25 januari 2007

Het kozijnshuwelijk

De "politieke" betekenis van familiale structuren is een boeiend onderwerp. In een volgende post geef ik enkele eigen overwegingen. Hier herpubliceer ik met toestemming van de auteur de bijdrage van Moestasjrik "Het kozijnshuwelijk" uit de reeks " Ex Oriente Lux" in 't Pallieterke.

Bij hun planning voor Irak hebben de Amerikanen geen rekening gehouden met enkele diepgewortelde eigenaardigheden van de Iraakse bevolking. Zij wilden van het land een democratische natiestaat maken, net zoals Japan na de Tweede Wereldoorlog. Dat land had volstrekt geen democratische traditie en heeft zich desondanks tot een stabiele parlementaire democratie omgevormd. De verschillen tussen de Japanse situatie toen en die van Irak vandaag zijn echter groter dan de gelijkenissen.

Om te beginnen wisten voldoende Amerikaanse gezagvoerders in Japan wat ze deden. De bekende antropologe Ruth Benedict had bij het begin van de vijandelijkheden de opdracht gekregen voor een onderzoek naar de “Japanse ziel” bij wijze van terreinverkenning voor de latere bezettingsmacht. Het opperbevel werd toevertrouwd aan Douglas McArthur, die opgegroeid was op de Filippijnen en vertrouwd was met Chinezen en Japanners. Irak daarentegen was onbekend terrein. Na drie jaar bezetting heeft een recente enquête vastgesteld dat in Washington nauwelijks iemand het verschil kent tussen soennieten en sjiïeten, toch wel een cruciaal gegeven in Irak, en één dat men in zelfs de elementairste inleiding tot de islam kan uitgelegd vinden. Het getuigt van een noodlottige hoogmoed dat men zich niet verwaardigt om zich zelfs in die minimale mate te informeren over de bevolking aan wie men een nieuwe politieke orde wil gaan opleggen.
Ten tweede verleenden de Japanners oprecht hun medewerking. Zij gooiden zich met overtuiging in het politieke project dat de bezetters hen oplegden, omdat zij inzagen dat er geen goed alternatief was. Niemand in de buurlanden zou een Japans verzet of revanchisme gesteund hebben, dus: “If you can’t beat them, join them.” De Iraki’s daarentegen hebben zich niet bij hun nederlaag neergelegd. Rondom hen zijn er honderden miljoenen geloofsgenoten die hen, of toch één van hun milities, steunen tegen de bezetter. Irak is geen verslagen vijand, de VS heeft daar in 2003 wel een veldslag gewonnen maar het is niet meer dan één front in een oorlog tegen een veel grotere vijand.
Die grote tegenmacht heeft een solide ideologische ruggengraat, de islam, en daaruit volgen nu eenmaal andere prioriteiten dan democratie en mensenrechten, de waarden waarmee de neoconservatieven hun invasie gerechtvaardigd hebben. Naast democratie is er echter nog een hoeksteen van de Westerse politieke orde die men niet op korte termijn naar Irak kan overplanten: de natiestaat. Er is geen natiegevoel in Irak. De loyauteit van de zogenaamde Irakezen ligt bij grotere of kleinere gehelen dan de staat die de Britten er uit het zieltogende Ottomaanse rijk gekerfd hebben.
