijt van islamofobie hoeft niet lang uit te blijven. Maar wat u weer niet moet doen, is het woord “racisme” in de mond nemen. Beter kunt u de islamcriticus laten aanvoelen dat dit wel degelijk is wat u bij hem vermoedt. Spreekt u hem over stemmingmakerij, over applaus dat van de verkeerde kant komt, en over het koren op de molen van de xenofobie. En nog voor hij u tegenspreekt herinnert u hem aan de verschrikkelijke gebeurtenissen van 70 jaar terug in Duitsland. In die dagen waarschuwden de antisemieten voor de judaïsering van Europa, net zoals de islamofoben vandaag waarschuwen voor de islamisering van het Avondland. Echter, het woord “holocaust” zult u liever niet gebruiken.
Een vermelding van de Koude Oorlog hoort wel op het programma te staan. Want tenslotte is na het “rode” en het “gele” gevaar nu het vijandbeeld van de islam aan de beurt, zodat de nood aan een schrik-beeld bij de Europeanen gelenigd kan worden, en de contouren van de Europese identiteit scherper getekend. Nauwelijks iemand die zal merken dat uw argumentatie wat roestig is omdat u valse vergelijkingen maakt en de tegenstander heel de tijd met zijn eigen trauma’s hebt beziggehouden zonder maar iets te zeggen over wat er echt op het spel staat.
Deze tactiek werkt zo goed als altijd, of het moest zijn dat de islamcriticus zelf een moslim is, en weet waarover hij het heeft. In dat geval haalt het verwijt van racisme of van gebrek aan kennis van de islam natuurlijk niets uit. Dan moet er stevig toegetast worden. Val hem aan op zijn integriteit. Hij moet wel een pathologische zelfhater zijn die met zijn kritiek op de islam een afrekening met zijn cultuur beoogt. Snuffel wat rond in zijn biografie, een schandvlek is altijd wel te vinden. En als hij een vrouw is, dan is die natuurlijk emotioneel, wispelturig, en naast de kwestie.
Na het minarettenverbod van de Zwitsers, en de verijdelde moordaanslag op Kurt Westergaard, had ik de hoop dat er eindelijk een onverkrampte strijdcultuur zou ontstaan, waarbij diepgravende debatten mogelijk werden over thema’s als islam en migratie. Mijn hoop kreeg vleugels door enkele mediaberichten in de islamitische wereld, die deze keer niet poogden om de woede-industrie aan te zwengelen, maar tot bezinning en terughoudendheid aanspoorden. Het Egyptische weekblad “al-Youm al-Sabea” stelde in een kritisch artikel zelfs de vraag welke zonden van de moslims, ergens ter wereld, deze afwijzende houding tegenover de islam in Europa konden veroorzaakt hebben. Zelfs de bijdragen van een “ketter” zoals ik werden gepubliceerd. Ginds heeft de islamkritiek schijnbaar vruchten afgeworpen en onder moslims een denkproces op gang gebracht over de eigen tekorten.
En in Europa? Er waren wel een paar uiterst zeldzame islamkritische bijdragen in de de mainstream media, maar mijn vrees werd al gauw bewaarheid: in Europa staat men sneller klaar met een muilkorf dan met gelijk welk tegenargument. Enkel de 14de januari al, publiceerden de “Süddeutsche Zeitung” (SZ) en de Berlijnse “Tagesspiegel” twee bijdragen, die net zo goed van eenzelfde persoon hadden kunnen zijn. In het SZ-artikel met als titel “Onze haatpredikers” vergelijkt Thomas Steinfeld islamcritici als Henryk Broder en Necla Kelek, met de door hen bekritiseerde islamfundamentalisten. De tekst lijkt helemaal –minstens wat de teneur betreft– een kopie te zijn van de bijdrage van Claudius Seidl in de "Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung" (FAS) van 10 januari. Daar waren de haatpredikers zelfs “heilige krijgers”. Vooral Seidl zijn slotwoord vond ik amusant. Aansluitend op een citaat van Voltaire schreef hij: “Ik ben op hun hoofddoek niet gesteld, maar ik zou mijn leven ervoor inzetten, dat zij zich kleden kunnen zoals ze dat zelf willen.” Zo vat hij zijn beperkt begrip van vrijheid samen. Binnen zijn eigen logica mag je Seidl eigenlijk als “hoofddoek-martelaar” betitelen.
Dit gezegd, zou hij zijn leven heel zeker niet opofferen om een moslimvrouw in Duitsland in staat te stellen een zelfgekozen leven te leiden, ver weg van de strenge morele denkbeelden van de moslimgemeenschappen. Over haar zou hij in de FAS nooit een artikel schrijven, al werd zij door haar eigen broer in naam van de eer vermoord, want zulke “oriëntaalse toestanden” zijn zijn columnisten-jihad niet waardig. In de “Tagesspiegel” van 14 januari verwondert Andreas Pflitsch zich over de scherpe islamkritiek voortkomend uit moslimrangen, en noemt hij deze “de koude oorlog van de Verlichten”. De geschriften van een aantal islamcritici, zoals de in de VS levende islamwetenschapper Ibn Warraq, voorzitter van de Centrale Raad van Ex-moslims, van Mina Ahadi, en van de schrijver van dit stuk, beschouwt Pflitsch als het “plompe oprakelen van oude ressentimenten”, dat met het programma van de Verlichting niet verward dient te worden. Wat mijnheer Pflitsch tussen de regels door wilde zeggen, is volgens mij: “Bepalen wat kritiek is, en wat Verlichting, dat komt nog altijd aan ons toe. Moslims die weten hoe ze zich moeten uitdrukken, en die het heft in handen nemen, die zijn er niet en horen er niet te zijn, en daarom moeten wij Duitsers dit voor onze rekening nemen, om de moslims tegen zichzelf te beschermen.” Nee, bedankt mijnheer Pflitsch, ik genees mijzelf!
Zulke stukken zullen wel goedbedoeld zijn, want zij komen vanuit de nobele toren van de cultuur van het slechte geweten, en niet vanuit de praktijk. Maar zij helpen ons noch om tot een eerlijk debat te komen, noch helpen zij de moslims om uit hun eigen lethargie te ontsnappen. Integendeel, zulke verwijten bevestigen de hardnekkige samenzweringstheorieën, en cementeren vele moslims in hun slachtofferrol. En je kunt ook veel islamkritiek overtrokken vinden of provocerend. Ik persoonlijk ga niet akkoord met alles wat mevrouw Kelek of de heer Broder zeggen. Maar hun islamkritiek houd ik niet voor het hoofdprobleem van de islam, maar voor een spiegel van dat probleem. De islam heeft een probleem met zichzelf, met zijn ambities, en met zijn voorstelling van de wereld. En de tijd snelt hem voorbij. Relativisme en wonden likken, zijn daar slechte recepten tegen.
Een oud Egyptisch spreekwoord zegt: “De ware vriend doet mij wenen, en weent samen met mij. Geen vriend is het, die mij aan het lachen brengt, maar in zijn binnenste mij uitlacht.” Wie moslims werkelijk ernstig neemt, moet aan islamkritiek doen. Wie met hen een gesprek onder gelijken wil voeren moet eerlijk met hen zijn, in plaats van hen als kreupelen te behandelen. Het is al erg genoeg als iemand mensen voor kreupel houdt die dat niet zijn. Maar erger nog is het, als hij aanstalten maakt om voor hen uit te gaan hinken, en een gebrek te veinzen, in de illusie dat hij op die manier solidair met hen is.
.
Labels: Abdel-Samad | Hamed, Broder | Henryk M., Die Welt, Kelek | Necla
Read more...