La race des athlètes (victa placet mihi causa)
Om zowel Cultuur als Sport te combineren in één ministerie – dat is een gedachte die, zoals de uitdrukking luidt van de pot is gerukt.
Misschien eerst ter verduidelijking: cultuur noch sport zouden een ministerie mogen hebben, ook niet apart want de overheid hoort zich te beperken tot haar wezenlijke taken en moet de allermeeste zaken respectvol aan de burgers overlaten.
Nemen we de sport: de Romeinse keizers deden dat wel, maar de klassieke leer van de democratie, dat geschenk van Europa aan de wereld heeft zich nooit met sport ingelaten. Sport mocht er zijn, maar de overheid had daar geen zaken mee. Die opvatting hebben wij achter ons gelaten, net als de gedachte aan democratie zelf trouwens. Op de valreep nog denkend aan die democratie, en al mijmerend over het Wenen van vóór 1914, constateerde Stefan Zweig in 1942 in “Die Welt von Gestern”: “…noch galt Sport als eine brutale Angelegenheit”.
In de Frankfurter Allgemeine hadden ze enkele dagen geleden een bespreking van de BBC-docu-fictie “Colloseum”, die handelt over het leven van een gladiator. Die bespreking kwam natuurlijk op hun cultuurbladzijden, en de fijngevoelige journalist wilde zijn lezers niet direct wegjagen en begon zijn artikel daarom met: “Wir müssen kurz über Sport reden. Es gibt eine Szene in Oliver Stones Footballfilm…”
Na zo’n captatio wordt een mens vanzelf vergevensgezind en leest verder, maar de combinatie van cultuur en sport in één ministerie, bij onze buren eertijds nog uitgebreid tot “Cultuur, Recreatie, Maatschappelijk Werk en Sport”, nee welbedankt! Iedereen begrijpt: de genoemde burgerlijke activiteiten zijn misschien niet serieus te nemen, maar ze moeten wel gecontroleerd worden. Het zijn machtsinstrumenten als andere.
Op de VTM was net Bert te zien bij zijn gelegenheidslakeien Polspoel&Desmet. Nu had ik mij voorgenomen om nooit nog iets over Bart te schrijven en, although I like to kick’em when they’re down, als cultuurminister laat ik hem verder met rust, temeer daar de man zelf heeft toegegeven dat hij lachwekkend is in die rol – handig van hem trouwens: dat kan nog stemmen opleveren.
Maar onze man, en hij niet alleen, lijkt in de mening te verkeren dat “topsport” niet een schadelijke, maar juist een nuttige, zelfs noodzakelijke bijdrage aan de maatschappij is, en dat daar overheidsgeld naartoe moet – dat is een vergissing. Iedereen weet toch dat roken en topsport allebei slecht zijn, en gotbetert het leven zelfs kunnen verkorten!
Quod corrumperet juventutem moeten wij onze Bart hier veroordelen. Zijn ophemeling van zogenaamde “sporthumaniora’s” was ontoelaatbaar, maar dat werd vanzelfsprekend door geen van beide journalisten opgemerkt.
“Sporthumaniora” is een contradictio in terminis: de betiteling “humaniora” moet worden gereserveerd voor andere zaken, en dat wisten de Ouden al – niet de Ouden van de dictatuur van het Romeinse Principaat, die zagen daar zoals gezegd iets in, maar wél die van de democratische stadsstaat Athene.
Het zal velen worst wezen, maar dit is wat de grote vertaalster Jacqueline de Romilly wist over dat ene ministerie:
[...] tout comme, dans Les Nuées, [Aristophane] s’était moqué des intellectuels de profession, ceux-là se moquèrent des sportifs épris de la seule force physique, sportifs qui, précisément, tendaient de plus en plus à la spécialisation professionnelle. C’est ainsi qu’Euripide s’en prend souvent à cette force qui n’est rien, et qui est même nuisible, si elle est marquée d’amathia [ongeschooldheid]. On possède surtout un long fragment d’un drame satyrique, l’Autolycos, qui est une charge à fond contre les athlètes: «Des milliers de maux dont souffre la Grèce, il n’en est pas de pire que la race des athlètes.»
Les grands sophistes dans l’Athènes de Périclès
Éditions de Fallois, 1988
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home