Enerzijds kan men behoren tot een grensoverschrijdende gemeenschap, zoals “de islam”, “de sjia-islam”, “de Koerdische natie” of “de Arabische natie”. Zelfs die zogenaamde “naties” zijn moderne constructen, iets waar seculiere leiders als wijlen de Egyptische president Nasser of de jonge kolonel Kadhafi mee dweepten. Hoogstens kan men spreken van een taalgemeenschap, althans voorzover de TV de Arabische of Koerdische standaardtaal ten nadele van de fel verschillende dialecten verspreid heeft. Dan is de religie een veel omspannender identiteit, al is er ook daarin veel meer fragmentatie dan men hier beseft. En zelfs binnen een bevolking die dezelfde taal spreekt en dezelfde godsdienst belijdt, bijvoorbeeld de Arabische soennieten rond Bagdad, vindt men nog een sterke onderverdeling in primitieve eenheden die uiteindelijk de belangrijkste focus van loyauteit zijn: de clans.
De oude tribale eenheden zijn zeer hecht en scherp verschillend van de naburige gemeenschappen om een concrete biologische reden: de endogamie, d.w.z. dat stamleden met stamleden trouwen. Die endogamie heb je ook in het Indiase kastenstelsel, zelfs strikt verplicht, maar niet zo verregaand. Het brahmanisme legt net als het christendom verboden graden van verwantschap op: je mag niet trouwen met je nicht of achternicht. Je (of je ouders) moet dan je huwelijkspartner in een ander dorp gaan zoeken, zodat je banden smeedt met een veel bredere gemeenschap dan als je binnen je eigen familie trouwt.
In de islam daarentegen is een huwelijk tussen kozijn en nicht heel gewoon. Daardoor is verwantschap er veel hechter, en het relatieve verschil in genetische afstand tussen stamgenoten en buitenstaanders veel groter. Het voorbeeld werd gegeven door Mohammed, die zijn dochter Fatima aan zijn neef Ali ten huwelijk gaf. Bij bekeringen van jonge christenen of hindoes tot de islam werd vaak geëist dat zij het bewijs leverden van hun oprechte breuk met hun ouderlijke religie door met hun nicht te trouwen.
Hoewel de islam dit soort incestueuze huwelijken de facto aanmoedigt, ligt de oorsprong ervan (net als die van de vrouwenbesnijdenis) in vóór-islamitische culturen. Ze waren bv. ook heel gewoon in de Dravidische cultuur in Zuid-India, maar zijn daar teruggedrongen door de invloed van de uit Noord-India afkomstige brahmanen en recenter natuurlijk door moderne inzichten in de gezondheidsrisico’s van inteelt. Ze waren dat ook bij de aristocratie in vóór-islamitisch Iran en in het oude Egypte, waar farao’s zelfs hun zuster of dochter als vrouw namen. Ook in christelijk Europa deden koninklijke families nogal aan inteelt ondanks het kerkelijk verbod. In de islamwereld daarentegen is juist de elite hiertoe relatief het minst geneigd, zeker in de tijd toen zij uit verre landen blanke slavinnen lieten aanvoeren voor seksuele diensten. Bij landbouwers daarentegen is het er de algemene regel. Niet-Roomse christenen in het Midden-Oosten kennen de praktijk ook, hoewel in mindere mate dan hun moslimburen. Het kozijnshuwelijk is vandaag dus vooral een islamitisch verschijnsel. En dat heeft enkele vreemde consequenties.

