Neue Zürcher Zeitung over slavenhouderij
.
NZZ 13 oktober 2008
Gedoogd, verdrongen en vergoelijkt
De geschiedenis van de slavernij is een pijnlijk hoofdstuk in de islamwereld
De geschiedenis van de slavernij is een pijnlijk hoofdstuk in de islamwereld
Theorie en praktijk van de slavenhandel zijn een der donkerste hoofdstukken in de geschiedenis van de islamwereld, en tot op de huidige dag blijven er situaties bestaan die veel weg hebben van slavernij. Er rust een sterk taboe op dit thema, maar het wordt nu toch aangepakt door een nieuwe generatie vorsers, mediamensen en geëngageerde burgeressen, met op kop de antropoloog Malek Chebel.
Beat Stauffer
Waar in het oude gedeelte van Marrakech bevond zich de slavenmarkt? Wanneer werden hier de laatste slaven verhandeld? Welke families en dynastieën profiteerden van deze mensenhandel? En komen er ook vandaag in de “Parel van het Zuiden” eventueel nog toestanden voor die veel weg hebben van slavernij?
Zulke vragen zouden toeristen in Arabische landen eigenlijk moeten stellen; niet enkel in Marrakech, maar ook in Ghadames, Cairo en andere voormalige centra van de slavenhandel. Maar toeristen die vandaag deze landen aandoen, worden, als het al gebeurt, hoogstens terloops en anekdotisch geconfronteerd met het feit van de slavernij; en de omstandigheid dat een deel van de slavinnen en slaven in harems belandden lijkt het hele ding niet enkel fascinerender, maar ook nog draaglijker te maken. Gedenkplaatsen die herinneren aan de meer dan duizendjarige handel, die miljoenen mensen tot slaaf maakte, vernederde en tot het niveau van lastdieren verlaagde, zul je in de vroegere centra van de Arabische slavenhandel vergeefs zoeken, en ook de handboeken in de scholen van de islamwereld bevatten nauwelijks verwijzingen naar dit donkere kapittel.
Tot voor kort was het een uitgemaakte zaak dat het fenomeen van de slavernij gold voor het Westen, en in de eerste plaats Europese landen en de Verenigde Staten betrof. De jongste tijd wordt deze zienswijze evenwel meer en meer in twijfel getrokken.
In de jaren tachtig al had de Zürichse historicus, wijlen Albert Wirz, er op gewezen dat de slavenhandel al van vóór de aankomst van de Europeanen in Afrika bedreven werd door Arabisch-moslimse handelaars, en dat dezen bij het bezorgen van slaven voor de Europese behoeften een centrale rol hebben gespeeld. Tot gelijkaardige besluiten kwamen ook andere auteurs. Het brede publiek heeft van de meeste van hun publicaties echter nooit kennis genomen.
Nieuw wetenschappelijk onderzoek
De laatste tijd echter begint wat dit betreft een andere zienswijze stilaan opgang te maken. Eén factor hierbij is, dat er intussen zulke solide documentatie voorhanden is over toestanden, in meerdere islamlanden, die zo met slavernij verwant zijn dat het probleem zich niet langer laat afdoen met een verwijzing naar het gebrek aan precisie van de bronnen. Overigens zijn er de jongste tijd enige publicaties over dit thema verschenen.
In de eerste plaats dient hier het werk van de Algerijns-Franse antropoloog en psychoanalyticus Malek Chebel vermeld te worden, dat eind 2007 verscheen onder de titel «L'esclavage en terre d'Islam». Het betreft hier de eerste studie die op een grondige manier de slavernij in de islamitische ruimte onder de loep neemt.
Chebel, die met zijn talrijke wetenschappelijke werken internationaal erkenning vond, komt er duidelijk voor uit dat hij een humanist is, en als zodanig is slavernij hem een gruwel. Toch heeft de auteur zijn nuchtere kijk op dit moeilijke thema weten te behouden, en weerstond hij de verleiding om een pamflet tegen de slavernij te publiceren.
