Hoe ik liberaal werd... (Nick Roskams)
Tijdens de zomer had ik het genoegen deel te mogen nemen aan twee seminaries in de VS. Een populair onderwerp was het ontstaan van iemands ideeën. De vraag lijkt simpel maar is niet zo makkelijk te beantwoorden. Begin maar er eens over na te denken. Hoe ben ik gaan geloven wat ik vandaag beschouw als mijn overtuiging? Waarom heeft de (klassiek-)liberale ideologie mijn interesse en aanhang afgedwongen? De vraag naar de oorsprong van onze overtuiging kan even confronterend zijn als de inhoud ervan. En dus is het voor elke overtuigde liberaal een plicht om zijn overtuigingen aan een reflectie te onderwerpen.
Hoe ben ik liberaal geworden? Het is onmogelijk om een volledig antwoord te formuleren op een paar bladzijden. Tijdens mijn vierde levensjaar viel de Sovjet-Unie uit elkaar en kwam er een einde aan het Europese communisme. Ik herinner me vaag de televisiebeelden en de indruk die ze bij een kleuter hebben nagelaten. Men kan moeilijk beweren dat dit het begin is geweest maar op latere leeftijd ging ik opzoeken wat de betekenis was van al die gebeurtenissen. Samen met mijn interesse voor Egyptische mythologie zou dit het begin worden van mijn passie voor geschiedenis. Toen ik mijn middelbare school aanvatte had ik al verscheidene geschiedenisboeken achter de kiezen, een voordeel dat later van pas zou komen. Maar we gaan niet vooruitlopen.
Ik ga er graag van uit dat mijn liberale overtuiging het gevolg is van logisch redeneren en persoonlijke, intellectuele ontwikkeling. Hoe liberaal(?) dit ook mag klinken, er zijn veel factoren waarop een mens geen invloed heeft in zijn leven. De invloed van anderen is soms groter dan men denkt. Mijn ouders hebben in zekere mate mijn predispositie voor het liberalisme bepaalt, vooral in relatie met het schoolonderwijs. Want wat is het onderwijs in Vlaanderen anders dan een burgerfabriek? De eerste regels waarmee kinderen op grote schaal worden geconfronteerd zijn schoolreglementen, als voorloper van de status quo in de wereld der volwassenen.
De kern van de zaak is dat mijn vader zich vaak verzette tegen sommige regels die op school werden opgelegd. Ik herinner me een voorbeeld uit het derde leerjaar. De school verbood het meebrengen van drank in brikverpakkingen, om de kinderen milieubewust te maken. Bij het horen van die beslissing zei mijn vader dat ik zelf moest uitmaken of ik de verpakkingen in kwestie verder wilde meenemen en dat maar moest zeggen tegen de leraars. Gesterkt door die woorden nam de jongen die verzot was op zijn Minute Maid met tropicalsmaak zijn oude drankjes mee naar school en vertelde elke controlerende leerkracht dat hij dit zelf had gekozen. Werden die verpakkingen trouwens niet gerecycleerd? Dit soort banale voorbeelden (hoewel er ook levendige incidenten hebben plaatsgevonden) gaven mij een ingesteldheid waarbij ik niet blindelings bevelen zou opvolgen die vreemd waren aan mijn eigen keuzes. Regels en beslissingen hadden geen inherent gezag maar moesten verantwoord worden. En de bereidheid om te twijfelen aan regels zet een mens op het pad naar liberalisme.
Een andere invloed die mij van jongs af aan werd meegegeven was de aanmoediging om zelf te gaan opzoeken en te denken over vragen die bij me opkwamen. Mijn ouders en grootouders werden hoogstwaarschijnlijk geconfronteerd met vragen die niet onmiddellijk een duidelijk antwoord hadden omdat kinderlijke verwondering nu eenmaal een, laat ons zeggen, raar effect heeft op volwassenen. Gelukkig voor mij kozen ze het gemakkelijke antwoord: “zoek het op”. Dus heb ik lange tijd in encyclopedieën zitten turen, op zoek naar antwoorden op kinderlijke vragen. Kinderlijke verwondering is een kostbaar goed, ook op latere leeftijd. De wil om zelf te zoeken naar antwoorden is moeilijker maar correcter dan het blindelings aannemen van voorgekauwde oplossingen. Ik hoop dat een kritisch denkproces de beste garantie is tegen het vastroesten van ideeën. Een mens mag zijn leven niet vergemakkelijken door zijn ideeën te voorzien van betonnen funderingen. Zijn geest moet zo vrij en eerlijk zijn dat hij zijn standpunten van tijd tot tijd herziet.
