Solidariteit als een privaat goed
Solidariteit wordt algemeen gezien als een publiek goed. De overheid heeft dan ook een belangrijke rol te spelen, zo wordt gezegd. Binnenlands wordt de solidariteit afgedwongen via belastingen en verplichte sociale bijdragen. In internationaal verband is er de officiële ontwikkelingshulp, opgehoest door de inwoners van rijke landen in het voordeel van de armen in ontwikkelingslanden. Althans dat is de bedoeling. Er is zelfs een internationale norm afgesproken: 0,7% van het BBP moet door elk ontwikkeld land worden besteed aan ontwikkelingssamenwerking. Helaas, het blijkt voor vele landen een onbereikbaar ideaal. Private initiatieven zijn er ook: talloze ngo’s komen op geregelde tijdstippen aan onze deur bedelen voor wat geld. Sommigen klampen ons zelfs aan op straat. Hoewel het om niet-gouvernementele organisaties gaat, kunnen ze desondanks rekenen op heel wat ondersteuning van de overheid, zonder dat die overheid daar al te veel eisen inzake transparantie en doeltreffendheid tegenover stelt. Over het goede doel dat internationale solidariteit is, moeten er immers niet te veel vragen worden gesteld. Daarover later meer.
Maar in hoeverre is ontwikkelingshulp – internationale solidariteit – nu eigenlijk een privaat goed? Enkele cijfers. Wie zijn de kampioenen van de vrijgevigheid? Niet de Amerikaanse overheid, die besteedt maar een miezerig deel van haar budget aan ontwikkelingssamenwerking, vér onder de 0,7%. Een doelstelling die overigens reeds 35 jaar geleden werd geformuleerd, en die door de meeste landen nog steeds niet wordt gehaald. Bovendien gaat één derde van de Amerikaanse officiële "hulp" naar Israël, niet meteen het meest onderontwikkelde land ter wereld.
Maar als we kijken naar het Amerikaanse volk, en niet naar de overheid, dan is de V.S. het meest vrijgevige land van de wereld: met 1,67% van het BBP torenen de Amerikanen ver uit boven de Britten, het tweede meest solidaire volk (0,73%). De Amerikanen besteden een bedrag aan ontwikkelingssamenwerking dat overeenkomt met het ganse BBP van Noorwegen. Het plaatst de platitude dat sommige multinationals meer omzet draaien dan het BBP van veel landen in een wat ander perspectief.
Een andere platitude is deze: doe de rijken betalen, haal dus het geld waar het is. Welnu, eigenlijk doen de meeste rijken dit al vrijwillig. Uit onderzoek blijkt dat zowat elk Amerikaans gezin dat 100.000 dollar of meer verdient, vrijwillig een bijdrage levert, terwijl dit aandeel zakt tot de helft bij armere gezinnen. Het zijn eigenlijk de middeninkomens die het minste geld geven voor liefdadigheid. Ik denk dat ik weet hoe dat komt: de welvaartstaat – de afgedwongen "publieke" solidariteit – bestaat vooral voor de middenklasse. Die zien het nut van vrijwillige solidariteit dan ook niet meer in. Er is hier sprake van "crowding out". Privaat initiatief wordt weggedrukt door de overheid.
Inderdaad. Er is een verband tussen de gemiddelde aanslagvoet in de personenbelasting en de vrijgevigheid van de bevolking. Welk verband is dat? Hoe lager de belastingen, hoe hoger de vrijgevigheid. Het verband is dus negatief. Vandaar ook de grote graag van vrijgevigheid bij de Amerikanen, en de bijzonder lage graad van vrijwillige solidariteit bij de Belgen: amper 0,10% van het BBP. Eén/zestiende van de Amerikanen. Gezien de hoogte van de belastingen hier, wellicht geen verrassing.
Gedwongen solidariteit leidt dus tot minder vrijwillige solidariteit. En om echt depressief van te worden; die gedwongen solidariteit heeft nog geen enkel land uit de derde wereld tot ontwikkeling gebracht.
Depressief is trouwens een zeer toepasselijke term in dit verband. Uit hersenonderzoek is gebleken dat we gelukkig worden door weg te geven. Er ontstaat letterlijk een “warm glow”. Net zoals we ons goed voelen bij het eten van een lekker ijsje, ontstaat hetzelfde effect bij vrijgevigheid. Omdat verplichte solidariteit deze vrijgevigheid wegdrukt, maakt de overheid ons letterlijk depressief!
Gelukkig zijn er de ngo’s nog. Maar hun manier van werken verschilt niet veel van die van de overheid. Er is bovendien een innig en weinig transparant verbond tussen de niet-gouvernementelen en de gouvernementelen. De overheid voert geen campagnes om ons ertoe te brengen om ondanks de hoge belastingen toch nog wat geld voor de armen in de ontwikkelingslanden opzij te zetten; zij kan gewoon nog meer belasting heffen.
Ngo’s kunnen dat niet, maar ze hebben gelijkaardige technieken om ons tot betalen te "dwingen": zij praten ons schuldgevoelens aan. Het rijke westen is verantwoordelijk voor de armoede in het Zuiden. Die verderfelijke kapitalisten natuurlijk in de eerste plaats – denk maar aan de spots van 11.11.11. - maar bij uitbreiding zijn we allemaal schuldig: door onze overmatige consumptie persen we letterlijk onze planeet uit als een overrijpe sinaasappel. En dus zijn we moreel verplicht te geven. De harde dwang van de overheid wordt vervangen door de zachte dwang van het (aangeprate) slechte geweten.
En om echt depressief van te worden: ook het werk van de ngo’s levert voor het arme Zuiden nauwelijks winst op. Thierry Debels, wiens boek "Hoe goed is het goede doel?" aan de basis ligt van dit stuk, heeft uitgerekend dat van elke 100 euro die de collectebus van 11.11.11 oplevert, er amper 1 euro terecht komt in de Zuiden. De rest gaat naar de niet-gouvernementele bureaucratie, maar gaat ook verloren door fraude en misbruik. Van een slecht geweten hebben veel van die ngo’s blijkbaar minder last dan de gewone burger.
Is daar dan geen controle op? In principe wel. Er bestaat zoiets als de overheidsdienst Directoraat-generaal Ontwikkelingsamenwerking (DGOS) die de organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen in arme landen controleert. Logisch, want die organisaties krijgen van de overheid ondersteuning, voornamelijk om ons dat slecht geweten te schoppen. Vredeseilanden bijvoorbeeld krijgt 8,6 miljoen euro per jaar.
Minder logisch is dat die controle in alle geheimhouding gebeurt. Ondanks een wet op openbaarheid van bestuur, vertelt Debels, publiceert het DGOS haar controle-rapporten niet. Volgens Debels – die dergelijke rapporten heeft kunnen inzien – zijn daarvoor twee redenen: de eerste reden is dat zou blijken dat ngo’s ontstellend inefficiënt zijn om het geld bij de juiste mensen te brengen; de tweede reden is dat meteen duidelijk zou worden dat het DGOS haar controletaak niet naar behoren uitvoert, en dat met andere woorden het belastinggeld dat besteed wordt aan de controleur ook verloren is. Het wordt tijd dat ook de controleur gecontroleerd wordt.
Het belangrijkste is echter dat de overheid zich uit het domein van de vrijwillige solidariteit terugtrekt. Vrijgevigheid is een privaat goed dat dus wordt weggedrukt wanneer de overheid er zich meer bemoeit. En daarnaast is overheidinterventie geen enkele garantie dat het geld op de juiste plaats terecht komt, integendeel.
Labels: ontwikkelingshulp, privatisering, solidariteit
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home