Dat Chebel uit de Maghreb stamt en zelf moslim is, speelt in dit verband mogelijk een beslissende rol; want doordat hij hardnekkig tegen de praktijk van de slavernij argumenteert op basis van de islamitische geschriften, haalt hij het (voor de hand liggende) verwijt van islamvijandigheid meteen onderuit. “God heeft niets geschapen dat hij meer liefheeft dan de bevrijding van slaven, en hij haat niets meer dan het zondigen hiertegen”, luidt één van de hadiths, overgeleverde uitspraken van de profeet waarop Chebel zich steunt.
Men kan inderdaad niet zomaar van de hand wijzen, dat een deel van de auteurs die over dit thema gepubliceerd hebben, van hun principieel islamkritische houding geen geheim maken. Hetzelfde geldt voor een reeks van hulporganisaties, die zich inspannen voor het “vrijkopen” van slaven; voor het merendeel zijn die onder te brengen in een Evangelisch-christelijke omgeving.
Verdringing en afweer
Het onderzoek naar het thema slavernij, waarin Chebel volgens zijn eigen woord eerder toevallig was terechtgekomen, bleek al gauw de “moeilijkste opgave” in zijn leven. In de Arabische wereld zou op het thema “slavernij” namelijk een sterk taboe rusten, en momenteel zouden er noch een bewustzijn van de betekenis van dit fenomeen, noch ernstige wetenschappelijke studies voorhanden zijn.
Des te heftiger, zo meldt Chebel, waren alle slag van aanmaningen en bedreigingen waar hij in de loop van zijn meerdere maanden durend onderzoek mee geconfronteerd werd. Meer in het bijzonder de waarschuwing, dat een dergelijke studie enkel aan de vijanden van de islam munitie zou leveren, sloeg Chebel in de wind, en hij stelde zich eenvoudig ten doel om “de ganse waarheid omtrent de slavernij” te registreren, niettegenstaande mogelijke gevolgen. Hij is daar grotendeels in geslaagd.
Chebels onderzoek was van tweeërlei aard. Ten eerste doorzocht hij, vanuit het oogpunt der slavernij, schriftelijke bronnen uit de hele islamitisch traditie en geschiedenis. Daarbij gelukte het hem, om praktische handleidingen voor de slavenhouderij en andere documenten te ontdekken, die op schrikbarende manier aantoonden hoe alledaags, ja “normaal” het tot slaaf maken van mensen eeuwenlang is geweest in de islamitische wereld. Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat de auteur ook enkele “lichtpuntjes” wist op te delven, zo bijvoorbeeld een pamflet van een Marokkaanse abolitionist.
Ten tweede ondernam Chebel een uitvoerig onderzoek naar de hedendaagse praktijk van de slavenhouderij, en dat bracht hem in zowat alle islamitische landen. In interviews met slachtoffers, in gesprekken met juristen, theologen, politici en mensenrechtenactivisten poogde de auteur zoveel mogelijk aan de weet te komen over dit fenomeen, het liefst uit de eerste hand.
Het resultaat is een indrukwekkend overzicht van de theorie en praktijk van de slavernij in de islamitische wereld.
Daarbij komt dat, in weerwil van zijn openlijk partijkiezen voor de rechtelozen en zijn diepe humanistisch engagement, de “correspondenties ter plaatse” die Chebel ons heeft bezorgd een voorzichtige indruk maken, nuchter blijven, en geenszins dramatiseren; .kortom, in hoge mate geloofwaardig zijn. Enkel de omstandigheid al, dat de auteur tot nu toe door niet één islamitische staat voor de rechter is gedaagd, spreekt voor de ernst van zijn analyse.
Vrijlating als “godgevallig werk”
Maar eens temeer, hoe staat de islam dan wel tegenover het tot slaaf maken van mensen? Had de profeet werkelijk de bedoeling om de in zijn tijd wijdverbreide praktijk van het slavendom stap voor stap uit te roeien? of ging het eerder hem erom, de meest stuitende en vernederende uitingen te milderen? Chebel houdt nadrukkelijk vol dat de koranische passages waarin de slavernij aan de orde is, verhoudingsgewijs verbazend “slaafvriendelijk” zijn. Zo wordt bijvoorbeeld de vrijlating van slaven als een “godgevallig werk” uitdrukkelijk aanbevolen, en wordt het tot slaaf maken van moslims – en in principe ook van de aanhangers van de andere boekreligies – zelfs duidelijk verboden.