De lijst met invloeden en gebeurtenissen kan nog wel een tijdje verder gaan. Net als elk andere jongen van mijn generatie beleefde ik het tijdperk van de televisiehelden zoals Batman en Zorro. Vooral deze twee hadden een grote invloed op mijn idee van heroïek. Hoewel ze beiden onmiskenbaar opkwamen voor gerechtigheid leefden ze minstens op gespannen voet met het officiële gezag. Een televisiemoment dat me is bijgebleven is de vraag die werd gesteld aan Zorro over zijn motivatie om een ‘leven van een misdadiger te kiezen in plaats van zijn overheid te gehoorzamen’. Zijn antwoord staat nog steeds gegrift in mijn geheugen: ‘because the government is a corrupt opressor of the people’. Opnieuw: een banaal voorbeeld, maar onderschat niet de invloed ervan op het wereldbeeld van een tienjarige.
Uiteraard is een loutere predispositie niet genoeg om iemand om te vormen tot een ‘instantliberaal’. En dat gebeurde een lange tijd ook niet. Gedurende mijn middelbare schoolleven had ik een ongewone interesse voor politiek, filosofie en geschiedenis. Mijn klasgenoten hadden hiervoor weinig begrip en lieten dat ook blijken. Het gebrek aan erkenning en stimulatie van deze interesses waren bij momenten frustrerend, een ervaring die iedereen wel zal kennen in ons gestandaardiseerd onderwijslandschap.
Dus zette ik mijn eenzame zelfstudie verder. Door verdieping in de geschiedenisboeken volgde een grote interesse voor de tweede wereldoorlog. Vraag me niet waarom want het antwoord is me onbekend. De haast epische proporties van de zesjarige catastrofe had een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Vooral de figuren van machtsapparaten als de NSDAP, de gigantische legers, de dictatoriale regimes en hun ideologieën waren fascinerend. De afkeer voor het nazisme dreef me al gauw in de armen van het socialisme. Was het niet duidelijk dat deze beide ideologieën mekaars tegengestelde waren? Die vraag moest ik al gauw negatief beantwoorden, de wandaden waren eveneens aanwezig en de gelijkenis overduidelijk. Mijn ideologische zoektocht was begonnen, bij wijze van eliminatie.
Toen kwam het scharnierpunt in het hele verhaal. Dit kritieke moment is niet zonder ironie, het was namelijk dankzij een leraar van linkse signatuur dat ik op de weg naar het liberalisme werd gezet. In het laatste jaar van de middelbare school werd in de godsdienstlessen ingegaan op het fenomeen globalisering. Elke leerling kreeg een thema waarover hij of zij een presentatie moest geven. Het spreekt voor zich dat onze bevindingen in een bepaalde richting werden gestuurd. Of het concrete thema nu over landbouw, de WTO of bankieren handelde, de ‘noodzakelijke inzichten’ werden op voorhand aangereikt: bedrijven slecht, overheid goed.
Het thema dat op mijn bank viel was vrijhandel. En dus ging ik op zoek naar informatie, net als vroeger. Via het internet kwam ik in aanraking met een veelheid aan standpunten. Wat me het meeste fascineerde was de link tussen vrijhandel en welvaart. De achterliggende gedachte dat vrijhandel leidde tot uitbuiting werd teniet gedaan door de data die het tegendeel bewees. Overal ter wereld waar de vrije marktwerking werd toegelaten was de welvaart het hoogst. Waarom dacht iedereen dan dat vrijhandel een slechte zaak was? Mijn presentatie probeerde te verhelpen aan dat denkbeeld dat in mijn ogen een fout was in de algemene kennis. Een uiteenzetting over de voordelen van vrijhandel en de overheidsinperkingen die er tegenin gingen volgde. En hoewel de leraar in kwestie niet akkoord ging met mijn bevindingen kon hij niet voorbijgaan aan de grondigheid ervan. Vanaf dat moment beschouwde ik mezelf een voorstander van vrije handel. En als dat liberaal werd genoemd dan was ik liberaal. Als mijn beweringen neoliberaal moesten worden genoemd, zoals een klasgenoot beweerde, dan was ik een neoliberaal. What’s in a name? Ook al waren mijn denkbeelden toen in een vroeg stadium (en dat zijn ze in alle bescheidenheid nog steeds), ik had weinig behoefte aan etiketten. Een dergelijke benaming geeft een richting aan, maar bepaalt niet de uiteindelijke bestemming.