politieke gevolgen

Saddam Hoesseins eerste vrouw was zijn nicht. In Irak wordt ruim 57% van de huwelijken binnen de familie gesloten, tussen kozijn en nicht. In Jordanië is dit 50%, Koeweit 43%, Bahrein 39%, Egypte 29%, de Emiraten 61%, Saoedi-Arabië 59%. Bij de Pakistaanse gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk betreft het, ongeveer als in Pakistan zelf, 55%. Men denkt dat dit zelfs in stijgende lijn gaat, want je dochter in Bradford uithuwelijken aan je neef uit Rawalpindi is een manier om hem te laten migreren, dus een reuze geschenk aan de Pakistaanse tak van de familie, waarmee je je prestige verhoogt.
Ter vergelijking: in de VS zijn slechts 0,2% van de huwelijken tussen kozijn en nicht, in de Europese landen gemiddeld 1%, en in andere niet-islamitische landen ligt het onder de 10%. Lang geleden, toen dorpen en eilandgemeenschappen veel geïsoleerder waren, zal dit wel hoger geweest zijn. Aartsvader Jakob trouwde met zijn twee nichten, zodat hun kinderen geen acht maar zes grootouders hadden. Hij kreeg daarvoor door de intrige van zijn moeder Rebekka het eerstegeboorterecht ten nadele van zijn broer Esaü, die tegen haar zin met twee vreemde vrouwen getrouwd was.
Maar de culturele impact van ondermeer de katholieke Kerk in Europa en het brahmanisme in Zuid-Azië bevorderde huwelijken op grotere genetische afstand, zodat de boerenzoon naar de kermis in het volgende dorp ging om een lief te zoeken. De moderne communicatiemogelijkheden en migraties hebben het kozijnshuwelijk tot een randverschijnsel gemaakt, in de VS bv. beperkt tot “hillbillies”, dorpers in Appalachia en dergelijke verarmde berggebieden. Inteeltige huwelijken zijn vandaag typisch voor de islamwereld.
Het gevolg van generaties inteeltige huwelijken is dat men zeer intens verwant is, langs meerdere bloedlijnen, met al zijn familieleden, en dat men weinig banden heeft met de buitenwereld. Nu is genetische verwantschap niet alles, maar het is toch een zeer belangrijke factor in een groot maatschappelijk goed: vertrouwen. Volgens de Britse bioloog William Hamilton voelt men meer vertrouwen en altruïsme jegens iemand naarmate men nauwer genetisch verwant is. De gemiddelde Irakees vertrouwt zijn stamgenoten maar heeft een scherp wantrouwen jegens buitenstaanders. Wanneer hij een overheidsbaan krijgt, gebruikt hij die niet om het vaderland te dienen maar om de belangen van zijn eigen clan te bevorderen. Saddam Hoessein gaf de meeste postjes aan mede-Tikriti’s, clangenoten uit de stad Tikrit. Wij kennen hetzelfde verschijnsel vooral in ideologische vorm: een socialist benoemt als het even kan alleen socialisten. Dat is een moderne transformatie van een clangevoel dat je in Irak en omgeving nog in zijn biologische oervorm aantreft: het nepotisme.
De eerste loyauteit in een dergelijke samenleving is dus gericht op de clan. Het “vaderland” of de “natie” is een vreemde notie die kunstmatig opgelegd wordt. In 1931 beschreef koning Feisal van Irak zijn onderdanen als “zonder enige vaderlandsliefde, met geen enkele onderlinge binding (…), geneigd tot anarchie en altijd klaar voor opstand tegen welke regering dan ook.”
In Europa is je gemiddelde landgenoot naar verluidt ongeveer in dezelfde mate genetisch met je verwant als je achterneef. Door eeuwen van huwelijken buiten de clan en buiten het dorp zijn alle (bijvoorbeeld) Vlamingen in zekere mate familie van elkaar. De motor van dit proces van vermenging op nationale schaal was het liefdeshuwelijk. Alleen in een zeer besloten gemeenschap zou eigen vrije keuze uit het voorradige aanbod aan partners tot een meerderheid aan huwelijken binnen de clan leiden. De moslimwereld kent in grote mate het gearrangeerd huwelijk, waarin ouders hun kinderen uithuwelijken in functie van het familiebelang, bv. het bijeenhouden van het familiebezit. Maar wat de familie wint, dat verliest het grotere geheel, de natie. Bij ons is het omgekeerde gebeurd: de verdunning van de familieband ging samen met het scheppen van een verbondenheid met een grotere gemeenschap.
Uit deze minder intense en meer uitgespreide biologische verbindingen volgen de basisvoorwaarden voor een moderne staat. Men vertrouwt mekaar voldoende om het oordeel in een dispuut toe te vertrouwen aan een overheidsambtenaar, of om een firma te vormen met niet-familieleden als vennoot. Dat is een grote stap weg van de primitieve clansamenleving waarin men alleen op de eigen clanleden rekent om zijn recht te verkrijgen of zijn belangen te respecteren. Een moderne economie met veel transfers van personeel, een modern leger waarin rekruten uit het hele land samen een eenheid moeten vormen en ieder zijn leven veil heeft voor zijn kameraden, een moderne ambtenarij en rechtspraak waarvan men onpartijdigheid verwacht, worden allemaal bemoeilijkt door de fragmentatie van de samenleving in inteeltige clans.
Het pan-Arabisch nationalisme was altijd een schertsvertoning, want presidenten als Nasser en Assad konden zelfs in hun eigen land geen sterk natiegevoel kweken. Ook Pakistan is een warboel van strijdende sekten, stammen en clans. De grote uitzondering in het Midden-Oosten in Turkije, dat weinig kozijnshuwelijken kent, en dienovereenkomstig wel een sterk natiegevoel.