Naar de mening van Chebel vertoont de houding van de profeet inzake het fenomeen der slavernij evenwel een niet geringe ambivalentie. Er zijn immers ook passages die ondubbelzinnig wijzen op de godgegeven hiërarchie tussen “heer” en “knecht”, en in het kader van oorlogsvoering en razzia’s geldt het tot slaaf maken van niet-moslims uitdrukkelijk als legitiem.
Wat ook zwaar weegt, is vooreerst de omstandigheid dat het nogal “slaafvriendelijke” standpunt van de profeet in de volgende eeuwen niet goed terrein wist te winnen.
Oorzaken daarvoor ziet Chebel in de eerste plaats hierin, dat de bevrijding van slaven in de koran “geen sterk leidmotief” is, en voor de gelovigen ook geen verplichting. Veeleer werd het louter aan het persoonlijk initiatief en de goede wil van slavenhouder overgelaten om een “godgevallig werk” te verrichten.
De islamitische rechtspraak zou met betrekking tot de slavenhouderij altijd “vaag, dubbelzinnig en deels tegenstrijdig” blijven, schrijft Chebel, en in de praktijk zou zij “absolutistische potentaten, rijke handelaars en feodale heersers van alle categorieën” er nooit van weerhouden hebben om zich met zoveel slaven te omringen, als zij wenselijk achtten.
“Op die manier is de slavernij van dynastie tot dynastie tot een moslims feit geworden”, noteert Chebel. Wel zouden in de geschiedenis van de islam de religieuze autoriteiten af en toe enig voorbehoud hebben geformuleerd wat betreft de gangbare praktijken van de slavernij, maar zij stuitten daar op dovemansoren.
Zijn slotsom is duidelijk: in de beginfase van de islam was er beslist een emancipatoire tendens merkbaar, maar die heeft zich in de volgende eeuwen nooit kunnen doorzetten, en heeft plaats gemaakt voor een verregaande aanvaarding van de slavernij.
Het zou een van de “meest ontnuchterende en treurigste resultaten” van zijn onderzoek zijn geweest, dat zelfs vooraanstaande islamitische geleerden zich hebben willen lenen tot het codificeren van de slavernij. “Dit houdt in dat de ‘moskee’ niet neutraal stond tegenover dit kwaad”, schrijft Chebel. “In plaats van de wortels van de slavernij aan te pakken, namelijk de hebzucht van de slavenhandelaars en de criminele achteloosheid van de eigenaars, heeft zij hen van de nodige juridische middelen voorzien, om een handel uit te oefenen die daardoor bijna alledaags, banaal en onschuldig werd.”
De oeroude traditie van de slavenhouderij heeft zich in de voorbije eeuwen als het ware op de islam “geënt”, en heeft zodoende diens oorspronkelijke, emancipatoire boodschap gecamoufleerd.
Ja, in zekere zin is de islam “aan de mentaliteit van de slavenhouders ten offer gevallen”, verklaart Chebel in een bijgevoegd interview.
Daarmee haalt hij de islam duidelijk uit de schootslijn, en laat hij de mogelijkheid open voor een “progressieve” lectuur van de heilige geschriften. Slechts in bedekte termen werpt hij de vraag op, of de “onderwerping” aan de goddelijke wil – een van de mogelijke vertalingen voor de term islam – niet ook als “voorspel” zou kúnnen begrepen zijn voor een geheel en al wereldlijke onderwerping en ondergeschiktheid, waar de slavenhouders zich al te graag op zouden hebben gesteund.