Vanaf dat moment ging de bal aan het rollen. Ik begon liberale literatuur ter hand te nemen. Het eerste boek was ‘On liberty’ van J.S. Mill waarin het harm principle de hoeksteen vormde. De nieuwe denkmethodes van het liberale gedachtegoed waren een verfrissing voor een geest doordrenkt met halve theorieën. Voor de eerste keer werd ik geconfronteerd met pogingen om een coherente visie op de wereld te vormen.
In de jaren die volgden ging alles in een stroomversnelling. Ik werd lid van Jong VLD en het LVSV. De ontmoetingen met gelijkgestemden betekenden een tweede adem voor mijn liberale vorming. Maar een universiteit zit ook vol met andersdenkenden, wellicht de grootste zegen voor het vormen van een eigen mening. De manier waarop een persoon namelijk zijn mening vormt heeft veel gelijkenissen met het slijpen van een ruwe diamant die door discussie en kritische reflectie een scherpere vorm krijgt. En daarbij zijn botsingen en ruwe kantjes een essentieel onderdeel van het vormingsproces. De overvloed aan meningen en activiteiten binnen de liberale organisaties boden hiervoor de ideale setting. Het zou me te ver leiden om elke persoon op te noemen, zowel binnen als buiten de liberale gemeenschap, die een invloed heeft gehad op mijn actieve ideologische queeste. Het spreekt echter voor zich dat ik al deze personen ontzettend dankbaar ben en blijf voor hun provocerende woorden, bakken kritiek en suggesties voor verdere verrijking.
De evolutie die ik op ideologisch vlak heb doorgemaakt stond in het teken van de zoektocht naar die intellectuele coherentie. Vanuit die idee ben ik verschoven van een sociaal-liberaal denkbeeld naar het klassiek liberalisme. Lange tijd vormde de minimal state hierbij een vast ankerpunt: de overheid moet zich bezighouden met de voorziening van essentiële kerntaken voor de bescherming van haar burgers. In andere aangelegenheden heeft de overheid zich niet te moeien aangezien regulering op andere vlakken inefficiënt en immoreel is. En toch was dit standpunt niet bevredigend. Het probleem was dat de argumenten tegen overheidsinterventies op economisch vlak ook van toepassing konden zijn op haar essentiële taken. En hoe langer die ideologische tweespalt duurde slingerde mijn ideeën tussen anarchisme en minarchisme.
Uiteindelijk koos ik voor het anarcho-kapitalisme als enige logische conclusie van een ideologie gebaseerd op vrijheid. (Waarmee ik niet insinueer dat minarchisten of andere liberalen ideologisch niet consistent zouden kunnen zijn. Maar wel dat hun consistentie niet gebaseerd kan zijn op een puur vrijheidsconcept.) Toegegeven, die ommekeer was geen geheel prettige confrontatie. Een dergelijke keuze heeft veel weg van Alice in Wonderland die zichzelf in de nesten werkt door haar tomeloze nieuwsgierigheid. De vragen waarmee je initieel wordt geconfronteerd zijn niet eenvoudig. Wat met wegen en zeeën? Is geweld dan een absoluut kwaad? Wat met vervuiling en armoede? Vragen die ik tracht één na één te beantwoorden. En dat lukt aardig, in samenspraak met mijn collega-voorstanders en –tegenstanders. Maar ook vandaag zijn er onopgeloste vragen met betrekking tot deze visie. En de drang naar een antwoord wordt alleen overtroffen door de wens dat er altijd vragen zullen zijn. Waar zal het eindigen? Hopelijk eindigt het nooit.
En dus, afsluitend, hoe wordt iemand liberaal? Liberalisme is wat met je gebeurt als je met onbevangen geest de samenleving probeert te begrijpen en er een zekere wetmatigheid in te ontdekken. Het is de politieke filosofie die het beste aansluit bij een humanistische zoektocht naar de waarheid, de levenshouding van een individu met een minachting voor opgedrongen regels maar een grenzeloos respect voor mensen en hun mogelijkheden.
Dit artikel werd door Nick Roskams als gastcolumn bij InFlandersFields.eu ingezonden. De auteur is politiek secretaris van het Leuvense Liberaal Vlaams Studentenverbond.
2 Comments:
Mijn ouders hebben in zekere mate mijn predispositie voor het liberalisme bepaalD !
Nick,
Heel herkenbaar. Mooi stukje. Ik vrees ook dat ik vanuit logica tot geen andere conclusie dan het anarcho-kapitalisme zal kunnen komen. Immers, als de argumenten tegen overheidsinterventie gelden met betrekking tot economie, maar niet met betrekking tot de taken van de overheid zelf, wat is dan het criterium dat die twee werelden van argumenten scheidt? Tijd voor een pint samen, me dunkt.
Beste groeten,
Brecht.
Een reactie posten
<< Home