medische gevolgen

Op 15 november 2005 veroorzaakte Ann Cryer, Labour-parlementslid voor Keighley nabij Bradford, enige ophef met haar oproep tot de Britse Pakistani’s om op te houden met de praktijk van het kozijnshuwelijk. In haar kiesdistrict halen de inteeltige verbintenissen onder Pakistani’s het recordcijfer van 70%. En dat heeft gevolgen voor de volksgezondheid.
Uit onderzoek blijkt dat Britse Pakistani’s, die nu 3,4% van de “Britse” borelingen op de wereld zetten, goed zijn voor 30% van “recessieve aandoeningen” bij kinderen. Dit zijn, eenvoudig geschetst, ziekten die voortkomen uit een recessief gen, d.w.z. een gen dat zijn werking niet uitoefent indien het gekoppeld is aan een verschillend (“dominant”) gen afkomstig van de andere ouder, maar wel indien het gekoppeld is aan een gelijkend gen. Dit laatste doet zich logischerwijze het meest voor als de ouders nauw verwant zijn en dus meer gelijke genen hebben. Een Pakistaanse familie heeft 13 keer meer kans op kinderen met recessieve aandoeningen dan het Britse gemiddelde.
Een studie in Birmingham wijst uit dat één op de tien kinderen uit een kozijnshuwelijk ofwel vroeg sterft ofwel een levenslange handicap ontwikkelt. Dit betekent natuurlijk wel dat zelfs nauw verwante ouders nog altijd veel meer kans hebben op een gezond dan op een getroffen kind, hetgeen hen sterkt in hun weigering om toe te geven aan de suggestie van mw. Cryer.
In Saoedi-Arabië is dit probleem eeuwenlang onopgemerkt gebleven omdat er veel kindersterfte was door slecht behandelde ongelukken en destijds ongeneeslijke ziekten. Nu de moderne geneeskunde deze accidentele sterften tot een minimum heeft teruggedrongen, komt aan het licht hoezeer de bevolking door genetisch bepaalde ziekten geteisterd wordt. Men stelt er een correlatie vast tussen inteelt en een aantal bloed- en stofwisselingsziekten, waarvan sommige tot 20 keer meer voorkomen dan in landen met een gemengder huwelijkspatroon. De regering ontkende het probleem eerst, maar verhindert nu niet langer dat medische autoriteiten de bevolking waarschuwen, het kozijnshuwelijk afraden en genetische tests voor verloofde koppels aanbevelen.
Bij Marokkanen in ons land komen inteeltige huwelijken ook redelijk veel voor, al zijn daarover naar Belgische gewoonte geen nauwkeurige cijfers binnen bereik van het publiek. Het lijdt weinig twijfel dat dit in gelijkaardige verhouding tot een hogere belasting van onze gezondheidszorg leidt. We dragen er financieel allemaal een beetje mee de gevolgen van, dus zou de politiek er aandacht aan mogen besteden. Zoals Ann Cryer zegt: “Nu we roken, drinken, zwaarlijvigheid en andere problemen van volksgezondheid aanpakken, moeten we ook op dit punt de mensen overtuigen om een andere levenswijze aan te nemen.”
Het verband tussen inteelt en genetische aandoeningen is een statistisch verband, reëel maar niet op alle leden van de beschouwde populatie van toepassing. Soms groeit er aan een inteeltige stamboom al eens iemand die wel een uitstekende gezondheid heeft en het bovendien ver schopt. Zulk uitzonderingsgeval mag niet gebruikt worden om de statistische wetmatigheid te ontkennen, want in dit geval ontkracht de uitzondering de regel niet.
Het bekendste geval van een inteeltkind dat goed terecht kwam, is de Boeddha. In polemische geschriften wezen zijn brahmaanse critici er graag op dat zijn stam, de Sjakja’s, een van de laatste was in de Gangesvlakte die nog de barbaarse praktijk van het kozijnshuwelijk kenden. De Boeddha had slechts vier overgrootouders in plaats van acht. De ene overgrootvader huwelijkte zijn zoon uit aan de dochter van de andere, en zijn dochter aan de zoon van de andere. Het zoon/dochter-paar had op zijn beurt een zoon, het dochter/zoon-paar had een dochter, en die twee trouwden weer met elkaar. Zij hadden weliswaar verschillende ouders maar identiek dezelfde grootouders, en waren genetisch dus even nauw verwant als een gemiddelde broer en zus. De zoon uit dat zeer inteeltige huwelijk had een groot verstand, grote leidersgaven en een robuuste gezondheid. Na een leven als zwerfmonnik, zonder enig comfort en in een notoir afmattend klimaat, stierf hij op zijn tachtigste aan voedselvergiftiging. Vandaag siert zijn buste miljoenen woonkamers in de hele wereld.
Er zijn dus uitzonderingen op de regel dat inteelt schaadt. De verbintenis van Halima uit Borgerhout met haar uit Marrakesj geïmporteerde kozijn Rasjied zou toch nog iets goeds kunnen voortbrengen.