Precies zo zien conservatieve islamtheologen het tot vandaag; het standsverschil tussen heer en slaaf is voor hen onderdeel van de goddelijke ordening. Een prominente Saoedische islamgeleerde, genaamd sjeik Saleh al-Fazwan zou zich nog vóór een paar jaar openlijk tegen de afschaffing van de slavernij hebben uitgesproken, zo bericht bijvoorbeeld de Amerikaanse journalist en islamcriticus Daniel Pipes. Slavernij zou een “onderdeel van de islam zijn, net als de jihad” en zulks ook blijven zolang de islam zou bestaan, zo moet de geleerde, die deel uitmaakt van het hoogste religieuze orgaan van Saoedi-Arabië, verkondigd hebben.
Ook andere – zelfverklaarde of deugdelijk erkende – religieuze autoriteiten hebben zich in deze zin uitgelaten.
Slavernij in Mauritanië
Dat het debat over het thema slavernij volstrekt niet academisch van aard is, blijkt in alle scherpte in Mauritanië. Op papier was de slavernij in dit West-Afrikaanse land in de loop van de 20ste E. al drie keer afgeschaft, zonder dat er in de praktijk veel veranderde: in 1905 per Frans koloniaal decreet, in 1960 met het verwerven van de onafhankelijkheid, en tenslotte een derde keer in het jaar 1980. Drieëntwintig jaar later, in het jaar 2003, werd een wet afgekondigd die mensenhandel in gelijk welk vorm strafbaar stelde, maar die het woord slavernij naar beste vermogen vermeed.
Maar dat volstond niet: goed een jaar geleden, in september 2007, nam het Mauritaanse Parlement een bijkomende wet aan ter veroordeling van de slavernij, en besloot het parallel daarmee tot een reeks van begeleidende maatregelen.
Achter deze verordening staat in de eerste plaats een niet-gouvernementele organisatie genaamd “SOS Esclaves”, die al jaren kampt voor de afschaffing van de slavernij, en poogt om internationale druk op te bouwen. In 1995 werd deze organisatie opgericht door afstammelingen van voormalige slaven, maar drie jaar later al werd zij per rechterlijk besluit verboden, en tegelijk werden haar leidende figuren veroordeeld tot hoge boetes en gevangenisstraf. Pas in 2005 verkreeg “SOS Esclaves” legaal bestaansrecht, dat zij meteen benutten om een reeks voorbeeldprocessen te voeren tegen feitelijke slavenhouders.
Voor Boubacar Messaoud, medestichter en voorzitter van “SOS Esclaves”, staat het buiten kijf dat het bestaan van zijn organisatie gerechtvaardigd is. “In Mauritanië gaat de slavernij gewoon door, en wel in de traditionele, zelfs archaïsche vorm, waarin een persoon direct van zijn heer afhangt”, verklaart Messaoud aan de NZZ. Concreet wil dat zeggen dat een mens net als een zaak overgeërfd kan worden, niet zonder de instemming van zijn heer een huwelijk kan aangaan en de facto ook niet de voogdij over zijn eigen kinderen kan uitoefenen. Daarnaast stelt de mensenrechtenactivist het voortbestaan vast van talrijke bezwaarlijke afhankelijkheidsrelaties, die van slavernij in enge zin niet essentieel verschillen.
De nieuwe wet van het jaar 2007 heeft naar de mening van Messaoud daadwerkelijk geleid tot een juridische lotsverbetering van slaven en “vrijgelatenen”. De omzetting in de praktijk geschiedt echter zeer halfslachtig, en de geplande sensibiliseringscampagne is tot de grote steden beperkt gebleven. Op die manier heeft zij de slachtoffers, die grotendeels op het platteland leven, in het geheel niet bereikt, merkt Messaoud afkeurend op. Tegelijk zou zijn organisatie onder aanzienlijke druk staan, omdat haar van staatswege verweten wordt dat haar activiteiten het imago van het land schaden.
Slotsom: het thema slavernij heeft – minstens in het geval Mauritanië – niets aan explosiviteit ingeboet. In een aantal andere islamitische landen, Soedan bijvoorbeeld, zal de situatie nauwelijks beter zijn.
Rekensommetjes leiden nergens toe
Volgens de onderzoekingen van Chebel, en volgens andere studies, komen er ook in vele andere landen van de islamitische wereld traditionele vormen van slavernij voor, zowel als moderne vormen van lijfeigenschap en brutale uitbuiting – van dienstmeisjes en boerenknechten bijvoorbeeld.
