Fair trade (The Flemish Beerdrinker)
Het federaal parlement is verkocht. De eerbiedwaardige instelling neemt voortaan een deel van haar drank af bij Oxfam. Parlementsleden en medewerkers kunnen nu ook hun dorst lessen met producten uit zogenaamde fair trade. Dankzij fair trade ontvangen de oorspronkelijke “producenten” – arbeiders en vooral boeren – uit de arme landen een rechtvaardige prijs. Wat precies een rechtvaardige prijs is laat men daarbij vaak in het midden – algemeen wordt aangenomen dat het een prijs is die arme de boeren een menswaardig bestaan garandeert. Maar wat merk ik nu? Het vruchtensap is afkomstig uit de volgende drie landen: India, Brazilië en Cuba. Een merkwaardige keuze, als je het mij vraagt. De onrechtvaardigheid van de handel met die drie landen situeert zich immers niet op vlak van de (te lage) prijs die wij betalen. Bovendien gaat het niet om echt arme landen, met uitzondering misschien van Cuba, maar hier is oneerlijke handel niet voor verantwoordelijk, wel de aard van het regime. Ik kom hier nog op terug, maar laat ik beginnen met India. Aan de ene kant is India een land dat dankzij gewone vrije handel in vooral de dienstensectoren de jongste tien-vijftien jaar economisch sterk is gegroeid. In tegenstelling tot twintig jaar geleden, begint er zich een Indiase middenklasse te vormen, vooral omdat ze handelsrelaties en andere netwerken hebben opgebouwd met ontwikkelde landen, met name de V.S. Aan de andere kant is India nog altijd heel protectionistisch wanneer het aankomt op landbouwproducten. De eigen markt wordt sterk afgeschermd. Met armoede tot gevolg… Handel leidt met andere woorden tot welvaart en protectionisme tot armoede. In India zelf gaan dan ook stemmen op om ook de landbouwsector verder te liberaliseren. Het punt is dat India vreest niet op te kunnen tegen de door subsidies scheefgetrokken concurrentie vanuit Europa en de V.S. Vandaar dat ze maar zelf haar markt gesloten houdt en zelf subsidies uitreikt. De weg vooruit ligt dan ook voor de hand: een wederzijdse opening van de markt door Europa, de V.S. en India en de wederzijdse afbouw van subsidies. De landbouw is de minst productieve sector van de Indiase economie. Voor de economische ontwikkeling van India is het dan ook nodig dat meer mensen aan de slag gaan in productievere sectoren, iets waar China bijvoorbeeld veel beter in slaagt. Boeren die niet kunnen overleven in een geliberaliseerde markt, moeten niet aan hun lot worden overgelaten. Ze moeten geholpen worden om over te schakelen naar veel lonender activiteiten. De “fair trade”-campagne van Oxfam heeft precies het tegenovergestelde effect. De schuld, aldus Oxfam, voor de mensonwaardige omstandigheden van de Indiase boer, ligt bij de grote multinationals die te lage prijzen betalen. En dus moeten er alternatieven komen die de boer een “rechtvaardige prijs” garandeert. Maar die alternatieven behouden de huidige status quo die de armoede van de Indiase boer verlengt. Een aantal onder hen krijgen door de Oxfam-campagne wel een iets hoger inkomen. Daarvoor moet hij echter rekenen op de “goodwill” van de rijke Westerse consument die een hogere prijs wil betalen. Modern paternalisme dus terwijl wat de Indiase boer nodig heeft een moderne economie en moderne landbouw is. Gaat Oxfam dat voor mekaar brengen? Ik durf het te betwijfelen. Ook Brazilië schermt haar landbouw nog sterk af, vooral voor producten uit nog armere landen. Maar terwijl Oxfam de Amerikaanse subsidies aan de katoenindustrie terecht als “oneerlijke handel” bestempelt, zwijgt ze zedig over het Braziliaans protectionisme. Dit Braziliaans protectionisme is overigens niet minder dan het Amerikaanse. Terwijl in de V.S. bijna 28% van de landbouwproducten zonder invoerheffingen kunnen worden ingevoerd is dat in Brazilië slechts 2% (twee!). Het gemiddelde tarief bedraagt in Brazilië 33%, tegenover 5,5% in de Verenigde Staten. Het zijn echter precies landen als Brazilië die zich druk maken over het Amerikaans protectionisme. De armste ontwikkelingslanden (LDC, least developed countries) daarentegen hebben eerder problemen met het Braziliaanse protectionisme. Als gevolg van de lagere prijzen zijn zij eerder voorstander van de oneerlijke handelspraktijken (subsidies) vanwege de V.S. en Europa. Maar het lot van die landen is niet iets dat tot de prioriteiten van Oxfam behoort. Dat past immers niet in het ideologische Oxfam-kraam. Het lijdt geen twijfel dat net zoals in de V.S. dit protectionisme vooral de grote industriële groepen ten goede komt, en niet de gewone boer. Vandaar ook dat Oxfam het nodig acht om via “eerlijke handel” de arme Braziliaanse boer te helpen. Maar daarmee houdt het ook het huidige systeem in stand. De gewone Braziliaanse boer is veeleer het slachtoffer van de ongelijkheid en inefficiënties die door het Braziliaanse protectionisme in de landbouw worden gecreëerd. Vrijhandel zou als gevolg hebben dat Brazilië zich zal specialiseren in die activiteiten – katoen – waar het een comparatief voordeel in heeft. Het gevolg is een hogere productiviteit en finaal ook een hoger inkomen. In plaats van te komen met lege begrippen als “eerlijke handel” die dan nog inconsistent worden toegepast, zou Oxfam beter pleiten voor echte vrije handel zowel voor de V.S. als Brazilië. Misschien zullen er dan in Brazilië geen boeren meer zijn die de vruchten plukken. Maar wellicht zullen ze dan aan de slag zijn in een sector – katoen – waar ze wel een echt fatsoenlijk inkomen kunnen verdienen, zonder afhankelijk te zijn van Westers paternalisme. Van alle boeren ter wereld zijn er uiteraard geen die meer uitgebuit worden door Westerse multinationals dan de Cubaanse. En van alle boeren ter wereld zijn er uiteraard geen die meer het slachtoffer zijn van “oneerlijke handelspraktijken” dan de Cubaanse. Althans als we Oxfam mogen geloven. Ook zij moeten dan ook worden gered door de Westerse consument te vragen dieper in zijn beugel te tasten. Dat de Cubanen arm zijn, lijdt geen twijfel. Van alle drie landen behoort alleen Cuba tot de LDC’s. Impliciet geeft Oxfam met de opname van Cuba in de fair trade campagne echter wel toe dat Castro’s communisme niet in staat is om alle Cubanen een menswaardig bestaan te garanderen. Het moet inderdaad heel moeilijk zijn om Westerse bedrijven in dit geval van uitbuiting te beschuldigen, want die zijn er gewoonweg niet. Het enige Westerse bedrijf actief in Cuba is Oxfam zelf dat met geld van de Westerse consument (vaak ook consumenten die aan de onderkant van de maatschappij leven), het regime van Castro legitimeert. De conclusie is duidelijk. Oxfam’s fair trade campagne is niet enkel een druppel op een hete plaat, het is ook een schaamlapje. Het legitimeert de bestaande machtsverhoudingen in plaats van ze aan de kaak te stellen. En het draagt niet bij tot economische ontwikkeling. Het is noodhulp, maar geen ontwikkelingshulp.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home