1 Comments:

At 25/1/07 18:20, Anonymous Anoniem said...

1) De analyse van de politieke gevolgen van een 'clan cultuur' is zeer goed gedaan. Het verklaart waarom er zoveel corruptie bestaat in de wereld, en waarom democratie en individuele vrijheid maar echt zijn kunnen gerealiseerd worden (in het westen) binnen bepaalde 'nationale' culturen.

Dat bij ons de 'clan cultuur' hardnekkig terug blijft komen in ideologische vorm wordt mooi geillustreerd door de observatie dat "een socialist benoemt als het even kan alleen socialisten". Erger, het is niet langer meer louter een kwestie van benoemingen in den Belgique, maar zelfs van directe legislatieve (en strafrechtelijke) aanvallen op het (vroeger moeilijk verworven) vrijemeningsuitingsrecht.

2) De vergelijking tussen 'Irak-2003' en 'Japan-1945' is minder geslaagd. De notie dat er in Washington bijna niemand het verschil kende tussen soennieten en sjiieten is een sprookje uit naief-linkse mediabronnen. Zowel in de State Department als in de Defense Department zijn er, in navolging van Ruth Benedict (m.b.t. Japan), vele onderzoeken geweest naar de "Iraakse ziel", of eerder naar de "Arabische ziel", en de recente 'sjiiete opstand' van 1991 werd uitvoerig bestudeerd. Ook de notie dat men een nieuwe politieke orde wilde gaan "opleggen" is een misrepresentatie van de realiteit. Als men bij Arabieren iets zou willen gaan "opleggen" dan moet men veel harder optreden en minder scrupules vertonen dan hedendaagse Amerikanen (laat staan andere westerlingen) zouden kunnen opbrengen. Nee, de doelstelling was (en blijft) wel degelijk van het Baath regime te vernietigen en van 'democratische kansen' te scheppen, teneinde Arabische totalitarismen en immobiliteit te doorbreken in het Midden Oosten. Vanaf het begin werd duidelijk gesteld dat dit een werk van 'lange adem' zou worden, en men kan moeilijk op voorhand afkondigen dat men iets anders dan "democratie" (met Arabische trekjes) zou beogen.

De verschillen met 'Japan-1945' zijn inderdaad groot en zij liggen elders. (A) Ten eerste, zoals vermeld in het artikel, ligt het internationale kader helemaal anders. Japanse totalitairen kregen geen steun van buitenaf in 1945. Iraakse totalitairen van allerlei slag krijgen dat vandaag wel, en zelfs indirect van een groot deel van de westerse zogezegd 'democratische' wereld. (B) Ten tweede, Irak is inderdaad geen "verslagen land". De Amerikaans-geleide coalitie heeft er het Baath regime van Saddam verweiderd op enkele weken, maar heeft er verder de materiele schade zoveel mogelijk proberen te beperken en heeft zeker niet de Arabische xenofobe/intolerante 'geest' gebroken (zoals dat vroeger in Duitsland en Japan wel is gebeurd op veel brutalere manier). (C) Ten derde, de Bush administratie heeft vele taktische uitvoeringsfouten gemaakt, en heeft de eigen interne politieke cohesie onderschat. Dat doet het gevaar rijzen dat westerse democratieen NIET meer in staat zullen zijn van OP TIJD en VOLDOENDE HARD te kunnen optreden, hetgeen een nucleair armageddon ongetwijfeld meer waarschijnlijk gaat maken in onze afzienbare toekomst.

Echter, de opmerking dat "Irak slechts 1 front is tegen een veel grotere vijand" getuigt van realiteitszin, en in die zin is dan weer hoopgevend.

3) Dus, de inteeltige huwelijken zijn terug in opgang in Europa onder de invloed van immigratie en multicul illusies. De hoop die op het einde van het artikel werd uitgesproken, dat de verbintenis van Halima uit Borgerhout met haar geimporteerde kozijn tot "een uitzondering op de regel" zou kunnen leiden, in navolgimg van het voorbeeld van de Boeddha, is een vorm van zich hopeloos aan strohalmen vastklampen. Het zal dan ook wel sarcastisch bedoeld geweest zijn door de auteur.

 

Een reactie posten

<< Home

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>