Slavernij is dus ongetwijfeld een sociaal probleem met grote explosieve kracht, dat dringend aan een oplossing toe is. Maar zowel Malek Chebel, als verschillende mensenrechtenorganisaties roepen nadrukkelijk op om het heikele thema in geen geval ideologisch aan te pakken, en de “oriëntaalse” slavernij af te wegen tegen die welke ooit door Westerse staten werd bedreven, of tegen hedendaagse vormen van “slavernij” in industrielanden.
Effectiever veeleer zou het zijn om alle vormen van dwangarbeid, seksuele uitbuiting en mensenhandel radicaal te bekampen, waar zij ook plaats mogen hebben.
Amper betwistbaar is evenwel het gegeven dat de impuls tot afschaffing van de slavernij zich uit de Europese cultuur heeft ontwikkeld, en geenszins vanuit de islamwereld kwam; vele islamkritische auteurs situeren het verbod op het houden van slaven dan ook onder de grootste prestaties van de Westerse cultuur.
Afgezien van de huidige cultuurconflicten tussen de moslimwereld en het Westen, lijkt het intussen duidelijk dat enkel een universalistische houding, die aan de fundamentele mensenrechten een onbeperkte gelding toekent, het mogelijk maakt om het tot slavernij brengen van mensen in de ban te doen; als een misdaad tegen de gehele mensheid.
___________________________
Malek Chebel: L'Esclavage en Terre d'Islam. Éditions Fayard, Paris 2007..
Albert Wirz: Sklaverei und kapitalistisches Weltsystem. Edition Suhrkamp, Neue Historische Bibliothek. Suhrkamp-Verlag, Frankfurt am Main 1984.
Beat Stauffer leeft als onafhankelijke publicist in Bazel. Zijn belangstelling gaat hoofdzakelijk naar de islamwereld, inzonderheid de Maghreb.
Labels: Chebel | Malek, islam, Neue Zürcher Zeitung, shari'a, Stauffer | Beat, Wirz | Albert
13 Comments:
Ouwe kost voor wie ooit De Slavenkaravaan van Karl May heeft gelezen.
@juist effendi:
zoals ik deed! (sorry voor mijn enthousiaste uitroepteken) ...en ik ook alles over Kara Ben Nemsi liever las dan Old Shatterhand.
Maar wie las dat verder nog denkt u? één journalist?
Voor de puur Europese schuld aan de slavenhandel, dit schitterende gedicht van Heine.
Inderdaad, een zeer mooi gedicht. Voor diegenen onder uw lezers die wat minder vertrouwd zijn met de Duitse taal is een vertaling misschien nuttig.
De supercargadoor Mijnheer van Koek
zit in zijn kajuit te rekenen;
en calculeert van de lading 't bedrag
en droomt van voorspoedige tekenen.
"De rubber is goed, de peper is goed,
driehonderd vaten en zakken;
goudstof en ivoor heb ik allemaal hier -
maar 't zijn de zwarten die mij doen smakken.
Zeshonderd negers heb ik aangeschaft
aan de Senegal stroom spotgoedkoop.
Het vlees is hard, de pezen zijn strak,
als ijzer uit de beste hoop.
Ik heb bij het ruilen brandewijn,
paarlen snoeren en ijzerwerk gegeven;
achthonderd procent verdien ik daarbij,
als de helft van hen blijft leven.
Al blijven van de negers er slechts driehonderd,
wordt in de haven van Rio de Janeiro
honderd dukaten per stuk betaald
door het huis van Gonzales Pereiro."
En wordt daar plots Mijnheer van Koek
uit zijn peinzen opgeschrikt;
de scheepschirurg komt binnengestapt,
't is dokter Vanderstrikt.
Graatmagere snaak is deze man,
een neus vol rode wratten -
Wel scheepsdoktoor, roept uit van Koek,
hoe vergaat het mijn geliefde zwarten?
"Ik groet u, zegt de heer doktoor,
Om te melden ben ik gekomen,
dat deze nacht de sterftegraad
aanzienlijk is toegenomen.
Gemiddeld stierven twee per dag,
maar heden stierven zeven,
vier mannen, drie vrouwen - ik heb het verlies
direkt in het kladboek geschreven.
De lijken heb ik goed geïnspecteerd;
omdat deze schelmen vaak uit doen schijnen
van ontbering bezweken te zijn,
in de hoop in zee te kunnen verdwijnen.
De doden heb ik van hun ketens ontdaan;
en liet, zoals ik heb gedaan tevoren,
de lijken in zee deponeren
bij het eerste ochtendgloren.
En uit de golven schoten naar voren
haaien, een heel legioen,
zij houden zozeer van negervlees;
't zijn de gasten van mijn pension.
Zij volgden van ons schip het spoor,
sinds wij de haven verlieten;
die beesten ruiken de lijkengeur,
met snuffelend genieten.
Het is zo grappig om te zien,
hoe zij naar de doden happen!
D'één neemt de kop, d'ander het been,
de rest neemt van 't vlees de lappen.
Is alles verslonden, dan dartelen zij
vergenoegd omheen des vaartuigs planken
en kijken mij aan, als wilden zij
ons voor het ontbijt bedanken."
Doch zuchtend valt hem in de rede
van Koek: Hoe kan ik het euvel verhinderen?
hoe kan ik van de sterftegraad
de progressiviteit verminderen?
Zegt de dokter:"Door eigen schuld
zijn vele zwarten gestorven;
hun slechte adem heeft de lucht
in het scheepsruim compleet bedorven.
En velen sterven van melancholie,
omdat zij zich dodelijk vervelen;
een beetje lucht, muziek en dans
kan de zieken weer doen helen."
Roept uit van Koek: "Een goede raad!
Mijn beste scheepsdoktoor
is slim als Aristoteles,
Alexander's doctophoor.
De president van de sociëteit
voor tulpencultuur in Delft
is zeer gestudeerd, maar heeft nog niet
van uw verstand de helft.
Muziek! Muziek! Op het scheepsdek hier
moeten ze dansen de zwarten.
En wie zich bij het springen niet amuseert
wachten onder de zweep veel smarten."
Eigen braaksel ...eh maaksel. Een klein eerbetoon aan de grote man.
Tiens, wie heeft dat vertaald?
Maar tot mijn schrik zie ik dat mijn link alleen het eerste deel van het gedicht geeft... hieronder staat het volledig.
Das Sklavenschiff
I.
Der Superkargo Mynheer van Koek
Sitzt rechnend in seiner Kajüte;
Er kalkuliert der Ladung Betrag
Und die probabeln Profite.
"Der Gummi ist gut, der Pfeffer ist gut,
Dreihundert Säcke und Fässer;
Ich habe Goldstaub und Elfenbein -
Die schwarze Ware ist besser.
Sechshundert Neger tauschte ich ein
Spottwohlfeil am Senegalflusse.
Das Fleisch ist hart, die Sehnen sind stramm,
Wie Eisen vom besten Gusse.
Ich hab zum Tausche Branntewein,
Glasperlen und Stahlzeug gegeben;
Gewinne daran achthundert Prozent,
Bleibt mir die Hälfte am Leben.
Bleiben mir Neger dreihundert nur
Im Hafen von Rio-Janeiro,
Zahlt dort mir hundert Dukaten per Stück
Das Haus Gonzales Perreiro."
Da plötzlich wird Mynheer van Koek
Aus seinen Gedanken gerissen;
Der Schiffschirurgius tritt herein,
Der Doktor van der Smissen.
Das ist eine klapperdürre Figur,
Die Nase voll roter Warzen -
"Nun, Wasserfeldscherer", ruft van Koek,
"Wie geht's meinen lieben Schwarzen?"
Der Doktor dankt der Nachfrage und spricht:
"Ich bin zu melden gekommen,
Daß heute nacht die Sterblichkeit
Bedeutend zugenommen.
Im Durchschnitt starben täglich zwei,
Doch heute starben sieben,
Vier Männer, drei Frauen - Ich hab den Verlust
Sogleich in die Kladde geschrieben.
Ich inspizierte die Leichen genau;
Denn diese Schelme stellen
Sich manchmal tot, damit man sie
Hinabwirft in die Wellen.
Ich nahm den Toten die Eisen ab;
Und wie ich gewöhnlich tue,
Ich ließ die Leichen werfen ins Meer
Des Morgens in der Fruhe.
Es schossen alsbald hervor aus der Flut
Haifische, ganze Heere,
Sie lieben so sehr das Negerfleisch;
Das sind meine Pensionäre
Sie folgten unseres Schiffes Spur,
Seit wir verlassen die Küste;
Die Bestien wittern den Leichengeruch
Mit schnupperndem Fraßgelüste.
Es ist possierlich anzusehn,
Wie sie nach den Toten schnappen!
Die faßt den Kopf, die faßt das Bein,
Die andern schlucken die Lappen.
Ist alles verschlungen, dann tummeln sie sich
Vergnügt um des Schiffes Planken
Und glotzen mich an, als wollten sie
Sich für das Frühstück bedanken."
Doch seufzend fällt ihm in die Red'
Van Koek: "Wie kann ich lindern
Das Übel? wie kann ich die Progression
Der Sterblichkeit verhindern?"
Der Doktor erwidert: "Durch eigne Schuld
Sind viele Schwarze gestorben;
Ihr schlechter Odem hat die Luft
Im Schiffsraum so sehr verdorben.
Auch starben viele durch Melancholie,
Dieweil sie sich tödlich langweilen;
Durch etwas Luft, Musik und Tanz
Läßt sich die Krankheit heilen."
Da ruft van Koek: "Ein guter Rat!
Mein teurer Wasserfeldscherer
Ist klug wie Aristoteles,
Des Alexanders Lehrer.
Musik! Musik! Die Schwarzen soll'n
Hier auf dem Verdecke tanzen.
Und wer sich beim Hopsen nicht amüsiert,
Den soll die Peitsche kuranzen."
II.
Hoch aus dem blauen Himmelszelt
Viel tausend Sterne schauen,
Sehnsüchtig glänzend, groß und klug,
Wie Augen von schönen Frauen.
Sie blicken hinunter in das Meer,
Das weithin überzogen
Mit phosphorstrahlendem Purpurduft;
Wollüstig girren die Wogen.
Kein Segel flattert am Sklavenschiff,
Es liegt wie abgetakelt;
Doch schimmern Laternen auf dem Verdeck,
Wo Tanzmusik spektakelt.
Die Fiedel streicht der Steuermann,
Der Koch, der spielt die Flöte,
Ein Schiffsjung' schlägt die Trommel dazu,
Der Doktor bläst die Trompete.
Wohl hundert Neger, Männer und Fraun,
Sie jauchzen und hopsen und kreisen
Wie toll herum; bei jedem Sprung
Taktmäßig klirren die Eisen.
Sie stampfen den Boden mit tobender Lust,
Und manche schwarze Schöne
Umschlinge wollüstig den nackten Genoß -
Dazwischen ächzende Töne.
Der Büttel ist Maître des plaisirs,
Und hat mit Peitschenhieben
Die lässigen Tänzer stimuliert,
Zum Frohsinn angetrieben.
Und Dideldumdei und Schnedderedeng!
Der Lärm lockt aus den Tiefen
Die Ungetüme der Wasserwelt,
Die dort blödsinnig schliefen.
Schlaftrunken kommen geschwommen heran
Haifische, viele hundert;
Sie glotzen nach dem Schiff hinauf,
Sie sind verdutzt, verwundert.
Sie merken, daß die Frühstückstund'
Noch nicht gekommen, und gähnen,
Aufsperrend den Rachen; die Kiefer sind
Bepflanzt mit Sägezähnen.
Und Dideldumdei und Schnedderedeng -
Es nehmen kein Ende die Tänze.
Die Haifische beißen vor Ungeduld
Sich selber in die Schwänze.
Und Schnedderedeng und Dideldumdei -
Die Tänze nehmen kein Ende.
Am Fockmast steht Mynheer van Koek
Und faltet betend die Hände:
"Um Christi willen verschone, o Herr,
Das Leben der schwarzen Sünder!
Erzürnten sie dich, so weißt du ja,
Sie sind so dumm wie die Rinder.
Verschone ihr Leben um Christi will'n,
Der für uns alle gestorben!
Denn bleiben mir nicht dreihundert Stück,
So ist mein Geschäft verdorben."
Heinrich Heine
dat is wel sterk, op die tijd zijn gedicht vertalen!
en nu nog het tweede deel...
Deel II
Hoog uit de blauwe hemelboog
duizend sterren schouwen,
vurig stralend, groot en wijs,
als ogen van mooie vrouwen.
Zij kijken neer op d'oceaan,
die onder een laag bedolven
van fosforstralend purperwaas;
wellustig klokken de golven.
Geen zeil wappert aan het slavenschip,
het ligt als afgetakeld;
lantarens schijnen op het dek,
waar dansmuziek en spektakel.
De stuurman speelt er op viool,
de kok bespeelt de fluit,
een scheepsjongen die op de trommel slaat,
de dokter trompettert luid.
Wel honderd negers, mannen en vrouwen,
zij krijsen en joelen en springen
als gekken in 't rond; om bij iedere sprong
de ketens in de maat te doen klinken.
Zij stampen op de vloer in dolle lust,
en menig zwarte schone
omklemt wellustig een naakte gezel -
doorheen klinken kreunende tonen.
De rechtsdienaar hij orchestreert,
en heeft door zweepslagen te geven
alle trage dansers gestimuleerd,
en hen tot vrolijkheid gedreven.
Tarara tsjing, tarara boem!
't Lawaai lokt uit de diepten
de monsters uit de zeewereld,
die daar stompzinnig sliepen.
Slaapdronken komen aangezwommen
haaien minstens honderd;
zij staren naar het schip omhoog,
verbijsterd en verwonderd.
Zij merken dat voor het ontbijt
het voer nog niet is voorhanden,
en geeuwen met opengesperde muil,
hun kaken vol grijnzende tanden.
Tarara tsjing, tarara boem -
Geen einde komt aan 't dansen.
De haaien bijten van ongeduld
in elkanders staarten.
Mij schijnt zij houden niet van muziek,
gelijk zovelen van hun soort.
Geen beest te vertrouwen dat niet houdt van muziek!
Zoals Albion's dichter het verwoordt.
Tarara boem, tarara tsjing -
Aan 't dansen komt geen einde.
Aan de fokmast staat Mijnheer van Koek,
biddend vouwt hij beide handen.
"In Christus naam spaar, o Heer,
het leven der zwarte zondigen!
Wekten zij uw toorn, weet dan ja,
zij zijn zo stom als runderen.
Spaar hun leven in Christus naam,
die voor ons allen gestorven!
Want zonder driehonderd geleverde stuks
is mijn negotie bedorven."
Applaus Effendi, en een krans van laurier.
Dank u.
alras, twee evenknieën vonden elkander.
Als je echte slaven wilt zien vandaag ga dan naar de Sindh provincie in Pakistan bij de oom van de gestorven Benazir Bhutto.
Hij heeft er zo'n 25.000.
Verder zijn er een paar honderdduizend "Adivasi" in India die als slaven leven. Zij zijn de originele indiërs die door de Arische inval hun land moesten afstaan. Ze zijn met miljoenen uitgemoord en van hun land verdreven in de indische geschiedenis. Ze zijn dan in de jungles gevlucht en hebben daar zo goed als het ging overleefd.
Het is toch oppassen met dat gedicht van Heine. Feiten: de slavenhandel was weinig winstgevend. De Britten deden het het best, omdat ze de meeste slaven in leven wisten te houden. Allen streefden ernaar hun kostbare waar levend aan de overkant te krijgen. De sterftecijfers onder de slaven waren slechts licht hoger dan onder de bemanning.
@roelf: zeer juist.
Hoezeer ik Heine ook bewonder, hij is altijd een tikje schwärmerisch, en ik zeg dat ongaarne.
Een reactie posten
<< Home